Straffen
De sporter die wegens dopinggebruik wordt bestraft,
wordt uit de uitslag van de desbetreffende wedstrijd verwijderd, moet
eventueel prijzengeld inleveren en wacht bovendien een schorsing die hem
van deelname aan andere wedstrijden uitsluit.
Wanneer de op doping betrapte sporter van een team deel uitmaakt, kan
ook dat team worden bestraft. Onder meer de internationale
volleybalfederatie (FIVB) en de internationale hockeyfederatie (FIH)
kennen bepalingen om de uitslag van een wedstrijd te veranderen of een
team uit een toernooi te verwijderen wanneer een enkele sporter op
doping is betrapt.
Schorsingen Het IOC maakt in zijn aanbevelingen voor de duur van
schorsingen onderscheid tussen enerzijds het gebruik van efedrine,
fenylpropanolamine, pseudo-efedrine, cafeïne, strychine en verwante
stoffen (categorie 1) en anderzijds de andere verboden farmacologische
groepen en methoden (categorie 2). Wanneer (overmatig) gebruik van een
middel uit groep 1 is vastgesteld, beveelt het IOC de volgende
schorsingen aan:
maximaal drie maanden na de eerste overtreding;
twee jaar na de tweede overtreding;
levenslang na de derde overtreding.
Voor categorie 2 hanteert het IOC de volgende normen:
twee jaar na de eerste overtreding;
levenslang na de tweede overtreding.
Het staat de internationale sportfederaties vrij zwaardere en
aanvullende straffen op te leggen. Sommige organisaties kennen als
strafmaat bijvoorbeeld een schorsing van vier jaar bij de eerste
overtreding in categorie 2.
Straforganen Het is niet altijd duidelijk welke sportorganisatie bevoegd
is tot het opleggen van een straf. Nadat zich daarover in het verleden
de nodige competentiekwesties hebben afgespeeld, geldt nu als vuistregel
dat het IOC die bevoegdheid heeft tijdens de Olympische Spelen; bij
andere internationale evenementen valt de verantwoordelijkheid in
principe toe aan de desbetreffende internationale sportfederatie.
Nationale sportorganisaties zijn verplicht de dopingregels van hun
internationale federatie in grote lijnen over te nemen.
Hoger beroep Bij nationale wedstrijden zal de sporter in principe worden
bestraft door de tuchtcommissie van zijn nationale bond. Meestal kan hij
daarna in beroep bij een nationale arbitragecommissie.
Sommige sporten (zoals atletiek) kennen daarna een beroepsmogelijkheid
voor de sporter bij de arbitragecommissie van de betrokken
internationale sportfederatie. Deze commissie behandelt ook geschillen
tussen nationale bonden en de internationale federatie.
Tegen de uitspraak van deze arbitragecommissie kan beroep worden
ingesteld bij het Court of Arbitration for Sport, het CAS. Dit
arbitrage-instituut bestaat sinds 1983 en is speciaal opgericht voor
geschillen in de sport. Het wordt als zodanig erkend door het IOC en een
aantal sportfederaties. Behalve een rechtsprekende taak heeft het CAS
ook een adviserende functie bij reglementaire of juridische kwesties.
Het CAS kan er zo ook aan bijdragen dat het internationaal sportrecht
meer uniform wordt doordat er jurisprudentie ontstaat.
Burgerlijke rechter Sportorganisaties kunnen in hun reglementen niet
uitsluiten dat een sporter ook nog een beroep doet op de burgerlijke
rechter, omdat dit een grondwettelijk recht is. In de praktijk stelt een
civiele rechter zich terughoudend op tegenover tuchtrechtelijke
beslissingen. Hij beoordeelt of een sportorganisatie de eigen regels
correct heeft toegepast en de opgelegde straf redelijk en billijk is.
|