|
afleveringen BEWEGING POLITIEK PARTIJPROGRAMNMA'S FISCALE REGELINGEN PENSIOENFONDSEN FONDSEN ALTERNATIEVEN VERWARRING AOW-PENSIOENEN REGELINGEN BETALERS TIPS BOEKEN INLICHTINGEN LINKS GRAFIEKEN |
Politiek: Kopzorgen om de oudere kiezers
Karel Berkhout en Robert Giebels
De ouderen zorgden bij de vorige verkiezingen voor een politieke aardverschuiving. De makers van het verkiezingsprogramma van het CDA hadden gezinspeeld op een 'bevriezing' van de AOW met voor de partij catastrofale gevolgen. De christen-democraten verdwenen na meer dan een halve eeuw uit het centrum van de macht en maakten plaats voor het 'paarse' kabinet. De ouderenpartijen, die destijds vanuit het niets op zeven zetels kwamen, zijn in de peilingen voor de verkiezingen van volgend jaar op hun retour. In de politiek geldt de oudedagsvoorziening nu desondanks als uiterst gevoelig en worden de oudere kiezers gekoesterd. Die zijn immers met steeds meer. Dat laatste is tegelijkertijd ook een van de belangrijkste kopzorgen van de politici. De komende veertig jaar verdubbelt het aantal ouderen tot vier miljoen en worden de nu aantrekkelijke kiezers dure kostgangers. Ze maken arbeid duurder, want hun oude dag moet worden betaald door de mensen die werken. En als arbeid duurder wordt, kost dat weer werkgelegenheid, vreest het kabinet-Kok. Daar komt bij dat de politiek de zorg voor de oude dag wil aanpassen aan de individualisering in de maatschappij en ook mogelijkheden scheppen voor bijvoorbeeld vervroegde pensionering. Bovendien wil de overheid meer ruimte scheppen voor individuele verzekeringen waarvoor aanbiedingen van verzekeraars de brievenbus overspoelen. Staatssecretaris De Grave (Sociale Zaken), de bewindsman die gaat over de oudedagsvoorzieningen, zoekt naar mogelijkheden om de voorzieningen betaalbaar te houden. Voor de AOW worden extra middelen gereserveerd. De pensioenen moeten vooral anders worden ingericht, zodanig dat deze niet duurder of goedkoper worden. Het is een herverdeling die gunstiger moet uitpakken voor alleenstaanden en tweeverdieners en minder gunstig voor alleenverdieners. Dat vergt politieke evenwichtskunst. Politici voelen de hete adem van de oudere kiezer in de nek. De AOW is het politieke zorgenkind en dat komt doordat die wordt gefinancierd via het omslagstelsel: wie nu werkt, betaalt voor wie nu rust. Als er niets gebeurt, besteedt de werknemer in 2020 ongeveer een kwart van zijn inkomen aan de AOW-uitkeringen van een ander. Om te voorkomen dat de Nederlandse werknemer zo onbetaalbaar wordt, wil het kabinet de AOW-premie beperken en de overheid de rest laten bijpassen. Ook dat geld moet ergens vandaan komen en daarvoor zijn twee dingen bedacht. Allereerst wordt de staatsschuld verkleind en het begrotingstekort geheel weggewerkt - hoe snel is nog een politieke discussie maar in elk geval in 2006. Met het geld dat dan niet aan rentebetalingen hoeft te worden uitgegeven, wordt de AOW deels betaald. Dat alleen is niet genoeg en daarom is ook het Spaarfonds AOW in het leven geroepen, waarin volgend jaar 1,5 miljard gulden wordt gestort - een storting die jaarlijks met 250 miljoen oploopt tot 4,5 miljard. Vanaf 2020 kan het fonds gaan bijdragen aan de AOW. De vergrijzing is voor de aanvullende pensioenen lang niet zo'n bedreiging als voor de AOW, doordat daarvoor wordt gespaard via een kapitaaldekkingsstelsel. Toch kan het feit dat mensen langer blijven leven en er meer ouderen komen ook deze regelingen flink duurder maken. De Grave heeft al enkele malen gewezen op de backservice-problematiek, ofwel het gat in de financiering dat er blijkt te zijn als iemand aan zijn pensioen gaat beginnen. Iemand die werkt draagt een percentage van zijn salaris af aan pensioenpremie. In het begin van de loopbaan is dat bedrag lager dan aan het einde, doordat iemand zijn salaris steeds ziet stijgen. De pensioenuitkering is gebaseerd op het laatstverdiende (hogere) loon, waarvoor in het begin in feite te weinig is gereserveerd. Dat gat wordt met de vergrijzing groter, zeker nu mensen langer blijven leven dan verwacht. Er is immers gereserveerd op basis van een bepaalde levensverwachting, maar die komt niet uit. Mensen blijven ouder worden. Voor dit lang-levenrisico is onvoldoende gespaard. De meeste pensioenfondsen kennen naast een ouderdomspensioen ook een nabestaandenpensioen voor de levenspartner van de pensioentrekker voor het geval die voortijdig komt te overlijden. Nabestaanden zijn vooral de vrouwen die langer pensioen genieten dan mannen. Zo'n pensioen is dus wel wat waard, maar alleenstaanden hebben er niets aan. Zij betalen echter wel mee en dat vindt de Tweede Kamer een onterechte vorm van solidariteit. Om die reden moet het nabestaandenpensioen kunnen worden geruild voor een hoger ouderdomspensioen voor de alleenstaande, vindt de Kamer. Maar als alle alleenstaanden dat zouden doen, kost dat extra geld en daarvoor is te weinig gereserveerd. De kosten van de ruil zullen de pensioenkosten en daarmee de pensioenpremies met zo'n vier procent verhogen. Ook een andere politieke wens kan geld kosten. Het deel van het inkomen waarover geen pensioenpremie (de franchise) hoeft te worden betaald ligt in de meeste gevallen op zo'n 35.000 gulden. Dat is afgestemd op de volledige AOW voor een kostwinner, die daardoor samen met een aanvullend pensioen op 70 procent van het eindloon moet kunnen komen. Alleenstaanden en tweeverdieners kunnen daarop nooit uitkomen, omdat zij respectievelijk 70 en 50 procent AOW ontvangen. De politiek wil de verschillen tussen kostwinners, alleenstaanden en tweeverdieners wegwerken, maar als er verder niets gebeurt wordt hierdoor ook de pensioenregeling duurder. Om daarom de kosten van het pensioen te beperken heeft het kabinet in de nota Werken aan Zekerheid voorgesteld het pensioen voortaan te baseren op het gemiddelde loon in iemands loopbaan in plaats van op het eindloon. Een middelloonstelsel is eenvoudigweg goedkoper, doordat het gemiddelde loon in vrijwel alle gevallen lager ligt dan het laatstverdiende loon. Na gemor van de sociale partners over dit middelloon heeft De Grave de werkgevers en werknemers twee jaar de tijd gegeven tot sluitende afspraken te komen over een moderner en per saldo niet duurder pensioenstelsel. ,,Het middelloon is voor mij niet heilig, maar we moeten nu wel concrete afspraken gaan maken over het pensioen van de toekomst'', heeft hij gezegd. Een alternatief voor het middelloon is bijvoorbeeld een lager pensioen: niet langer 70 procent van het laatst verdiende loon, maar 60 of 65 procent. Dat laatste past ook in het streven van de overheid om de omvang van de collectieve pensioenen (een beetje) terug te dringen, zodat mensen geld overhouden voor individuele regelingen die fiscaal dan ook aantrekkelijker zouden moeten worden. Dat vergroot niet alleen de keuzevrijheid, maar werkt ook minder door in de ontwikkeling van de arbeidskosten. Het belastingplan voor de 21ste eeuw, dat vandaag is gepresenteerd, sluit daar sterk op aan. Hierin wordt gepleit voor een 'oudedagsparaplu', waardoor alle mogelijke vormen van individuele oudedagsvoorzieningen onder één belastingregime vallen. In ruil voor het terugbrengen van collectieve regelingen krijgen eigen spaarregelingen een uniforme fiscale behandeling. Ook in dit plan houdt de overheid vast aan een goed, collectief pensioenstelsel met zo veel mogelijk deelnemers. De geboortegolf van na de oorlog wordt tussen 2010 en 2020 een pensioengolf. Als de babyboomers straks ophouden met werken, genieten zij wat de politiek betreft nog altijd van de AOW en een aanvullend pensioen, maar ook van de uitkeringen op de koopsompolis. |
NRC
Webpagina's
|