Verboden
,,Doping is strijdig met de ethiek van zowel de sport
als de medische wetenschap'', zo staat te lezen aan het begin van de
'lijst van verboden groepen van stoffen en verboden methoden', kortweg
de dopinglijst van het Internationaal Olympisch Comité (IOC). In
eerste instantie geldt hij voor de Olympische Spelen zelf, maar de
meeste nationale en internationale sportorganisaties hanteren de
IOC-lijst als uitgangspunt. Zowel middelen die prestatieverhogend kunnen
werken als middelen die de gezondheid kunnen schaden, staan erop. Het
IOC heeft de dopinglijst in drie categorieën ingedeeld en de
categorieën in hoofdgroepen. De volledige lijst met bijlage telt
enkele honderden stoffen en methoden.
I DOPINGROEPEN
Dopinggroepen bevatten stoffen en verwante verbindingen die niet of
slechts in beperkte mate in de urine mogen voorkomen, ook als ze voor
een medische behandeling werden gebruikt. Er zijn vijf dopinggroepen:
A. Stimulantia Het meest beruchte voorbeeld van stimulantia zijn
amfetaminen waarvan het gebruik vooral bij duursporters wordt vermoed.
Tot de bijwerkingen behoren rusteloosheid, hoofdpijn, duizeligheid,
hallucinaties, hartkloppingen en stijging van de bloeddruk.
Andere voorbeelden zijn psychostimulantia als cocaïne, dat het
vermoeidheidsgevoel kan verminderen, en coffeïne. Coffeïne is
niet geheel verboden; in de urine mag een concentratie van 12 microgram
per milliliter voorkomen. Bij het drinken van drie tot zes koppen koffie
per dag is dat overigens al mogelijk.
Ook sympathicomimetica behoren tot deze groepen, hoewel een stof als
efedrine vaak voorkomt in middelen als neusdruppels en hoestdranken
tegen verkoudheid en hooikoorts. Sommige middelen worden ook bij de
behandeling van astma of andere aandoeningen van de luchtwegen gebruikt.
Wel staat het IOC sinds enige jaren middelen als salbutamol, terbutaline
en salmeterol toe, maar alleen via inhalatie. Het gebruik van deze
middelen moet vooraf aan de controleurs worden gemeld.
B. Narcotische analgetica Het gaat hier om pijnstillers, die ertoe
kunnen bijdragen dat sporters beter kunnen 'afzien', maar die ook
verslavend kunnen zijn. Voorbeelden zijn morfine en tramadol. Tot de
bijwerkingen behoren misselijkheid, obstipatie, galsteenkolieken en
ademhalingsdepressie. Ook een stof als codeïne, die tegen hoesten
kan worden gebruikt, viel jarenlang onder deze categorie, maar is
tegenwoordig toegestaan.
C. Anabole middelen Anabole steroïden bevorderen de aanmaak van
eiwit en gaan de afbraak ervan tegen, vooral in de geslachtsorganen, de
huid, het skelet en de skeletspieren. Soms gaan ze de vetafbraak tegen.
Testosteron, een geslachtshormoon dat van nature in het lichaam
voorkomt, en andere, verwante steroïden hebben invloed op de groei
en kunnen bij vrouwen vermannelijking en menstruatiestoornissen
veroorzaken en bij mannen prostaatvergroting en remming van de vorming
van zaadcellen.
D. Diuretica Diuretica worden gebruikt om bij bepaalde ziektes zout en
water uit het lichaam te elimineren. Sporters gebruiken ze om hun
lichaamsgewicht te verminderen. Bij sporten als judo, gewichtheffen,
boksen en worstelen is het lichaamsgewicht van belang om te voldoen aan
de eisen die aan de indeling in een gewichtsklasse worden gesteld.
Volgens het IOC is het medisch niet verantwoord en ethisch
onaanvaardbaar om zo snel het eigen gewicht te verminderen.
Dat geldt evenvoor het gebruik ervan als 'maskeringsmiddel'. Met
diuretica kan een snellere uitscheiding van de urine worden opgewekt,
waardoor de concentratie van geneesmiddelen in de urine wordt verlaagd
en verboden stoffen dus moeilijker zijn aan te tonen. Tot de
bijwerkingen behoort een verstoorde water- en elektrolytenbalans, die
gepaard gaat met een droge mond en kramp. Ook is er een verhoogde kans
op vermoeidheid.
E. Peptide, glycoproteïne hormonen en analoga Een middel als HCG
vergroot bij mannen de productie van testosteren en bij vrouwen van
oestrogenen. Een ander voorbeeld is het groeihormoon HGH dat de omvang
van de skeletspieren beïnvloedt. Het IOC vindt het gebruik van
groeihormonen in de sport onethisch en gevaarlijk door verscheidene
bijwerkingen, zoals allergische reacties.
Groei- en andere hormonen zijn dikwijls niet in de urine aan te tonen en
worden daarom soms door sporters gebruikt in plaats van middelen die wel
via de urine zijn op te sporen. Het IOC stelt het gebruik van dergelijke
stoffen gelijk aan dat van testosteron en corticosteroïden.
Tot deze categorie behoort ook het middel EPO (erytropoëtine) dat
in de Tour de France zoveel commotie veroorzaakte. Trombose en
pseudogriepsymptomen behoren tot de bijwerkingenen vooral het risico dat
het hart het door EPO verdikte bloed niet meer kan rondpompen.
II VERBODEN METHODEN
Hierbij gaat het niet om verboden stoffen, maar om manipulaties van
dopingcontroles, bloedtransfusies en het gebruik van middelen die op
zichzelf niet schadelijk zijn, maar wel de dopingcontroles bemoeilijken.
A. Bloeddoping
Sporters die hun toevlucht zoeken tot bloeddoping laten zes tot twaalf
weken voor de wedstrijd hun bloed aftappen. Ze trainen vervolgens door
met een kleiner bloedvolume. Kort voor de wedstrijd, minimaal 24 uur,
laten ze zich het eerder afgetapte bloed toedienen. Resultaat van deze
toename van het bloedvolume en het hemoglobine-gehalte is dat het
vermogen om zuurstof op te nemen groter wordt - en dus het
uithoudingsvermogen. Daarom wordt bloeddoping vooral bij duursporters
aangetroffen.
Het IOC vindt bloeddoping in strijd met de medische en sportethiek. Ook
wijst het op de risico's die verbonden zijn aan transfusies met bloed en
aan bloed verwante producten: onder meer allergische reacties zoals
uitslag en koorts, nierbeschadiging, geelzucht en overdracht van
infectieziektes als AIDS en virale hepatitis.
B. Farmacologische, chemische en fysieke manipulatie Dit betreft
methoden die kunnen worden gebruikt om de dopingcontrole en -analyse te
saboteren. Zoals catheterisatie, knoeien met urine en het gebruik van
middelen als probenicide dat de uitscheiding van stoffen via de nieren
afremt of epitestosteron.
III RESTRICTIES
Onder groep III vallen middelen waarvan het gebruik niet altijd verboden
is, maar waarvoor beperkingen kunnen gelden.
A. Alcohol Een sportorganisatie kan besluiten dat het gebruik van
alcohol via een adem- of bloedanalyse kan worden getest, waarbij het
gaat om de stof ethanol. De regels kunnen voorschrijven dat bij
overmatig gebruik een sanctie volgt. Het IOC laat dit aan de
sportorganisaties over.
B. Marihuana Hiervoor geldt in grote lijnen hetzelfde als bij alcohol.
C. Lokale anaesthetica Procaïne, lidocaïne en bupivacaïne
zijn voorbeelden van verdovingsmiddelen die mogen worden ingespoten;
cocaïne daarentegen is verboden. Een aneastheticum mag alleen
lokaal worden ingespoten en het gebruik moet medisch verantwoord zijn.
Sportorganisaties kunnen eisen dat het gebruik vooraf schriftelijk wordt
gemeld.
D. Corticosteroïden Het gebruik van deze natuurlijk voorkomende
stoffen, bekend van de wielersport, kan spier- en peesontstekingen
verzachten maar ook letsels bij de gewrichten en peesbanden veroorzaken.
Het kan de heling van wonden op gevoelige huidplekken, zoals het
zitvlak, vertragen. Het IOC staat het gebruik van coricosteroïden
alleen om medische redenen toe, bijvoorbeeld voor de behandeling van
astma.
E. Bètablokkers De zogenoemde bèta-receptorblokkerende
stoffen hebben een kalmerende invloed bij verrichtingen die om
beheersing van de motoriek vragen. Het gebruik wordt vermoed bij
geweerschutters, die hun schoten tussen de kloppingen van de
halsslagader in wensen af te vuren. Een bètablokker zou een
onregelmatige hartslag of een verhoogde hartfrequentie kunnen
corrigeren. Bètablokkers zijn niet bij alle sporten verboden.
Behalve slaapstoornissen, zijn schadelijke bijwerkingen zijn niet
bekend.
|