Uitkeringen
De hoogte en de duur van nieuwe WAO-uitkeringen hangen van een aantal omstandigheden af: het jaar waarin hij arbeidsongeschikt werd verklaard, de leeftijd van de werknemer, de hoogte van zijn loon en de mate van arbeidsongeschiktheid (de 'arbeidsongeschiktheidsklasse'). In de hieronder beschreven situaties en berekeningen gaat het om uitkeringen voor werknemers die in de toekomst arbeidsongeschikt worden verklaard.
Leeftijd
De WAO kent twee soorten uitkeringen: de loondervingsuitkering die gebaseerd is op het dagloon van de werknemer. Na verloop van tijd wordt de loondervingsuitkering vervangen door de vervolguitkering die gebaseerd is op het zogenoemde vervolgdagloon dat gebaseerd is op het verschil tussen het minimumloon en het vroeger verdiende loon.
De duur van de loondervingsuitkering is afhankelijk van de leeftijd. De leeftijdsgroep tot en met 32 jaar krijgt in het geheel geen loondervingsuitkering; deze categorie WAO'ers valt direct terug op de (lagere) vervolguitkering. De duur van de loondervingsuitkering voor andere leeftijdsgroepen is als volgt:
33-37 jaar:
38-42 jaar:
43-47 jaar:
48-52 jaar:
53-57 jaar:
58 jaar:
59-64 jaar:
|
halfjaar
één jaar
anderhalf jaar
twee jaar
drie jaar
zes jaar
tot het 65ste jaar
|
Hoogte
De hoogte van de loondervingsuitkering is een percentage van het dagloon. Voor de berekening moet eerst 8 procent bij het dagloon worden geteld, als reservering voor vakantiegeld. De hoogte van de uitkering is mede afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Alleen bij een arbeidsongeschiktheid van 80 procent of meer (met andere woorden: bij volledige arbeidsongeschiktheid) ontvangt een WAO'er de maximale uitkering van 70 procent van het dagloon. Het dagloon is bij deze berekeningen wel aan een maximum gebonden (in 1999 301,88 gulden).
Er zijn zeven arbeidsongeschiktheidsklassen die aangeven of een WAO'er volledig arbeidsongeschikt is dan wel gedeeltelijk. Bij de bepaling van de arbeidsongeschiktheidsklasse gelden niet zo zeer medische factoren, maar is van doorslaggevend belang het verschil tussen wat de WAO'er vroeger als werknemer verdiende en wat hij in een andere baan waarvoor hij bij de keuring wel arbeidsgeschikt wordt geacht, zou kunnen verdienen. Hoe groter dat verschil, hoe groter de mate van arbeidsongeschiktheid van de WAO'er is. Hoe kleiner dat verschil is, des te lager is de uitkering. Is het verschil minder dan 15 procent, dan volgt er in het geheel geen uitkering.
De zeven arbeidsongeschiktheidsklassen en het bijbehorende percentage van het dagloon dat de uitkering oplevert, zien er als volgt uit:
Arbeidsongeschiktheidsklasse
15-24 procent
25-34 procent
35-44 procent
45-54 procent
55-65 procent
65-80 procent
80-100 procent
|
Uitkering
14 procent
21 procent
28 procent
35 procent
42 procent
50,75 procent
70 procent
|
Vervolguitkering
De WAO'er die geen recht op een loondervingsuitkering heeft (omdat hij jonger is dan 33 of omdat de duur van deze uitkering is verstreken), komt in aanmerking voor een vervolguitkering. Deze uitkering loopt door tot het 65ste jaar tenzij de WAO'er bij herkeuring wordt goedgekeurd of in mindere mate wordt afgekeurd.
De leeftijd speelt opnieuw een bepalende rol bij de hoogte van de vervolguitkering. Hoe ouder de werknemer is op het moment dat hij arbeidsongeschikt wordt verklaard, hoe hoger de uitkering. De vervolguitkering wordt gebaseerd op het vervolgdagloon. Het vervolgdagloon bestaat uit het minimumloon plus een percentage van het verschil tussen het minimumloon en het vroeger verdiende loon. Dit percentage bestaat uit 2 procent voor elk jaar dat de WAO'er ouder is dan 15 jaar. Wie 45 jaar is en volledig arbeidsongeschikt (klasse 80-100 procent) wordt verklaard, krijgt dus een uitkering van 60 procent (45-15 maal 2) van het vervolgdagloon. Voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten gelden dezelfde uitkeringspercentages als bij de loondervingsuitkering (zie staatje boven).
Geboren 1 januari 1940
100% arbeidsongeschikt, bruto jaarsalaris: 150.000 gulden
loondervingsuitkering tot 65 jaar: 56.811
(het maximum bedrag)
60% arbeidsongeschikt, bruto jaarsalaris: 150.000 gulden
loondervingsuitkering tot 65 jaar: 34.086
Geboren 1 januari 1950
70% arbeidsongeschikt, bruto jaarsalaris: 100.000 gulden
loondervingsuitkering gedurende 2 jaar: 41.188
vervolguitkering: 32.944 (50,75% van 30.394+34.520)
30% arbeidsongeschikt, bruto jaarsalaris: 30.000 gulden
loondervingsuitkering gedurende 2 jaar: 6.300
vervolguitkering:6.300 (21% van 30.000+0)
Geboren 1 januari 1960
100% arbeidsongeschikt, bruto jaarsalaris: 80.000 gulden
loondervingsuitkering gedurende 1 jaar: 56.000
vervolguitkering: 37.944 (70% van 30.394+23.811)
15% arbeidsongeschikt, bruto jaarsalaris: 80.000 gulden
loondervingsuitkering gedurende 1 jaar: 11.200
vervolguitkering: 7.589 (14% van 30.394+23.811)
Geboren 1 januari 1970
25% arbeidsongeschikt, bruto jaarsalaris: 40.000
loondervingsuitkering: geen
vervolguitkering: 6.948 (21% van 30.394+2.690)
15% arbeidsongeschikt, bruto jaarsalaris: 40.000
loondervingsuitkering: geen
vervolguitkering: 4.632 (14% van 30.394+2.690)
Deze cijfers zijn berekend met behulp van de VSV-diskette van het
Voorlichtingscentrum Sociale Verzekering. Deze bevat ook rekenmodellen voor de AOW, ANW, WW en Toeslagenwet. Informatie: VSV, postbus 19620, 3501 DG Utrecht, fax (030) 2 30 67 41, www.vsv.nl
|
|
|
|