NIEUWS | TEGENSPRAAK | SUPPLEMENT | AGENDA | ARCHIEF | ADVERTENTIES | SERVICE 





DE MOLUKKEN
VERGANKELIJKHEID VAN EEN EEUWIG VERBOND
RMS
HISTORIE
MOOISTE MEISJE VAN HET EILAND
BURGEROORLOG
INTERNET
MOLUKKERS IN NEDERLAND
MOSLIMS
PORTRETTEN
PULANG
SAUDARA
NOORD-MOLUKKEN
CULTUUR
GUNA-GUNA
ORGANISATIES
BOEKEN
MUSEUM



Overzicht eerdere
afleveringen Profiel

De vergankelijkheid van een eeuwig verbond

De koloniale geschiedenis drukt een zwaar stempel op de verhoudingen tussen de Molukkers. Een mythe heeft een minderheid gesticht, die tussen wal en schip is gevallen.

Dirk Vlasblom

AMBON-STAD BEWAART een herinnering aan de Hollandse eindzege op de Portugezen in de oorlog om het kruidnagelmonopolie. Binnen de muren van een Indonesische legerkazerne staat nog de poort van Fort Victoria. Dat werd gebouwd op de ruïnes van een Portugese vesting nadat Compagniestroepen deze concurrent in 1605 hadden verjaagd.

Boven het VOC-wapen staat in steen: 'Door de eeuwen trouw'. Een motto dat door Nederlandse bestuursambtenaren en calvinistische geschiedschrijvers werd uitgewerkt tot een noodlottige mythe: die van de Ambonezen als immer loyale onderdanen van Nederlands-Indië.

Opgetogen over de verdrijving van de Portugezen, die zeventig jaar hadden geheerst over het schiereiland Leitimor, tekenden de islamitische hoofden van 'Amboyna' in 1605 een contract: het 'Eeuwig Verbond'. Hierin zwoeren zij ,,soo langhe als wy leven'' trouw aan de Staten-Generaal, prins Maurits en de gouverneur van Ambon. Ingenomen waren de moslims met de bepaling dat eenieder zijn geloof zal beleven ,,gelyck hem Godt in 't herte stiert ofte meent saligh te worden; doch dat niemant den anderen molestie, nogh overlast zal doen''. Die tekst is eeuwenlang gekoesterd op Ambon, maar is het laatste jaar in vergetelheid geraakt.

Het venijn van het contract zat in de staart: ,,Van gelycken sweeren wy voorts, dat wy aen niemant eenige naghelen sullen verkoopen als aen de Hollanders.'' Zo zagen de bewindhebbers van de Verenigde Oost-Indische Compagnie het graag. De VOC concentreerde de kruidnagelteelt op Ambon en handhaafde bijna twee eeuwen haar alleenrecht op de inkoop van Molukse specerijen. Daarbij ging het rauw toe: 'vrije jongens' op andere eilanden werden over de kling gejaagd en hun tuinen werden verwoest.

De Portugezen hadden sporen nagelaten in de Ambonese gemeenschap; familienamen als De Fretes en Parera getuigen daar nog van. In 1605 leefden er op Leitimor naar schatting 16.000 Molukse rooms-katholieken, tot die tijd onderdanen van de Portugese kroon. Het scheeps- en krijgsvolk van de VOC sloeg heiligenbeelden kapot, maar de Molukse christenen namen daar geen genoegen mee. Als de God der Hollandse protestanten dan zoveel beter was, wilden zij worden onderwezen in diens leer. Zo verplichtte de VOC zich op Ambon, anders dan elders, tot godsdienstonderricht aan de door de Portugezen gekerstende minderheid. Daar wrong iets: de Heren Zeventien, de leiders van de VOC, lieten moslimleveranciers van kruidnagelen, nootmuskaat en foelie in hun waarde, maar trokken geld uit voor de scholing van Ambonese geloofsgenoten.

Voor het gouverneurskantoor in Ambon-stad staat een reusachtig standbeeld van een Ambonese krijger die met een parang (kapmes) zwaait. Mooi is het niet en Molukkers schamperen dat ,,niemand zo zijn parang vasthoudt'' - de beeldhouwer is een Balinees - maar het is een saluut aan de grootste anti-Nederlandse rebellie die ooit de centrale Molukken overspoelde. Na het failliet van de VOC in 1799, de Franse inval in de Lage Landen en het meedogenloze Frans-Bataafse tussenbestuur van Daendels, maakte Ambon kennis met de Britse variant van het kolonialisme. Herendiensten werden verminderd, voor producten werd redelijk betaald en het kruidnagelmonopolie werd versoepeld. De Britten vormden een Ambonees soldatenkorps dat een hoge soldij kreeg en Daendels' bezuiniging op godsdienstonderwijs werd ongedaan gemaakt.

De terugkeer van de Hollanders in 1817 ontketende onder de christenen van Saparua een bloedige revolte, die spoedig oversloeg naar naburige eilanden, ook Ambon. De opstand werd aangevoerd door een gewezen sergeant in Britse dienst, die de 'goddeloze Hollanders' bestookte met bijbelcitaten en musketvuur. Zijn naam: Thomas Matulessy, bijgenaamd Pattimura. Het standbeeld is opgericht te zijner eer en Pattimura werd in 1973 door de Indonesische regering opgenomen in de eregalerij der nationale helden.

De rebellie werd hard onderdrukt - Pattimura eindigde aan de galg - maar het ressentiment tegen de Hollanders bleef. Tot diep in de negentiende eeuw stuitte de werving van soldaten voor het koloniale leger (KNIL) in Ambon op weerzin. De soldaten van de Lease-eilanden (Ambon, Saparua, Haruku en Nusa Laut) die werden ingezet in de Java-Oorlog (1825-'30), waren gestraften van het garnizoen op Ambon. Pas in 1829 werd besloten tot vrijwillige werving, maar het geboden handgeld bleek lang ontoereikend. In 1865 waren er onder de 27.000 KNIL-soldaten slechts 984 Ambonezen.

In 1873 verklaarde Nederland het sultanaat Atjeh de oorlog en de werving voor het KNIL op Ambon en in de Minahasa (het deel van Noord-Celebes dat na actief zendingswerk goeddeels was gekerstend) werd met hernieuwde kracht ter hand genomen. Handgelden en pensioenen gingen omhoog, maar de resultaten vielen tegen. Resident Riedel in 1884: ,,Geen fatsoenlijk inlander op Ambon treedt vrijwillig in dienst als soldaat. Zij die dienst nemen, zijn gewoonlijk het uitschot der negeri (dorp, negorij).'' Als lokmiddel kwamen er op Java speciale scholen voor de kinderen van Ambonese militairen.

Pas in 1896 scoorden de ronselaars een mooi resultaat, 1.072 man, en dat aantal liep op tot 3.519 in 1917. Er werd ingespeeld op het statusbesef van de gekerstende Ambonezen: serani (christen) gold op Ambon als een pangkat (rang) hoger dan moslim en twee rangen hoger dan 'heiden'. Een militair leerboek uit 1896 beval aan ,,den Ambonnees te tonen dat men zijn godsdienst, die immers ook de onze is, apprecieert''.

De Ambonezen bewezen rond de eeuwwisseling goede diensten bij de pacificering van de 'Buitengewesten', maar verdienden meer dan de veel talrijkere Javanen, waren dus relatief duur en beperkt voorhanden. Na de Eerste Wereldoorlog, toen zich in koloniaal Azië de Japanse dreiging aftekende, opperde Batavia een dienstplicht voor inlanders en ,,gelijkstelling van den Javaan met andere landaarden in het KNIL''. 'Oom Ambon' had zijn werk gedaan, maar, aldus een KMA-leerboek uit 1919, ,,hij is vrij aanmatigend geworden''.

De gelijkstelling werd in 1921 doorgevoerd en ontlokte felle protesten in de Volksraad, het koloniale 'parlement'. De Ambonese afgevaardigde Dolf Pattypeilohy fulmineerde: ,,De betiteling van den Amboinees als 'inheemsche soldaat' betekent voor hem een aanval op zijn nationale (!) adat (traditie) en eene bedreiging van de vriendschap die sedert eeuwen bestaat tussen hem en Nederland.''

De door Nederland geschapen mythe was door de autochtone bevolking overgenomen: veel christelijke Ambonezen beschouwden zich inmiddels als 'zwarte Hollanders' en ervoeren de gelijkstelling met andere Indonesische bevolkingsgroepen, waarmee zij geen verwantschap voelden, als verraad van hun 'trouwste bondgenoot'.

De ooit als stoottroepen gebruikte minderheid belandde tussen wal en schip toen een deel van de Molukkers zich in 1945 schaarde achter de nationalistische beweging van Soekarno en Hatta. Tijdens de revolutie bleef Nederland op Ambon KNIL-soldaten werven en die kregen een antinationalistische indoctrinatie.

Op 29 december 1949 koos Nederland eieren voor zijn geld en droeg het de soevereiniteit over aan de Verenigde Staten van Indonesië (RIS). Nog geen jaar later proclameerde Jakarta de eenheidsstaat (RI) en werd de deelstaat Oost-Indonesië, waaronder de Molukken, geliquideerd. Voormalige Molukse KNIL-officieren als Julius Tahya en Joost Muskita gingen over naar het nationalistische leger (TNI). Veel onderofficieren en soldaten, beïnvloed door de Nederlanse propaganda tegen de Republiek, konden die stap niet maken, ook al omdat Jakarta aarzelde hun een plaats in het vooruitzicht te stellen binnen de TNI. Zowel Nederland als de Republiek liet hen vallen.

De proclamatie van de Republiek der Zuidelijke Molukken (RMS) op 25 april 1950 door Soumokil was een wanhoopsdaad van KNIL-militairen, die weerklank vond bij de christelijke helft van de Ambonese bevolking. Dat een enkele anti-Javaanse islamiet daarin meeging, doet hier niets aan af. Nationalisten beschouwen deze proclamatie tot de dag van vandaag als een door Nederland geïnspireerde daad van hoogverraad. Soumokil zei al bij de uitroeping van de RMS dat deze onder de voet zou worden gelopen door de TNI. En ook dat wapenfeit staat op naam van een Molukse officier: de Ambonees Joost Muskita. Molukkers vochten tegen Molukkers. De TNI-eenheden onder Muskita's commando telden een groot aantal christenen van de Pattimura-eenheid.

Het koloniale misbruik van de Ambonezen en de halfhartige dekolonisatie van de Molukse archipel leggen nog steeds een hypotheek op de relatie tussen 'Jakarta' en de Molukken en op de verstandhouding tussen Molukkers onderling. En dat is het zwaarst wegende argument tegen Nederlandse bemoeienis met het complexe Molukse vraagstuk.

NRC Webpagina's
3 FEBRUARI 2000


   Bovenkant pagina


NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl) FEBRUARI 2000