HET MARSHALLPLAN (1947)
INLEIDING
VOOR HET VRIJE WESTEN
"TOESTAND IN DE WERELD IS ERNSTIG"
TOTALE ONMONDIGHEID
NUTTIGE VRIENDSCHAP
AMERIKANISERING
EXISTENTIEEL VERTROUWEN IN
VS
EN NU OOST-EUROPA
HISTORISCHE VRAAGTEKENS
|
Een bijna existentieel vertrouwen in Amerika
EDITH SCHOOTS
Voorjaar 1947; de winter was ongehoord
streng geweest. De wederopbouw van het geruïneerde Nederland was
weliswaar voortvarend ter hand genomen, maar de dollarreserves raakten
uitgeput. Een ernstig probleem, want bijna alle grondstoffen - graan,
olie, kolen en staal - moesten uit Noord- en Zuid-Amerika
geïmporteerd worden. De regering besloot om de goederen te blijven
invoeren, anders zou het economisch herstel in de knop gebroken worden.
,,In het instinct dat de Amerikanen ons te hulp zouden schieten,'' zegt
Ernst Hans van der Beugel. En dat deden ze. Op 5 juni 1947 kondigde de
Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken George C. Marshall het
omvangrijke Economische Herstel Programma voor Europa aan. Het totale
hulpbedrag dat Nederland tussen 1948 en 1952 zou ontvangen, bedroeg ruim
een miljard gulden, omgerekend naar de huidige waarde ongeveer 22
miljard gulden.
Van der Beugel, die als assistent van regeringscommissaris H.M.
Hirschfeld betrokken was geweest bij de Parijse besprekingen over het
Marshallplan, kreeg de leiding over het Bureau voor het Economisch
Herstel Program. In die hoedanigheid was hij onder Hirschfeld
verantwoordelijk voor het goede verloop van de verdeling van het geld,
en een belangrijke schakel in het overleg met zowel de OECE als met de
Amerikaanse Marshall-mission in Nederland, die toezicht hield op de
uitvoering.
Een periode die van veel invloed is geweest op de vorming van de jonge
Van der Beugel. ,,De mensen van de missie waren niet-ambtenaren; een
universiteitsrector, boeren, effectenhandelaren, journalisten, kortom
een doorsnee van de Amerikaanse samenleving die zich had aangemeld voor
dit publieke werk. Het ging allemaal heel informeel, en hun volle inzet,
hun behoefte om het land te helpen, dat was een wonderlijk verschijnsel.
In feite hadden zij de macht, maar ze deden hun werk met grote
bescheidenheid.''
Voor de nu 79-jarige Van der Beugel, bankierszoon uit Amsterdam, was het
Marshallwerk de opmaat voor een bloemrijke carrière;
staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, president-directeur van de KLM,
bijzonder hoogleraar in Leiden, secretaris van de prestigieuze
Bilderbergconferenties en een indrukwekkend aantal commissariaten
vormden zijn loopbaan. Het Marshallplan ,,wat op zichzelf alleen maar de
top was van een intelligente internationale veiligheidspolitiek'' maakte
hem voorgoed tot pleitbezorger van solidariteit met de Atlantische
bondgenoot. ,,Het vertrouwen dat ik daarin heb is bijna existentieel.
Ook nu nog hebben de Amerikanen een globale verantwoordelijkheid en zijn
ze bereid tot actie als het moet.''
De Marshallhulp bestond uit schenkingen en voor een klein deel (circa 10
procent in het geval van Nederland) uit leningen. Een deel van dat geld
ging naar de overheid, een deel naar het bedrijfsleven. Via een
ingenieuze constructie sneed het mes aan twee kanten. De Amerikaanse
overheid betaalde de Amerikaanse leveranciers in dollars. De Nederlandse
particuliere ondernemers die de goederen importeerden, betaalden de
tegenwaarde van het bedrag in guldens aan De Nederlandsche Bank, die ze
op een speciale tegenwaarderekening zette.
Van dit bedrag, dat in de loop van enkele jaren aardig was gegroeid,
moesten van de Amerikanen wederopbouw-projecten met ,,sex-appeal'' -
zoals Van der Beugel het uitdrukt - gefinancierd worden. De drooglegging
van Walcheren, maar ook de moderne breedbandwalserij van Hoogovens
werden ermee betaald. Er was de Amerikanen veel aan positieve
publiciteit gelegen. Ontvangstceremonies, tentoonstellingen, brochures -
waaronder de vermaarde 'Het Marshallplan en U' van tekenaar Jo Spier -
moesten het Nederlandse publiek van de Amerikaanse generositeit
doordringen. Dat stuitte soms op weerstand en wantrouwen. Zulke hulp was
te mooi om waar te zijn, er zou wel een addertje onder het gras
schuilen, dachten sommige twijfelaars.
In de eerste jaren werd het Marshallgeld vooral besteed aan primaire
levensbehoeften; graan, spijsolie, vetten en suiker. De ruwe katoen die
met Marshallhulp werd gefinancierd redde - voorlopig - de
textielindustrie, en ook de luchtvaart (KLM en Fokker) en de scheepvaart
dankten een belangrijk deel van het herstel aan Marshallhulp. De
agrarische produktie, die na de oorlog moeizaam op gang kwam,
profiteerde van machines, kunstmest en andere investeringen die voor een
deel uit de tegenwaarde-pot werd betaald.
Volgens Van der Beugel waren er zelden ,,majeure'' conflicten met de
Amerikanen over de besteding van het geld; ,,het was wel duidelijk waar
het niet heen ging: luxe goederen, dure auto's, en het mocht ook niet
voor militaire doeleinden gebruikt worden.'' Toen bleek dat Generaal
Kruls in een door Marshallgeld gefinancierde auto reed, moest Van der
Beugel zorgen dat de auto terugbetaald werd.
Dat de Marshallhulp het economisch herstel ,,sprookjesachtig'' heeft
versneld, staat voor Van der Beugel buiten kijf. ,,Het had ook
psychologisch veel effect; het vertrouwen nam toe, men durfde te
investeren.'' Het tweede belangrijke doel van de Amerikaanse regering -
bevorderen van Europese samenwerking en integratie - kwam minder goed
van de grond. ,,Dat was heel teleurstellend voor de Amerikanen.''
Hoe positief Van der Beugel ook is over het Marshallplan van 1947, hij
is er geen voorstander van om nu bij de oplossing van huidige grote
problemen ,,met Marshallplannen te strooien''. ,,Het sloot destijds aan
op bestaande, goed in elkaar zittende infrastructuren van geciviliseerde
landen. Er was wel veel verwoest, maar er was een democratische
traditie, er waren vakbonden, de arbeidsproduktiviteit was goed, er
waren universiteiten en er was technologische kennis. Ik twijfel sterk
of dat geldt voor het voormalig Oostblok na 70 jaar communisme, om over
Afrika nog maar te zwijgen.''
,,Na de oorlog hebben de Amerikanen West-Europa welvaart en veiligheid
gebracht. Die Amerikaanse politiek in de eerste twintig na-oorlogse
jaren is uitgevoerd door een groep uitzonderlijke bestuurders uit de
driehoek Boston, New York en Washington, die bekend staan als de Wise
Men,'' doceert Van der Beugel, en hij toont uit zijn boekenkast het
gelijknamige boek over Marshall, Acheson, Kennan, McCloy en anderen.
,,Ik beschouw het als een voorrecht dat mijn generatie met die groep
heeft samengewerkt.''
Betekent dit dat alles wat uit Amerika komt met gejuich moet worden
begroet? ,,Zeker niet. Ik heb veel aarzelingen bij het culturele stempel
dat op veel gebieden door de Amerikanen wordt gezet. Maar we moeten niet
vergeten dat dat onze vrije keuze is.'' De Amerikaanse samenleving heeft
kenmerken die Van der Beugel niet graag ziet overwaaien. Hij noemt de
gebrekkige sociale infrastructuur, de ongenuanceerde uniformiteit en het
,,ronduit irritante'' dictaat van de lawyers. Maar de Atlanticus ziet
geen aanvaardbare politiek om die dominerende invloed te beperken. Hij
voelt in zichzelf vaak een tegenstrijdigheid. ,,Ik heb een hekel aan de
Fransen en ik hou van de Amerikanen. Maar ik voel me meer thuis bij een
Franse film, al is het nog zo'n prul.''
Voor dit artikel is ook gebruik gemaakt van het onlangs verschenen boek,
Hoed af voor Marshall, van Pien van der Hoeven, uitg. Bert Bakker.
|
NRC Webpagina's
24 mei 1997
|