Prehistorie
De Nederlandse staatspost bestaat 200 jaar. Maar het
postverkeer is veel ouder.
Romeinse rijk
Aangenomen wordt dat de naam post afstamt van het Latijnse posita, de
naam die in het Romeinse rijk aan haltes of wisselplaatsen van de cursus
publicus werden gegeven. Hij vervoerde tussen deze posten mensen,
goederen en ook brieven en pakjes. Boden Na de val van het Romeinse rijk
was er slechts incidenteel brievenvervoer tussen steden en landen. De
staat, en instellingen als kloosters en universiteiten, hadden hun eigen
boden, die correspondentie vervoerden. Particulieren gaven hun brieven
mee aan voorbijtrekkende reizigers, als monniken en handelsreizigers.
Brievenvervoer
De bloei van de handel aan het eind van de twaalfde eeuw betekende dat
ook de correspondentie tussen particulieren en bedrijfjes toenam. De
bode had lange tijd het brievenvervoer naast zijn gewone werk gedaan, nu
werd het een beroep waar ook veel geld mee was te verdienen. De
dienstverlening stond niet voorop bij de bezorging van brieven. Zo liep
de bode van stad A dagelijks van A naar B, de bode van stad B van B naar
A. Halverwege de post uitwisselen was verboden, ook omdat de ontvanger
van een brief de kosten betaalde en de boden een ingewikkeld
verrekeningssysteem zouden moeten bedenken. De burger die buiten de
grote steden woonde, was helemaal slecht af. Alleen als de route van de
bode door zijn dorp liep, kon hij gebruikmaken van de dienst.
Postiljon
Naarmate het brievenverkeer toenam, kregen de boden het drukker en
konden ze een knecht in dienst nemen voor het loopwerk. De bode zelf
`promoveerde' tot postmeester en deed zijn werk vanuit het postcomptoir.
De hogere opbrengsten maakten het ook mogelijk dat paarden werden
ingezet. In 1624 reed de eerste postiljon, met posthoorn als
herkenningsteken, van Amsterdam naar Roermond. Een postkoets heeft in
Nederland nooit gereden, wel namen individuele koetsen en ook
trekschuiten brieven mee.
Posterijen
Van oorsprong behoorde het recht post te vervoeren en te bezorgen toe
aan de vorst, die in veel gevallen het postrecht verleende aan steden,
die het recht weer verpachtten aan de hoogste bieder. In de gewesten
Holland en West-Friesland droegen de steden in 1747 hun recht over aan
de stadhouder, die ze weer overdroeg aan de Staten als belangrijke bron
van inkomsten. Zo bestonden aan het einde van de Republiek particuliere
en stedelijke posterijen naast elkaar. Pas de politieke eenwording van
1795 betekende dat de posterijen nationaal geregeld werden.