NIEUWS | TEGENSPRAAK | SUPPLEMENT | AGENDA | ARCHIEF | ADVERTENTIES | SERVICE 





DE MOLUKKEN
VERGANKELIJKHEID VAN EEN EEUWIG VERBOND
RMS
HISTORIE
MOOISTE MEISJE VAN HET EILAND
BURGEROORLOG
INTERNET
MOLUKKERS IN NEDERLAND
MOSLIMS
PORTRETTEN
PULANG
SAUDARA
NOORD-MOLUKKEN
CULTUUR
GUNA-GUNA
ORGANISATIES
BOEKEN
MUSEUM



Overzicht eerdere
afleveringen Profiel

Het mooiste meisje van het eiland

De geur van gestoomde rijst, de tropische warmte en de gemoedelijkheid. Op zoek naar de wortels van een Molukse familie.

Joyce Siahaya

DE ONRUST op de Molukken heeft mijn gevoel om te onderzoeken waar ik vandaan kom weer aangewakkerd. Ik ben nooit op de Molukken geweest, maar uit verhalen van familie en oude foto's die ik heb gezien, heb ik een romantisch beeld: tropische warmte en geuren, het lekkere eten, de gemoedelijkheid en de muziek. De realiteit is anders. Alles is verwoest en de bevolking raakt op drift - men voelt zich continu bedreigd.

De geschiedenis van mijn familie begint op het eiland Saparua in het dorp Tuhaha, waar mijn grootvader Frans-Jan Siahaya op 2 februari 1898 werd geboren. Hij was een kind van Samuel Siahaya en Djudik Sahusilawane. Mijn grootmoeder Martha Pattinama werd op 5 maart 1900 geboren op het eiland Oma. Zij was een kind van Bernice Pattinama (roepnaam Susi) en een onbekende Nederlander. Susi voedde haar dochter alleen op. Martha werd volgens de verhalen 'het mooiste meisje van het eiland' genoemd. Begin 1900 vertrokken er veel Molukkers naar Java om een beter bestaan op te bouwen. Hun kinderen bezochten de AHS, Ambonees-Hollandse school of de IHS, Indonesisch-Hollandse school.

Mijn overgrootmoeder Susi en Martha en haar zus verlieten Oma en gingen naar Batavia. Frans-Jan Siahaya vertrok met twee broers naar Java, hij werkte bij de KPM, de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij, als chef van de Expeditie en was via deze functie gelijkgesteld aan Europeanen. Mijn grootvader was tevens ouderling in de Haantjeskerk in Batavia en leerde mijn grootmoeder Martha kennen tijdens een kerkdienst. Zij trouwden in 1918 en kregen in 1919 hun eerste kind, een jongen, die na twee maanden overleed. Het tweede kind, mijn vader, werd op Koninginnedag 31 augustus 1921 geboren. Martha stond naar de parade te kijken aan het Koningsplein en tijdens het Nederlandse volkslied begonnen de weeën. Mijn vader kreeg dan ook de naam Claude Barend Wilhelmus. In 1923 werd zijn zusje Hilde geboren.

Mijn grootvader werd in 1924 ernstig ziek, hij mocht met verlof. Mijn grootmoeder, weer zwanger, ging samen met haar man en de kleintjes terug naar zijn geboortedorp Tuhaha op Saparua. Tijdens de kerstdagen bad hij samen met Martha om toch het nieuwe jaar te mogen halen. Op nieuwjaarsdag 1925 is mijn grootvader Frans-Jan Siahaya op 26-jarige leeftijd aan longontsteking overleden. Hij werd in Tuhaha begraven en mijn grootmoeder ging terug naar Batavia en trok in bij haar moeder. Toen in april 1925 hun zoon werd geboren kreeg hij de naam van zijn vader Frans-Jan. Martha ging werken in een ijssalon en haar moeder paste op de kinderen.

Na zeven jaar weduwe te zijn geweest, kreeg Martha in de ijssalon kennis aan een boomlange Nederlander, Lambert Struyk, afkomstig uit Assen. Hij was negen jaar jonger dan Martha en verliefd op haar. Zij trouwden op 17 juni 1932 in Kota Radja, Atjeh. Lambert was een goede pleegvader. Samen kregen zij: Berti, Henk en Elzo. In 1935 zijn zij met verlof naar Holland geweest en toen zij in 1936 terugkwamen volgde Lambert de opleiding tot sergeant-majoor bij de KNIL. Hij stond aan het hoofd van compagnieën die voor 80 procent uit Ambonezen bestonden. Toen de Duitsers in 1940 Nederland binnenvielen, kreeg hij de opdracht het personeel van het Duitse consulaat in Batavia te interneren. In 1941 verklaarde Japan de oorlog aan Indonesië en werd Lambert uitgezonden naar Malang. Daarna is hij nog maar één keer met verlof thuis geweest. Mijn toen zwangere grootmoeder ging terug naar Batavia naar overgrootmoeder Susi. Daar werd het jongste dochtertje Blijthe geboren. Het laatste bericht van Lambert was dat hij als krijgsgevangene in Pekan Baru is overleden. Later is hij herbegraven in Tjimahi op Java.

Mijn vader Claude werkte inmiddels bij de Nederlands-Indische Gasmaatschappij en zijn broer Frans-Jan had een baan bij de politie in Batavia. In de Bersiaptijd vertrok mijn vader in 1946 per boot naar Nederland. In Amsterdam werd hij opgevangen door de schoonouders van zijn zusje Hilda, die inmiddels in Magalan met de Nederlandse militair Adri Plompen was getrouwd. In Rotterdam kreeg hij eerst een baan bij A. de Hoop en daarna werkte hij als elektricien bij het GEB. Frans-Jan vertrok naar het eiland Billiton waar hij trouwde, kinderen kreeg, en ging werken bij een tinmaatschappij. Hij is in de jaren zeventig een keer op bezoek geweest in Nederland. Frans-Jan is op 22 mei 1999 overleden op Billiton. Hilda en Adri kwamen in 1950 naar Nederland met Elzo. Berti kwam in 1952 en werd opgevangen door een broer van Lambert, Jan Struyk, in Assen. Op aanraden van de staat kwam ook mijn grootmoeder naar Nederland - om haar pensioen veilig te stellen. Zij kwam met de kinderen Blijthe en Henk in 1953 aan in Rotterdam met de boot Willem Ruys. Zij kwamen in een opvangcentrum in Middelburg en kregen uiteindelijk een huis in Helmond.

Om het weekend gingen wij logeren bij oma en de familie. Vooral met verjaardagen en feestdagen was de hele familie bij elkaar en werd ik 's morgens wakker in de geur van gestoomde rijst. Het was vooral gezellig, tientallen familieleden maar ook mensen uit de buurt werden uitgenodigd. Er werden Indische liederen gezongen en naar krontjongmuziek geluisterd, en natuurlijk bleef iedereen eten. Oma had dan dagen in de keuken gestaan samen met haar dochters.

Zij logeerde ook bij ons in Rotterdam. Zij sliep dan bij mij op de kamer en deed haar gebeden voor al haar kinderen en kleinkinderen. Ook vertelde ze mij over vroeger in de Molukken en Java en over de stille kracht. Zij verjoeg de geesten met een sapu lidi (roede). 's Avonds mocht ik niet fluiten, omdat ik dan de geesten weer zou oproepen. Ook mocht ik mijn handen niet op mijn achterhoofd houden, dat zou de familie veel ongeluk brengen. Als mijn oma weer weg was moest mijn moeder nog weken onder het bed kijken om mij gerust te stellen.

Op de lagere school in 1961 kreeg ik pas het besef dat ik toch een beetje 'anders' was. Mijn achternaam klonk vreemd en ik viel op met mijn zwarte haar te midden van al die blonde koppies. Met een bepaald groepje mocht ik nooit meedoen en zij riepen 'inda pinda poepchinees' tegen mij. Ik begreep er niets van, maar ik had er ook geen last van, alleen als ze iets over mijn vader zeiden, was ik daar verdrietig over. Mijn moeder was juist trots op mijn mooie gebruinde huid. Vooral in de zomer kleedde ze mij in het wit of lichtblauw.

Oma kreeg in Nederland last van bronchitis. Zij verruilde haar sarong kebaja voor warme jurken en haar sandalen voor dichte schoenen. Regelmatig gingen we nog met oma op bezoek bij familie in Moordrecht, waar ik dan meteen loempia's kon vullen, want tante had een opdracht van een restaurant aangenomen. We wandelden met pannen over straat en na afloop vroeg ik altijd aan mijn vader: waarom wonen wij niet in Moordrecht? Het is hier altijd zo gezellig. Martha Pattinama is altijd bij haar jongste dochter Blijthe blijven wonen en overleed op 13 maart 1977.

Mijn vader is één keer terug geweest in Indonesië, om mijn moeder alles te laten zien. Sindsdien heeft hij meer heimwee dan vroeger. Hij zou er zo weer kunnen wonen, zegt hij. Thuis hangen batikdoeken en schilderijen met Indonesische landschappen. Mijn ouders koken met verjaardagen complete rijsttafels voor de hele familie. Ieder jaar bezoeken wij de Pasar Malam, waar mijn vader oude bekenden spreekt en geniet van de sfeer, de muziek en het eten. Zijn kleinzoon Vincent heeft het afgelopen jaar een workshop Moluks zakdoekendans gedaan. Bij de uitvoering zei mijn vader trots: ,,Kijk die kleine blonde met die sarong aan, dat is mijn kleinzoon, een kleine Molukker!''

NRC Webpagina's
3 FEBRUARI 2000


   Bovenkant pagina


NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl) FEBRUARI 2000