Een wonder van beschaving
Geen grote organisatie functioneert beter,
gedraagt zich bescheidener en is internationaler dan `de post'. Over een
groots instituut in een tijd van overgang.
H.J.A. Hofland
IEMAND DIE IN Hammerfest woont, komt in de vakantie op Tenerife een
Vuurlandse tegen. Dat is niet onaannemelijk; beiden hebben thuis te
lijden onder het klimaat. Ze wisselen adressen uit en als het tegen
Kerstmis loopt sturen ze elkaar een kaart. De boodschappen kruisen
elkaar ergens boven de Atlantische Oceaan. Op een koude decemberochtend
wordt er op Vuurland en in Hammerfest geglimlacht. De post is geweest.
Ongeveer binnen hetzelfde etmaal denken twee mensen aan een mooie
zomeravond op Tenerife.
Een dergelijk verhaaltje valt te verzinnen voor A die in Fort Lamy,
Tsjaad woont, en B uit Jakoetsk, Siberie, en alle andere antipoden. Het
is een goede manier om de kinderen wat aardrijkskunde bij te brengen.
Wat is de grootste afstand tussen twee brievenbussen op de wereldkaart?
Het is een menselijk wonder dat we over het algemeen kunnen rekenen op
een permanente verbinding tussen 99 procent van alle brievenbussen ter
wereld. Nog opmerkelijker is het dat we dit vanzelfsprekend vinden.
Een heel ander voorbeeld. Een foto gemaakt in de eerste dagen van
augustus 1917 aan het IJzerfront in Belgie. Op de achtergrond het
bekende grijze kraterlandschap, de modder, een paar verminkte bomen, en
op de voorgrond een stuk of acht soldaten. Een kijkt gelukzalig in de
lens; de anderen lezen. De fakteur is geweest, dat wil zeggen: de man
van de veldpost heeft de weg door het slagveld afgelegd en de brieven
bezorgd. Zolang de lectuur duurt bestaat de oorlog niet. De post heeft
de oorlog tijdelijk opgeheven.
In de Hongerwinter woonde ik in Rotterdam. Ik onderhield een tedere
correspondentie met een meisje in Bilthoven. De spoorwegen staakten,
benzine was er niet meer, om acht uur begon de spertijd, en auto's die
bij daglicht over de grote wegen reden, werden door de geallieerden
beschoten. Toch viel er met tussenpozen van een paar weken een envelop
met haar handschrift in de bus. Ik zonderde me af als een soldaat aan
het IJzerfront, begon meteen aan het antwoord, plakte er een postzegel
op en deed het in de bus. Na zes weken kwam er weer een brief van haar.
Nog een paar voorbeelden in een adem opgesomd. In 1860 ging in de
Verenigde Staten de Pony Express rijden, de postdienst tussen St.Joseph,
Montana en Sacramento, Californie. Het was een estafettedienst. Bij de
eerste keer werd er 75-maal van paard gewisseld. Na bijna elf dagen
werden de brieven die in de noordelijke staat waren gepost, aan de
westkust bezorgd. In de jaren dertig zijn in Amerika de mooiste
vliegtuigen gebouwd om de brieven rond te brengen. (In Duitsland
trouwens ook, maar dat waren vermomde bommenwerpers). Langs de spoorlijn
worden installaties neergezet, een soort galgjes waaraan de postzak
wordt gehangen, in afwachting van de sneltrein die in volle vaart de zak
eraf kan pakken. Overal in de industriele wereld rijden de
nachtposttreinen. De brief die voor de laatste lichting is gepost, ligt
'sochtends bij u in de bus.
De post hoort tot de grootste onbesefte wonderen van de beschaving. Het
wonder bestaat uit drie delen. Ten eerste zijn de mensen bereid zich
buitengewoon veel moeite te getroosten om elkaar te laten weten wat ze
denken. Vergelijk het met de energie en het vernuft dat ze
tentoonspreiden als ze elkaar bevechten. Ten tweede hoeven ze voor de
ingewikkelde faciliteiten die daartoe in het leven zijn geroepen nog
altijd bijna niets te betalen. Een postzegel voor binnenlands verkeer
kost 80 cent; een moderne granaat 1.000 gulden, niet meegerekend de
kosten van het afschieten. Ten derde is door de georganiseerde
bevrediging van deze elementaire levensbehoefte nog niemand buitengewoon
rijk geworden. De post kweekt geen miljonairs.
De Amerikaanse posterijen hebben een devies dat in de gevel van sommige
- niet alle - postkantoren is gebeiteld:
Neither Snow nor Rain
nor Heat nor Gloom of Night
stays these Couriers
from the swift Completion
of their Appointed Rounds.
Beter samenvatting ken ik niet. Ik heb het overgeschreven van het
hoofdpostkantoor op Manhattan, achtste avenue, 33ste straat. Het is een
gebouw als een paleis, neoklassiek, met brede trappen die naar een
zuilengalerij leiden, een Akropolis van de post. Binnen is het even
imposant: een hoge galerij, een marmeren vloer, muren van natuursteen,
voorzien van ornamenten. En ten slotte de reeks nissen die ontworpen
lijken voor meditatie of gebed: de loketten. Dit gebouw is voltooid in
1913.
In zijn indrukwekkendheid verschilt dit postkantoor niet van het oude
Amsterdamse aan de Nieuwezijds Voorburgwal (ontwerp C.H.Peters 1899),
dat wegens zijn talrijke torens nog de bijnaam Perenburg heeft gedragen,
en nu door Amerikaanse toeristen weleens voor het koninklijk paleis
wordt aangezien. Weer volstrekt anders maar even groots is het
Rotterdamse postkantoor aan de Coolsingel, architect G.C.Bremer (1923).
Alle grote postkantoren zijn gebouwd om zo'n enorme hal. Die wordt
begrensd door toonbanken waarachter de beambten zitten, en daaromheen
zijn de ruimten voor het sorteren, het stempelen en de expeditie. De
wereldgemeenschap der briefschrijvers neemt blindelings aan dat wat daar
gebeurt in orde is.
In de paleizen van de post wonen geen vorsten. Ze zijn openbaar. Overal
staat het personeel gereed voor alle mensen, zonder aanzien des
persoons, zolang ze een beroep willen doen op `de post'. En verder
bestaat `de post' uit de zwarte gleuf in de rode bus, waarin de brief
verdwijnt, en de postbode die de bestelling van een ander in onze bus
laat glijden. Daartussen werken de naamlozen, `die zich door geen
noodweer ervan laten weerhouden, zo snel mogelijk te doen wat ze met ons
hebben afgesproken'. Het ingewikkeldste transport begint na de
eenvoudigste bezegeling van de overeenkomst: het plakken en stempelen
van het document dat postzegel heet. Voor 1,60 gulden gaan uw twintig
gram papier met inkt van Dokkum naar Talcahuano.
De post is bescheiden over zichzelf. Vergelijk het opnieuw met de
strijdkrachten. Leger en vloot beschikken ook in volle vredestijd over
tientallen manieren om te laten weten dat ze aanwezig zijn. De vlag
wordt gehesen, ieder onderdeel heeft zijn eigen wapen, ieder wapen heeft
zijn eigen oefenterrein, de militair hoeft zich maar een klein beetje
verdienstelijk te maken en hij krijgt iets opgespeld. Alles maakt lawaai
en het kost miljoenen.
De post heeft van dit alles niets. Zijn oudste embleem is een
posthoorntje, of het bestaat uit een paar vleugels. Zijn kleur is
signaalrood of hardgeel waarmee hij niet voor zichzelf maar voor zijn
klanten een snelle doorgang vraagt. En om sneller te zijn vervoert hij
de bestellingen 's nachts. Zijn paleizen zijn er voor het publiek. En
als hij mooie plaatjes op zijn documenten zet, dan doet hij dat om
aandacht te vragen voor de kinderen, de bejaarden of iets bijzonders in
de geschiedenis van de natie of de wereld. Geen grote organisatie
functioneert beter, gedraagt zich bescheidener en is internationaler. Er
is, taalkundig, maar een post. Twee posten bestaan niet. De post is
universeel.
Lang hebben we gedacht dat er niets boven een brief ging, het schrijven
ervan zowel als het ontvangen. Maar door de telefoon raakte het
schrijven van brieven langzaamaan in verval. De mensen begonnen hun
handschrift en hun geschreven zinsbouw te verwaarlozen. `We bellen wel
even', zeggen ze tegen elkaar. Intussen verovert de gsm het volk. Wat de
balpuntpen voor het schrijven is geweest, is nu de gsm voor het
telefoneren. De vergelijking gaat nog niet helemaal op, maar als er
niets tussen komt en de techniek neemt een nog hogere vlucht, beschouwen
we de draagbare telefoon over een jaar of tien als een vrijwel
natuurlijk verlengstuk van de spraakorganen.
Al driekwart eeuw wint het gesproken woord terrein ten koste van het
geschreven. De `communicatierevolutie' duurt al veel langer dan de
afgelopen tien jaar. De brief en de krant verliezen het nu pas goed van
de gsm en het Journaal. De gearticuleerde uitwisseling van gedachten en
gevoelens heet nu communiceren, en dat is iets anders dan de uitruil van
woorden zwart op wit.
Intussen is ook de fax uitgevonden en tot algemeen gebruiksvoorwerp
geworden. Iemand uit Hammerfest die nu op Tenerife een Vuurlandse
tegenkomt, vraagt bij het afscheid: `Heb je een fax?' Ook op Vuurland is
de fax geen bezienswaardigheid meer. De fax is een zegen. Je stopt je
brief erin, zacht knorrend eet het apparaat het geschrevene op, en
brengt het na een paar minuten aan de andere kant van de wereld weer aan
het daglicht. Net als een brief kun je je fax zo mooi maken als je zelf
wilt. De fax is het eerste veelbelovende wapen voor een contrarevolutie.
Je kunt je boodschap typografisch en in lay-out zo mooi mogelijk maken,
versieren met tekeningen, en je vingerafdruk als laatste waarmerk
zetten.
En dan is er de e-mail. `Iedereen moet een e-mailadres hebben' is de
wens van de politici die het modernste met ons voor hebben. Het doet wat
denken aan de uitspraak van de grote politicus en econoom Jean-Baptiste
Colbert: voor iedere Fransman een kip in de soep. Het is nog te vroeg om
over het e-mailadres te kunnen oordelen. Al niet lang na het begin van
de moderne posterijen had iedereen een gewoon adres, maar daarvan is het
gevolg niet geweest dat iedereen elkaar brieven ging schrijven.
Zoals alle grote instituten van de beschaving beleeft de post een tijd
van overgang. Eens wereldorganisatie tot bezorging van het geschreven
woord, daarna hoe langer hoe meer ook wereldorganisatie ten behoeve van
de gesproken communicatie, en nu nog steeds wereldorganisatie, weer voor
transport van het geschreven woord maar nu met elektronische middelen.
Voor mij is het in strikt technische zin een verarming. De
nachtposttreinen en de snelle postvliegtuigen sterven langzamerhand uit;
het document van envelop met postzegel en stempel wordt bijgezet in het
rijk van de verzamelaars. Maar voor het geschreven woord, wereldwijd
verzonden, daagt het nieuwe tijdperk van fax en e-mail. Iedereen heeft
het paleis van de post en de brievenbus samen in zijn eigen kantoortje
gevestigd. De post is niet verloren, en dit is een revolutie waarvan het
schrijvend deel der mensheid weer alles kan maken.