Meneer, we zitten vol
Naam: Henk Prijt (49)
Beroep: Voorheen werkzaam bij Hoogovens
Woont: In Bijlmer, Amsterdam
,,We wilden met zijn allen de wedstrijd van Ajax gaan
kijken, toen er een vliegtuig kwam overdonderen. Er volgde gegil, de
ramen kwamen bijna naar binnen, alles trilde. Het was even stil en toen
was er die enorme explosie. Ik ben meteen naar buiten gerend. Er hing
een enorme stank. Iedereen die naar de plek toe rende keek om zich heen,
want we zagen geen slachtoffers. In rampenfilms zie je dat er overal
mensen liggen, en kleding en koffers, dus dat verwachtten we hier ook.
Het kwam niet in ons op dat het om een vrachtvliegtuig ging.
Op de plek waar het vliegtuig insloeg, hebben we vroeger gewoond. Op de
plaats waar mijn kinderen zijn geboren was niets meer. Dat zet je wel
aan het denken, als we daar nou nooit weg waren gegaan... Die hele hoek
van de flat was weg.
De eerste brandweerlieden waren snel ter plaatse. Ik ben de brandende
flat binnengegaan en zag een oude vrouw liggen. Die heb ik naar buiten
getrokken. Daarna vond ik op twee hoog een zwaargewonde jongen. Hij had
een groot gat achter zijn oor, daar heb ik drie vingers ingestopt om het
dicht te houden. Ik heb hem naar buiten gesleept, het speelplaatsje op.
Hij had het koud, ik heb mijn kleren uitgetrokken om hem toe te dekken.
Pas twintig minuten later kon hij met een ambulance mee. Hij heeft het
godzijdank overleefd.
Ik zie het telkens weer voor me, die mensen die sprongen. We riepen nog:
'We komen je halen, blijf nu toch staan', maar ze sprongen blindelings
van de flat af. Van het Rode Kruis kreeg ik een shirtje, want ik had
geen bovenkleding meer aan mijn lijf. Van mijn werk bij de Hoogovens was
ik hoge temperaturen gewend, ik kan dus goed tegen de hitte. Daardoor
kon ik doorgaan, steeds maar weer die flat in. Om een uur of half vier
die nacht werden we weggestuurd. Maar ik kon niet slapen. Ik had een
nieuw pak aan en dat zat onder het bloed. Ik heb alles in een vuilniszak
gestopt en me omgekleed. Ben weer naar buiten gegaan, ik moest gewoon
blijven kijken. Ik geloof niet dat ik de week na de ramp ook maar een
uur heb geslapen, ik werd steeds naar die plek getrokken, wilde zien wat
er gebeurde.
Thuis leidt het natuurlijk tot spanningen. Mijn dochter die zegt: 'Pa,
hou nu toch even op over die ramp.' Dat is logisch. Ik ben een keer naar
een RIAGG gestapt. 'Meneer, we zitten vol', kreeg ik te horen. Ik denk
altijd aan de ramp. Als er een vliegtuig overkomt, wil ik het zien. Als
het bewolkt is en ik alleen maar een toestel hoor, word ik onrustig.
Natuurlijk wilden we verhuizen, zoals zovelen. De dozen stonden hier
ingepakt, maar waar moet je naartoe? Ik heb een mooi huis, uit Amsterdam
wil ik niet weg. Dus zijn we gebleven.
Ik ben een andere man geworden. Ik was altijd een ijskoude, maar nu ben
ik een emotioneel mens. En zes jaar lang ben ik al verkouden. 's Morgens
geef ik over en ik heb geen kracht meer. Dat heeft niets met mijn geest
te maken, ik ben niet gek, ik ben ziek! De regering heeft ons in de kou
laten staan. En ze hebben niets geleerd, er gebeuren hier regelmatig
bijna-botsingen. Ik heb de politie wel eens gebeld en gezegd: kom dan
bij mij voor het raam staan, dan zien jullie wat er gebeurt, maar ik
vind geen gehoor. Die parlementaire enquete is een lachertje. Het is een
toneelstukje om ons zoet te houden.''
Vraaggesprekken Aranka Klomp
Foto's Maurice Boyer