|
|
Satelliet; Precies richten hoeft niet meer
Michiel Hegener
WEINIG APPARATEN hebben de wereld zozeer doen slinken als de satelliettelefoon. Wie zo'n zevenduizend gulden wil neertellen en bereid is ruim twee kilo extra bagage mee te nemen, kan voor een gulden of vijf per minuut overal ter wereld bellen en gebeld worden. Noodhulporganisaties zoals Artsen Zonder Grenzen kunnen al haast niet meer zonder, Greenpeace evenmin, en ook een groeiend aantal handelsreizigers, diplomaten, verslaggevers, avonturiers, booreilandbewoners en veldbiologen vertrouwen op de kleine vloot super-geavanceerde satellieten van de International Mobile Satellite Organisation, kortweg Inmarsat. De discrepantie tussen de volledige naam en de afkorting is veelzeggend. Mobile was bij de oprichting in 1979 Maritime. Zesentwintig landen, waaronder Nederland, wilden eindelijk eens een eind aan alle communicatieproblemen met schepen op volle zee. Inmarsat, gevestigd in Londen, leasde links en rechts wat capaciteit op reeds gelanceerde satellieten, en realiseerde in 1982 het doel: met slechts een paar honderd kilo apparatuur en een cardanisch - horizontaal blijvend - opgehangen schotelantenne, had ieder schip voortaan voor honderdduizend gulden een wereldwijd werkende telefoon aan boord. Vervolgens zorgden technologische ontwikkelingen voor een onverwachte koerswijziging. Communicatiesatellieten werden ongelooflijk veel sterker en gevoeliger, respectievelijk bij het verzenden en bij het opvangen van signalen. De telefoons konden daardoor steeds kleiner worden en de miniaturisatie van de elektronica deed de rest. Sinds het begin van de jaren negentig zijn satelliettelefoons draagbaar, zij het aanvankelijk alleen voor solide gebouwde lieden in topconditie. Met de introductie van de Mini-M daalde het gewicht vorig jaar van een kleine tien kilo tot de huidige 2,4. De Inmarsat-satellieten zijn via enkele tientallen grondstations aangesloten op het reguliere telefoonnetwerk. Zo heeft Station 12, de Inmarsat-poot van PTT Telecom, bij het Friese dorpje Burum, drie schotelantennes van elf meter doorsnee gericht op evenveel clusters Inmarsat-satellieten (boven de Indische Oceaan en boven de westelijke en de oostelijke Atlantische Oceaan). De verbinding met de vierde satellietcluster, boven de Stille Oceaan, wordt verzorgd via een grondstation in Japan en een glasvezelverbinding naar Nederland. Daardoor kan Station 12 als een van de zeer weinige Inmarsat-grondstations werelddekking bieden. Kwaliteit en tariefstelling zijn kennelijk gunstig, want sinds september 1996 is Station 12 marktleider met 16,5 procent van het mondiale Inmarsat-verkeer. De grondstations van Noorwegen en de Verenigde Staten vechten sindsdien om de tweede en derde plaats. Het gemak van satelliettelefoneren anno 1997 blijkt in een vensterbank van de Station 12-burelen in Den Haag bij het openklappen van een soort notebookcomputer met een telefoonhoorn. Verbindingssnoeren ontbreken want in Binnen-Borneo of Buiten-Mongolië is toch niets om ze in te steken. Een batterij levert de stroom voor drie uur spreken of vijftig uur stand by. In de deksel zit de antenne, die vervolgens ruwweg op een satelliet wordt gericht. Het zijn gelukkig geostationaire satellieten, die meedraaien met de aarde en daardoor niet van positie lijken te veranderen. Precies richten hoeft niet, al kan het wel, dankzij een signaalsterkte indicator. Voordat we een nummer kunnen draaien, moeten we een soort betaalpas inbrengen, maar dan SIM-kaart geheten, en een PIN-code intoetsen. Dat beschermt de telefoon tegen diefstal, althans door dieven die vertrouwd zijn met het begrip PIN-code; het is in ieder geval goed tegen onbevoegd gebruik, en voor Station 12, want dat is het Inmarsat-grondstation dat de SIM-kaart automatisch selecteert. Wie zijn collega in Toronto, tante in Appelscha of opdrachtgever in Paramaribo toch liever belt via station Bouhemen van de Iraanse PTT of Sentosa van Singapore Telecom kan dat gewoon intoetsen. Handig is ook dat de kaart, en niet de telefoon, de drager is van het Inmarsatnummer. Over het verloop van het testgesprek valt nauwelijks iets te melden. Tussen het intoetsen van het laatste nummer en het eerste belsignaal bij de bestemming verloopt een seconde of zes. Het enige minpunt is de tijdvertraging van een kwart seconde die altijd optreedt bij communicatie via een geostationaire satelliet (door de grote afstand tot de aarde, 35.786 kilometer). Bij een dialoog wordt die kwart seconde effectief een halve, wat satelliettelefonie minder geschikt maakt voor bijvoorbeeld twistgesprekken. Dat ongemak duurt nog krap twee jaar, want eind 1998 begint het tijdperk van telefonie via laagbanige satellieten. Een satelliettelefoon weegt dan nog maar een paar honderd gram, kost een gulden of vijftienhonderd, en past in een binnenzak. Als ergens een cellulair netwerk bestaat, zoals in Nederland, wordt dat gebruikt. Koplopers zijn Iridium (66 satellieten op 705 kilometer hoogte; de eerste vijf werden op 5 mei met succes gelanceerd) en Globalstar (48 satellieten op 1390 kilometer). Tegen 2000 hopen ook ICO (een afsplitsing van Inmarsat) en Odyssey operationeel te zijn, beide met een wat kleinere vloot op omstreeks 10.000 kilometer hoogte. Voor al die baanhoogten geldt dat de satellieten bewegen ten opzichte van de aarde, en dat ze lang geen 42 procent van het aardoppervlak bestrijken zoals geostationaire satellieten. Dat maakt het technisch allemaal een stuk ingewikkelder. Maar hoeveel mooier zal het resultaat zijn. Nooit meer onbereikbaar. Een zegen!
|
NRC Webpagina's 22 mei 1997
|