Het nationale erfgoed op miniatuurformaat
Het aantal uitgebrachte postzegels neemt
jaarlijks toe. Het aantal verzamelaars loopt terug. De ongemakkelijke
verhouding tussen hobby en markt.
Joop Meijnen
(1852 Koning Willem III)
(1899 1 cent)
(1958 Klederdracht)
(1969 Kind met trommel)
(1974 Rundvee Stamboek)
(1982 Koningin Beatrix)
|
ZELF NOEMT DE Koninklijke PTT Post ze `verrassingszegels': de vijf
verschillende postzegels van tachtig cent die afgelopen najaar
uitkwamen. De verrassing is dat de koper ze zelf kan voltooien door een
bijgeleverd stickertje geslaagd, verhuisd, geboren, gefeliciteerd in
het uitgespaarde venstertje te plakken. ,,We wilden het verzenden van
een kaart leuker maken en het is ook leuker voor de ontvanger'', zegt H.
Kluck van PTT Post.
Voor de verzamelaar is het minder aangenaam. Als hij alle zegelvarianten
in zijn collectie wil opnemen, moet hij ruimte maken voor honderd zegels
(tachtig gulden). ,,Commercieel heeft het geloof ik wel gewerkt'', aldus
J.W. Dito van de Nederlandsche Vereeniging van Postzegelhandelaren
(NVPH), ,,maar voor de filatelist is het een drama.''
De `verrassingszegels' zijn symptomatisch voor de ongemakkelijke
verhouding tussen het postbedrijf en de verzamelaar, tussen markt en
hobby. Elk jaar geeft PTT Post meer zegels uit. Omdat er vraag naar is,
zegt Kluck. Zo ging het van 13 nieuwe zegels in 1958, via 19 in 1978
naar 61 in 1998. Maar geen verzamelaar die op zo'n jaarlijks
terugkerende eruptie van nieuwe postzegels zit te wachten.
Bij die 61 zegels van vorig jaar zitten ook twintig verschillende
kerstzegels. Nog zo'n vondst van de afdeling marketing die de doorsnee
postzegelhobbyist maar matig kan waarderen, weet de Arnhemse
postzegelhandelaar D.J. Luttje: ,,Decemberzegels? Dat is je reinste
centenklopperij.''
Komt het wellicht door deze commercialisering dat het aantal
`geregistreerde' verzamelaars de afgelopen decennia gestaag is gedaald,
van circa 75.000 in 1978 naar zo'n 49.000 eind vorig jaar? Moeilijk te
zeggen, want dit zijn alleen de leden van de 260 lokale verenigingen van
de Nederlandse Bond van Filatelisten Verenigingen (NBFV). De bond brengt
de terugloop ook in verband met de vergrijzing en de populariteit van
computers onder jongeren.
Toch moet het werkelijke aantal verzamelaars hoger liggen. Want PTT
Verzamelservice (voorheen de Filatelistische Dienst) heeft alleen al
meer dan 200.000 vaste klanten. Zij krijgen, al naar gelang het type
abonnement, nieuwe zegels automatisch thuisgestuurd. Ze staan veelal te
boek als `stille' of `slapende' verzamelaars: geen gepassioneerde
filatelisten die een kick krijgen als ze een ontbrekende zegel
bemachtigen, maar gemakzuchtige `hokjesvullers' met een abonnement op
het postorderbedrijf van de Verzamelservice.
Goed mogelijk dat ze denken aldus slapende rijk te worden. Maar dat moet
op een misverstand berusten, zo leert een blik in de fraai verzorgde
catalogi van de NVPH. Daarin staan alle zegels die het postbedrijf
namens de Staat der Nederlanden sinds 1852 heeft uitgebracht, in totaal
nu ruim 1.800. Ze bieden niet alleen een exclusief inkijkje in het
nationale erfgoed op miniatuurformaat, maar ook enig inzicht in de
ontwikkeling van de waarde.
Neem bijvoorbeeld de Zomerzegels (vijf klederdrachten `met toeslag voor
sociale en culturele zorg') van veertig jaar geleden: aankoop 90 cent,
in 1984 42,50 gulden waard en nu voor 45,00 gulden in de catalogus. Of
de Kinderzegels van Dick Bruna uit 1969 (eveneens vijf zegels met
toeslag, dit keer voor jeugdzorg): aankoop 1,75 gulden, in 1984 26,00
gulden en nu 12,50 gulden. Zelfs de koetjes uit 1974, een schitterende
`beelddoorloper' van Jaap Drupsteen, konden de inflatie amper bijhouden:
de zegel staat nu postfris voor 25,00 gulden in de catalogus.
Daar komt nog bij dat de markt zich niet pleegt te houden aan de
catalogus. Bij een nieuwe zegel is de prijs duidelijk. Maar als de
uitgifte stopt, valt de zegel ten prooi aan goeddeels ondoorgrondelijke
prijsvorming. Zeker, ouderdom en oplage spelen een rol. Zo zal het met
de 1-centzegel uit 1899 recordhouder met een oplage van 2,268 miljard
stuks wel nooit wat worden. Maar ook `topstukken', zoals de
tienguldenzegel van koningin Wilhelmina uit 1905 en de Jubileumzegel van
een tientje uit 1913 blijken niet waardevast. Ze staan nu voor ruim
tweeduizend gulden in de catalogus, een paar honderd gulden minder dan
op het hoogtepunt, eind jaren zeventig. Als vuistregel hanteert de
handel momenteel marktprijzen die 50 tot 70 procent onder de
cataloguswaarde liggen, zegt Luttje.