|
|
Blinde haat tegen de overheid
Toen Timothy McVeigh in de zomer van 1997 ter dood werd veroordeeld, deed hij eindelijk zijn mond open. Zijn hele proces had hij zwijgend bijgewoond. Maar nu sprak de man die op 19 april 1995 een overheidsgebouw in het hart van Oklahoma-Stad had opgeblazen (168 mensen kwamen om het leven) toch een paar woorden.
Het was een citaat, niet uit een pamflet van een extreem-rechtse organisatie en ook niet uit The Turner Diaries, de roman die een blauwdruk voor een racistische revolutie bevat en die McVeigh tot zijn aanslag zou hebben geïnspireerd. In plaats daarvan haalde hij een voormalige opperrechter aan, Louis Brandeis, die in 1928 had geschreven: ,,Onze regering is de machtige, alomtegenwoordige leraar. Ten goede of ten kwade, door haar voorbeeld onderwijst ze het hele volk.''
McVeigh leek met die woorden de verantwoordelijkheid van zijn terroristische daad bij de Amerikaanse regering te willen leggen. Had de overheid op 19 april 1993 niet met geweld een sekte bestormd die zich had verschanst in een boerderij bij Waco, in Texas, een actie waarbij 81 doden vielen? Kon een overheid die zoveel geweld gebruikt iets anders verwachten dan contraterreur?
Een diep wantrouwen en soms blinde haat jegens de overheid - ongeacht de politieke partij die toevallig in Washington de scepter zwaait - is de drijvende kracht van extreem-rechts in de Verenigde Staten. Racisme, antisemitisme en vreemdelingenhaat spelen van oudsher ook een rol, maar het gemeenschappelijke element van de honderden ultrarechtse groepen en groepjes in Amerika is de overtuiging dat de federale overheid de fundamentele vrijheden van Amerikanen bedreigt. Het grote gevaar komt niet van buiten, maar van binnen. Zoals een bumpersticker van een militie in Missouri het uitdrukte: Ik houd van mijn vaderland, maar ik ben bang voor mijn regering.
De aanslag in Oklahoma-Stad opende Amerika de ogen voor het bestaan van enkele honderden extreem-rechtse milities, veelal paramilitaire groepen die zich voorbereiden op een gewapende confrontatie met de overheid. Deze groepen zien zich als erfgenamen van de burgermilities uit de Amerikaanse Revolutie en als de ware verdedigers van de vrijheden die in de Amerikaanse grondwet zijn vastgelegd.
Ze vrezen dat Washington, de vijand, hun vuurwapens wil afpakken. Ze zijn bitter dat ze federale wetten en rechters moeten gehoorzamen, belasting moeten betalen en de FBI en andere diensten van de overheid moeten dulden. Erger dan de federale overheid zijn in hun ogen hooguit de Verenigde Naties, die volgens een hardnekkig geloof met zwarte helikopters klaarstaan om grote delen van Amerika te bezetten en onder het gezag van een wereldregering te plaatsen.
Amerika heeft een lange traditie van rechts-extreme bewegingen. De Party of Fear, schrijft David H. Bennett in zijn gelijknamige geschiedenis van extreem-rechts in de VS, is zo oud als Amerika. De grote immigratiegolven gingen gepaard met felle haat tegen katholieken, joden en andere groepen die ervan verdacht werden samenzweringen te smeden om het land over te nemen.
De racistische Ku Klux Klan (KKK) had op zijn hoogtepunt, in de jaren twintig, meer dan vier miljoen leden. Tijdens de Koude Oorlog was de angst voor het communisme een drijfveer voor extreme organisaties als de John Birch Society, waarvan de oprichter zelfs de Republikeinse president Eisenhower aanzag voor een communist.
Op het internet zijn extreem-rechtse groepen steeds actiever. Door de Amerikaanse vrijheid van meningsuiting, zoals vastgelegd in het eerste amendement bij de grondwet, kunnen ze veel meer publiceren dan racistische en extreem-rechtse groepen in veel Europese landen. Dichter bij de conservatieve hoofdstroom staan figuren als dominee Pat Robertson (oprichter van de Christian Coalition) en Pat Buchanan, die vorig jaar uit de Republikeinse partij stapte om namens de Hervormingspartij van Ross Perot aan de presidentsverkiezingen mee te doen.
Doordat veel extreem-rechtse Amerikanen zich beschouwen als de eigenlijke hoeders van de vrijheden waarvoor in de achttiende eeuw de Onafhankelijkheidsoorlog werd gevoerd, hechten ze grote waarde aan de historische teksten die het staatsrechtelijke fundament van de Republiek vormen, zoals de Grondwet en de Bill of Rights. Ook halen ze te pas en te onpas de founding fathers aan. Zo droeg Timothy McVeigh toen hij werd gearresteerd een T-shirt met daarop een uitspraak van Thomas Jefferson: ,,De boom van de vrijheid moet van tijd tot tijd worden opgefrist met het bloed van patriotten en tirannen.''
Historisch zitten die interpretaties van de geschiedenis er vaak volkomen naast - zoals Garry Wills vernietigend aantoont in zijn boek A Necessary Evil, A History of American Distrust of Government. Maar dat belet allerlei rechtse bewegingen en individuen niet om hun zaak er met kracht mee te bepleiten.
|
NRC Webpagina's 8 juni 2000
|
Bovenkant pagina |
|