Terug naar Dossier Crisis Europese Commissie, NRC Handelsblad
Comité van onafhankelijke deskundigen
Eerste rapport over beweerde gevallen van fraude,
wanbeheer en nepotisme bij de Europese Commissie
15 maart 1999

English version


· Inleiding · Toerisme · "Med"programma's · ECHO · Leonardo da Vinci · Beveiligingsbureau ·
· Nucleaire Veiligheid · Gevallen Van Favoritisme · Slotopmerkingen · Bijlage ·

8. GEVALLEN VAN FAVORITISME

8.1. Dossier-Cresson
8.2. Dossier-Liikanen
8.3. Dossier-Marín
8.4. Dossier-Pinheiro
8.5. Dossier-Santer
8.6. Dossier-Wulf-Mathies

Het Comité van deskundigen heeft een onderzoek ingesteld naar de situatie van alle Commissarissen die met name door de media in opspraak zijn gebracht, om overeenkomstig het hem verleende mandaat na te gaan of de geuite beschuldigingen gegrond zijn en er sprake is van favoritisme, dan wel of de Commissarissen werden belasterd.

8.1. Dossier Cresson

Zowel in de pers als in parlementaire kringen zijn talrijke beschuldigingen geuit aan het adres van mevrouw Cresson. Het Comité heeft zich geconcentreerd op het probleem van de heer Berthelot.

F E I T E N

Banden tussen mevrouw Cresson en de heer Berthelot

8.1.1. Mevrouw Cresson heeft als Commissaris een beroep willen doen op de bekwaamheid van de heer Berthelot. Zij heeft herhaaldelijk toegegeven dat de heer Berthelot op het ogenblik van de hier behandelde feiten reeds lang tot haar vrienden- en kennissenkring behoorde.

8.1.2. Voor de Commissie begrotingscontrole van het Europees Parlement heeft mevrouw Cresson op 28 oktober 1998 verklaard: "Ik ken Dr. Berthelot inderdaad al jaren ... Ik wilde als Europees Commissaris zijn advies inwinnen in het kader van de voorbereiding van het vijfde kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling ... Toen ik de diensten van de Commissie heb meegedeeld dat ik voor de voorbereiding van dit programma een beroep wilde doen op een onafhankelijk adviseur met een wetenschappelijk profiel en ervaring op het terrein, die bovendien mijn vertrouwen genoot, om zijn advies in te winnen over de aangevatte hervormingen, is mij gezegd dat een positie als "gastwetenschapper" hiervoor het best geschikt was ... Het lijkt mij absoluut gerechtvaardigd dat ik als politiek verantwoordelijke een beroep doe op externe adviseurs, waaronder mensen die ik goed ken ...".

Contract bij DG XII: 1.9.95 - 28.2.97

8.1.3. Vóór zijn aanstelling bij de Commissie had de heer Berthelot alleen al in 1995 twee contracten gesloten: een met het ANVAR (zie hieronder), en een ander met de onderneming Parkington Enterprises Limited, met hoofdkantoor in Ierland, die banden zou hebben met de groep Perry Lux.

8.1.4. De juridische tekst die van toepassing is op contracten met DG XII (Administratieve voorschriften van toepassing op gastwetenschappers in het kader van onderzoekprogramma's uitgevoerd door DG XII) bepaalt dat "voor een contract als gastwetenschapper in aanmerking komen:

a) professoren van een universiteit of een instelling voor hoger wetenschappelijk onderwijs,
b) wetenschappelijke medewerkers van hoog niveau van andere onderzoeksinstellingen".

8.1.5. Uit het CV dat de heer Berthelot aan DG XII heeft voorgelegd blijkt niet dat hij tot een van beide bovengenoemde categorieën behoort. In het CV dat hij bij zijn aanwerving heeft ingediend vermeldde de heer Berthelot onder de rubriek huidige functies "beleidsmedewerker bij het ANVAR (Nationaal Bureau voor de valorisatie van het onderzoek)", dat gevestigd is in Parijs. In werkelijkheid had hij tussen 6 maart en 30 juni 1995 een contract als deskundige bij deze instelling, met het doel een beter inzicht te krijgen in de houding van de Commissie ten aanzien van het ANVAR, het imago van de instelling en de behoeften van de gebruikers.
De artikelen 1 en 2 van dit contract bepalen dat hij tot taak had een studie te verrichten naar "de manier waarop het ANVAR een natuurlijke partner van de Commissie van de Europese Unie kan worden en, met eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel, een effectieve rol kan spelen in de tenuitvoerlegging van de communautaire programma's".

8.1.6. De aanstellingsbrief die DG XII op 26 juli 1995 naar de heer Berthelot stuurde, vermeldt als onderwerp "uw spontane kandidatuur". Het oorspronkelijke contract had een looptijd van zes maanden en was ondertekend door de adjunct-directeur-generaal van DG XII. In deze brief wordt geen enkele specifieke taak vermeld, hetgeen in strijd is met de geldende voorschriften. Artikel 1, lid 3 van bovengenoemde juridische tekst bepaalt immers dat "het onderwerp van de activiteiten van de gastwetenschapper vooraf door de bevoegde directeur wordt vastgesteld".

8.1.7. Het voorstel tot indienstneming kreeg op 20 juli 1995 het visum van de financiële controlediensten van de Commissie (DG XX).

8.1.8. Het contract werd een eerste keer verlengd tot 31 augustus 1996, met dezelfde financiële en administratieve bepalingen. Het contract werd onder dezelfde voorwaarden een tweede keer verlengd tot 28 februari 1997. Ook deze twee brieven werden door de bovengenoemde adjunct-directeur- generaal ondertekend.

8.1.9. Artikel 7, lid 7 van bovengenoemde voorschriften bepaalt dat "de gastwetenschapper uiterlijk een maand na afloop van het contract aan de directeur-generaal een verslag voorlegt over de activiteiten waarop het contract betrekking had". De documentatie die de Commissie in dit verband aan het Comité van deskundigen heeft voorgelegd omvat talrijke, zeer uiteenlopende, soms technische, soms zeer vage politieke nota's, die alle rechtstreeks aan mevrouw Cresson gericht zijn en die zowel tijdens de duur van het contract als na afloop daarvan werden opgesteld. De documentatie bevat echter geen enkel formeel verslag, in de zin van bovengenoemd artikel, over de activiteiten waarop het contract betrekking had.
Bovengenoemde nota's, tien in totaal, dragen geen enkele stempel of registratienummer. Het gaat om de volgende nota's, te beginnen met de meest recente:

  1. Wetenschappelijk programma van het IAVI - Aids-initiatief van de Rockefeller-Stichting (18.3.97);
  2. Deelname van de lidstaten aan de programma's inzake biowetenschappen in het kader van het derde en vierde kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (17.12.96);
  3. Vergelijking van de wetenschappelijke prestaties van de EU, de Verenigde Staten en Japan in de biowetenschappen en de biotechnologie (15.10.96);
  4. Waarom biowetenschappen en biotechnologie een belangrijke plaats moeten krijgen in het vijfde kaderprogramma OTO (16.7.96);
  5. Onderzoek, vernieuwing en economische ontwikkeling - het voorbeeld van Poitou-Charentes (8.7.96);
  6. Enkele onrustwekkende feiten in de ontwikkeling van de Europese investeringen voor onderzoek en ontwikkeling in de farmaceutische sector (11.6.96);
  7. De mythe van het risicokapitaal voorbij (19.3.96);
  8. Structurele verschillen in de ontwikkeling van de biotechnologie in de Verenigde Staten en Europa (30.1.96);
  9. Aids in Thailand (18.12.95);
  10. Verzwakte levende entstoffen (30.10.95).

Deze nota's, die het resultaat zijn van anderhalf jaar werk, tellen in totaal niet meer dan 24 bladzijden. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de nota van 8 juli 1996 in bijlage 1 een overzicht bevat van 13 "verplaatsingen naar Châtellerault" (stad in Poitou-Charentes), met vermelding van datum en plaats van het bezoek (tussen januari en eind mei 1996). Bijlage 2 van deze nota bevat een overzicht van de "communautaire financiering van het onderzoek in Poitou-Charentes in 1996".

8.1.10. Tijdens de duur van zijn contract zou de heer Berthelot in totaal 17 dienstreizen hebben verricht, waarvan 13 naar Châtellerault, 1 naar Issoudun (Poitou-Charentes) en tenslotte 1 naar Marseille. Twee dienstreizen zouden uiteindelijk niet hebben plaatsgevonden. In de verzoeken om een reisopdracht gaf de heer Berthelot als reden steeds dezelfde zin op: "Uitvoering van specifieke taken op rechtstreeks verzoek van mevrouw de Commissaris". In totaal zou de heer Berthelot tenminste 41 dagen in Châtellerault hebben doorgebracht in het kader van reisopdrachten, dus op kosten van de communautaire begroting.

8.1.11. Pas op 2 oktober 1997, na een interne audit bij DG XII, kwamen de kandidatuur, de werkzaamheden en het eindverslag van de betrokken gastwetenschapper onder de aandacht van de adjunct-financieel controleur, die hierop een brief tot DG XII richtte.
Ondanks verschillende aanmaningen heeft DG XII pas op 27 april 1998 op deze brief geantwoord. DG XII constateerde alleen dat het gevraagde eindverslag niet in het dossier voorkomt en verwees naar de ernstige gezondheidsproblemen van de betrokkene. De adjunct-financieel controleur heeft in een nota van 30 juni 1998 om nadere informatie verzocht over andere elementen van het dossier, inzonderheid "details met betrekking tot de bestemming en de aard van de dienstreizen die door de betrokkene werden verricht, met inbegrip van die waarvoor op ... betalingen werden verricht". DG XII heeft dit verzoek op 30 juli 1998 beantwoord.

Contract bij het GCO: 1.3.97 - 31.12.97

8.1.12. Dit contract had aanvankelijk een looptijd van een jaar, maar werd wegens ziekte vroeger opgezegd. Anders dan bij contracten met DG XII, voorziet de geldende juridische tekst voor het GCO (Administratieve voorschriften van toepassing op gastwetenschappers van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek) in een derde mogelijke categorie van gastwetenschappers:
"c) alle andere personen van hoog wetenschappelijk niveau waarvan de kennis bij het GCO nuttig kan worden aangewend in het kader van de wetenschappelijke werkzaamheden die de betrokkene worden toevertrouwd".

8.1.13. In antwoord op opmerkingen van de financiële controlediensten hebben de betrokken diensten in een brief van 24 maart 1998 bevestigd dat "de heer Berthelot is aangesteld als gastwetenschapper uit hoofde van artikel 1, lid 1, sub c) ...".

8.1.14. Anders dan bij het eerste contract heeft de directeur-generaal in zijn voorstel aan het hoofd van de Unit menselijke hulpbronnen van het GCO geopperd dat het "rekening houdend met de bekwaamheid en ervaring van de heer Berthelot wenselijk is zijn vergoeding met 25% te verhogen". Dit stemt overeen met artikel 2, lid 3 van bovengenoemde administratieve voorschriften, waarin wordt bepaald dat "op voorstel van de directeur van het gastinstituut, de directeur-generaal van het GCO bij wijze van uitzondering toestemming kan geven om het bedrag van de vergoeding met 25% te verhogen om redenen die verband houden met de bijzondere bekwaamheid en ervaring van de gastwetenschapper".

8.1.15. Anders dan bij het vorige contract hebben de betrokken diensten een korte omschrijving van de geplande werkzaamheden vastgesteld: "In nauw contact met het kabinet van mevrouw E. Cresson en de Commissaris meewerken aan de voorbereiding van het vijfde kaderprogramma en specifieke programma's op het gebied van de biowetenschappen. De contacten verzorgen met bepaalde nationale, met name Franse onderzoekskringen ... Gedachtewisselingen met de Commissaris. Deelname aan vergaderingen binnen en buiten de Commissie.". Dit document van de diensten van de Commissie vermeldt tevens dat "de heer Berthelot in overeenstemming met de geldende goedkeuringsprocedure is aangesteld als gastwetenschapper voor een periode van ...". Deze voorwaarden, evenals de bovengenoemde verhoging van de vergoeding, worden bevestigd in de aanstellingsbrief die op 29 januari 1997 aan de betrokkene werd toegezonden en die het visum draagt van de financiële controlediensten (DG XX).

8.1.16. Op 11 december 1997 doet de heer Berthelot de waarnemend directeur-generaal "een kort overzicht van mijn activiteiten" toekomen en voert zijn gezondheidstoestand (hartaanval in april 1997) aan om het contract te ontbinden. Het genoemde overzicht bestaat uit drie zeer vage paragrafen over diverse onderwerpen, waarin de heer Berthelot gewag maakt van Aids, tweedekansonderwijs en elektrische auto's. Op dezelfde datum bedankt de ontvanger van deze brief de heer Berthelot "voor alle inlichtingen die u mij heeft verstrekt ... Ik wil u danken voor alle inspanningen die u heeft geleverd om het Europees onderzoek aan te moedigen".

Optreden van de adjunct-financieel controleur

8.1.17. Op 14 september 1998 richt de adjunct-financieel controleur zich tot de financieel controleur om hem op de hoogte te brengen van de stappen die hij bij DG XII en het GCO heeft ondernomen. Volgens de adjunct-financieel controleur "is het moeilijk om niet tot de conclusie te komen dat de dienstreizen van de heer Berthelot als gastwetenschapper in 1996 en 1997 - voor het grootste deel althans - niets anders waren dan een middel om de adviseur van mevrouw Cresson in het kader van haar functie als burgemeester van Châtellerault te bezoldigen. Tot het tegendeel is bewezen gaat het om misbruik van Gemeenschapsgelden, aangezien de middelen van de Gemeenschapsbegroting niet mogen worden aangewend voor de financiering van de bezoldiging of andere kosten voor een adviseur van een burgemeester in een lidstaat van de Gemeenschap".

8.1.18. Bij schrijven van 9 november 1998 heeft de bovengenoemde adjunct-financieel controleur de financieel controleur een ontwerpbrief voorgelegd die gericht was tot de directeuren-generaal van DG XII en het GCO, waarin hij om hun opmerkingen verzocht over een aantal punten, met name "of een invorderingsopdracht moet worden opgesteld voor alle of een deel van de in de bijlagen III en IV opgenomen betalingen (betalingen in het kader van het contract bij DG XII en het contract bij het GCO)". Blijkbaar heeft de directeur-generaal Financiële controle deze brief niet naar de betrokken directeuren-generaal gestuurd.

8.1.19. Pas op 7 december 1998 wendt de directeur-generaal van het GCO zich tot de heer Berthelot met het verzoek "mij zo spoedig mogelijk een kopie te doen geworden van alle inlichtingen, adviezen, verslagen of reflectiedocumenten die u aan mevrouw Cresson of aan haar kabinet heeft voorgelegd". Een nagenoeg identieke brief met hetzelfde verzoek wordt toegestuurd aan de kabinetschef van mevrouw Cresson.

8.1.20. Dit late verzoek om informatie is in feite het gevolg van een briefwisseling die begint met een brief van de adjunct-financieel controleur van 1 december 1997, waarin hij bovengenoemde directeur- generaal om inlichtingen over het dossier verzoekt. Op deze eerste brief volgt een schrijven van 20 februari 1998 waarin de adjunct-financieel controleur met name precieze informatie vraagt over "de bijzondere bekwaamheid en ervaring van de betrokken persoon waardoor hij beantwoordt aan de voorwaarden die aan een gastwetenschapper worden gesteld ... en of zijn brief van 11.12.97 moet worden beschouwd als het verslag ...". In deze brief vraagt hij ook om "uitleg waarom het GCO een contract van 12 maanden heeft voorgesteld aan de betrokkene, die reeds 18 maanden als gastwetenschapper bij DG XII had gewerkt, terwijl de richtlijn de duur van het contract van gastwetenschappers tot een maximum van 24 maanden beperkt".

8.1.21. Op 10 januari 1999 antwoordt de echtgenote van de heer Berthelot aan de directeur-generaal van het GCO dat zij "gezien het langdurige verblijf van mijn echtgenoot in het ziekenhuis onmogelijk aan uw verzoek kan voldoen. Mijn echtgenoot kan uw vragen zelf beantwoorden zodra zijn gezondheidstoestand verbetert".

E V A L U A T I E

Overzicht en onderzoek van de klachten

8.1.22. Tegen de aanstelling van de heer Berthelot bij de Commissie kunnen de volgende objectieve bezwaren worden ingebracht:

Aanstelling

8.1.23. In het geval van het eerste contract bij DG XII was de aanstelling van de heer Berthelot duidelijk onwettig, want in strijd met de voorschriften, in weerwil van de wensen van de Commissaris (een adviseur op de grens tussen wetenschapper en manager). Bovendien kan a contrario worden afgeleid dat er voor het contract bij DG XII geen rechtsgrond bestond, aangezien het contract bij het GCO gebaseerd was op letter c) van de interne voorschriften en deze bepaling in de voorschriften voor het eerste contract niet voorkomt. Zoals blijkt uit de hierboven uiteengezette feiten kon het contract van vier maanden van de heer Berthelot met het ANVAR zijn aanstelling bij DG XII evenmin rechtvaardigen. Tenslotte bestond voor dit eerste contract geen taakomschrijving.

8.1.24. Het contract met het ANVAR verandert niets aan het feit dat ook de aanstelling van de heer Berthelot bij het GCO niet gerechtvaardigd was. Ondanks dit contract voldoet hij immers niet aan de omschrijving "alle andere personen van hoog wetenschappelijk niveau". Uit de loopbaan van de heer Berthelot (van 1958 tot 1992) blijkt geen wetenschappelijk verleden. Een onderzoek van het CV van de andere gastwetenschappers leidt tot de conclusie dat deze moeilijk te vergelijken zijn met het geval van de heer Berthelot.
De twee contracten zijn onwettig wegens het ontbreken van een rechtsgrond, zodat de kandidatuur van de heer Berthelot onontvankelijk had moeten worden verklaard.

Duur van de contracten

8.1.25. De contracten met de Commissie hadden een te lange looptijd. Het contract met het GCO bracht de totale duur van de contracten met de Commissie op 30 maanden (18 bij DG XII en 12 bij het GCO), terwijl artikel 1, lid 4/lid 5 (DG XII/GCO) van de geldende voorschriften de duur van de contracten beperkt tot maximaal 24 maanden.

Dienstreizen

8.1.26. Bijna alle dienstreizen hadden Châtellerault als bestemming. Op dit essentiële punt van het dossier zijn wij van mening dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat deze dienstreizen in het belang van de Commissie gerechtvaardigd waren. Hierdoor rijst (ondanks de bovengenoemde nota van 8 juli 1996) een sterk vermoeden dat deze dienstreizen in hoofdzaak het persoonlijke belang dienden van mevrouw Cresson, die op dat moment burgemeester van deze stad was. Uit deze situatie blijkt een belangenvermenging tussen de hoedanigheid van mevrouw Cresson als Commissaris en haar functie als burgemeester.

Ontbreken van resultaten

8.1.27. Tenslotte ontbreken minimale resultaten van een bevredigende kwaliteit die de Commissie van nut kunnen zijn, en met name een eindverslag. Een vergelijking met de verslagen die normalerwijze door gastwetenschappers worden voorgelegd stelt dit nog duidelijker in het licht.

8.1.28. Het ontbreken van minimale resultaten stelt de kwestie aan de orde van een eventuele terugvordering van de betaalde bedragen, wegens het ontbreken van een passende tegenprestatie van de heer Berthelot.
De bedragen die de betrokkene tijdens de periode van afwezigheid wegens ziekte heeft ontvangen lijken geenszins gerechtvaardigd, aangezien hij verondersteld werd gedekt te zijn door zijn socialezekerheids- en pensioenregeling. In de voorlaatste pargaraaf van de aanstellingsbrief van het GCO van 29 januari 1997 werd in overeenstemming met artikel 6 van de geldende administratieve voorschriften bepaald dat "ten aanzien van de sociale zekerheid een bewijs van lidmaatschap van een ziektekostenverzekering vereist is voor de volledige duur van het contract, evenals een bewijs van verzekering tegen het risico op ongevallen".
In totaal heeft de heer Berthelot van de Commissie (contracten met DG XII en het GCO) een bedrag van ongeveer 5,5 miljoen BEF ontvangen, waarvan de terugvordering moet worden overwogen.

Eerbiediging van de administratieve procedure is niet voldoende

8.1.29. Op 28 oktober 1998 verklaart mevrouw Cresson voor de Commissie begrotingscontrole dat "de benoeming van de heer Berthelot tot gastwetenschapper door de Financieel controleur is geviseerd ... Als de aanbevolen personen over de vereiste kwalificaties beschikken en de hand wordt gehouden aan de procedures, is er niets op tegen om aanbevelingen op te volgen, op voorwaarde dat de regels die voor iedereen gelden, zowel met betrekking tot de administratieve procedure als tot de kwalificaties, strikt worden nageleefd".

8.1.30. Uit het dossier blijkt dat de administratieve procedure (aanwervingsbrief, voorstel tot indienstneming, visa van de Financieel controleur) binnen de Commissie nergens op hindernissen is gestuit en dat de besluiten - bijv. tot indienstneming - op basis van het dossier, althans formeel, rechtstreeks door de verantwoordelijken van het DG XII en het GCO zijn genomen, zonder dat in de stukken ergens sprake is van persoonlijke bemoeienis van mevrouw Cresson. Dat de interne administratieve richtsnoeren op bepaalde - essentiële - punten niet in acht waren genomen, werd pas eind 1997 door Financiële controle opgemerkt bij zijn audits achteraf.

8.1.31. De verschillende administratieve instanties zijn alle overstag gegaan en er moet dus worden vastgesteld in hoeverre de administratie van de Commissie (DG XII, GCO en DG XX - Financiële controle) hiervoor verantwoordelijk is en in welke mate mevrouw Cresson aansprakelijk is. Kan in alle redelijkheid worden aangenomen dat de administratieve procedure hetzelfde resultaat zou hebben opgeleverd als het een persoon had betroffen die niet tot de persoonlijke kennissenkring van mevrouw Cresson behoorde?

8.1.32. Welnu, gezien de talrijke zwakke punten in het administratieve dossier zoals dat door het Comité is onderzocht, lijkt het onwaarschijnlijk dat deze vraag met ja kan worden beantwoord.

Een moeilijk te billijken aspect: de dienstreizen naar Châtellerault

8.1.33. De dienstreizen naar Châtellerault (dat was de bestemming van bijna alle dienstreizen) zijn moeilijk te rechtvaardigen vanuit een louter communautair oogpunt, en zonder de betekenis van deze stad en de banden ervan met mevrouw Cresson in aanmerking te nemen: zij was daar namelijk tot eind 1997 burgemeester.

8.1.34. Dat geldt des te meer omdat volgens het verslag van de feiten op de dienstreisorders slechts vermeld stond "uitvoering van specifieke taken op verzoek van mevrouw de commissaris".
Het valt inderdaad moeilijk te verklaren dat Châtellerault en omgeving vrijwel het enige reisdoel vormde van een gastwetenschapper die in theorie een zeer breed takenpakket had, althans volgens de bovenbedoelde nota's die aan de Commissaris zijn toegezonden.
De eerder genoemde nota van 8 juli 1996 (zonder ontvangststempel noch enige registratie), die in theorie het resultaat vormt van de werkzaamheden die tijdens de dienstreizen naar Châtellerault werden verricht, beslaat slechts 7 uiterst vage, schematische en geen concrete gegevens bevattende bladzijden (zonder bijlagen). De meerwaarde ervan is dus niet evident en de nota kan dus eigenlijk nauwelijks worden beschouwd als het resultaat van de meer dan 40 dagen die aan dienstreizen naar de betrokken regio zijn besteed.
Deze dienstreizen kunnen in feite worden beschouwd als bewijs voor het feit dat de taken van gastwetenschapper waarmee de heer Berthelot in beginsel was belast, van fictieve aard waren en maken duidelijk dat deze laatste daar geen tegenprestaties van communautair belang tegenover heeft gesteld.

Een geval van favoritisme

8.1.35. Concluderend kunnen wij stellen dat het hier om een duidelijk geval van favoritisme gaat. Een persoon wiens profiel niet beantwoordde aan de diverse posten waarop hij is aangeworven, is toch in dienst genomen. De geleverde prestaties zijn qua kwantiteit, kwaliteit en relevantie aantoonbaar onvoldoende. De Gemeenschap heeft "geen waar gekregen voor haar geld".

8.1.36. Bovendien heeft de aangeworven persoon hoofdzakelijk als persoonlijk medewerker van de Commissaris gewerkt en bestaat het sterke vermoeden dat hij in vele gevallen is gebruikt voor zaken die nauwelijks iets te maken hadden met de Europese activiteiten van de Commissaris.

8.1.37. De bevoegde administratieve autoriteiten hebben de contracten getekend en Financiële controle heeft a priori zijn visum verleend. Ondanks het ontbreken van een rechtsgrond lijken zij dat zonder aarzelen te hebben gedaan.

8.1.38. Het feit dat aan de vormvoorschriften is voldaan ontslaat de begunstigden niet van hun verantwoordelijkheid: dat geldt zowel voor de werkgeefster (mevrouw Cresson) als voor de werknemer (de heer Berthelot). Integendeel: aangezien het hier om een van haar vrienden ging, had mevrouw Cresson als Commissaris tijdens de gehele affaire meer waakzaamheid moeten betrachten.

8.2 Dossier-Liikanen

Twee contracten met mevrouw Liikanen

8.2.1. De twee contracten van mevrouw Liikanen met de diensten van de Commissie (DG V) zijn in de pers fel bekritiseerd en vormden de aanleiding tot diverse schriftelijke vragen van leden van het Europees Parlement.

8.2.2. Mevrouw Liikanen startte haar beroepsactiviteiten in 1973. Sinds 1994 is zij ambtenares bij STAKES, het Finse nationale centrum voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van volksgezondheid en sociale zaken. Zij was daar projectleidster, eerst in Finland, en vervolgens, sinds 1 september 1996, bij het verbindingskantoor Stakes-Europese Unie te Brussel.

8.2.3. Mevrouw Liikanen heeft met de Commissie twee contracten ondertekend of medeondertekend:

eerste contract:

8.2.4. In het kader van het programma "gelijke kansen" heeft de Commissie in 1994 op grond van de raming voor het project een subsidie van 6.000 ecu toegekend aan de Finse vereniging Women 96 Network, waarvan mevrouw Liikanen voorzitster was. Deze subsidie betrof een programma dat tot doel had de dimensie van de gelijke kansen in het Finse debat rond de Europese kwestie te vergroten. Het project duurde 13 maanden, van september 1995 tot oktober 1996, en de Commissie, die daarvoor een subsidie van 6.000 ecu had toegezegd, heeft op grond van de werkelijke kosten van het project een bedrag van 4.970 ecu overgemaakt.

8.2.5. Mevrouw Liikanen heeft in het kader van dit project geen bezoldiging genoten.

tweede contract:

8.2.6. Het tweede contract werd gesloten op basis van een aanbesteding die was uitgeschreven in 1994, toen de huidige Commissie nog niet in functie was. Het project werd in 1995 door het DG V uitgekozen, maar om begrotingsredenen werd het contract pas in 1996 getekend voor de periode van 1 februari 1996 tot 1 november 1997. Mevrouw Liikanen heeft dit contract in haar hoedanigheid van projectleidster samen met de directrice van Stakes medeondertekend. Het project betrof de situatie van bejaarde vrouwen (Situation of elderly women SEW) en werd gesubsidieerd met een bedrag van 243.100 ecu. Het werd opgezet in partnerschap met Griekenland, Ierland en Portugal en werd gecoördineerd door mevrouw Liikanen in haar hoedanigheid van personeelslid van het verbindingskantoor te Brussel.

8.2.7. Op grond van de totale kosten van het project heeft de Commissie een subsidie van 207.779 ecu uitbetaald. Het project is afgerond en de resultaten ervan zijn gepubliceerd.

8.2.8. Commissaris Liikanen heeft ook gesignaleerd dat aan zijn echtgenote in verband met haar deelname aan een vergadering van deskundigen een bedrag van 2.600 BEF is uitbetaald ter vergoeding van een treinreis in verband met de deelname aan een twee dagen durende vergadering die door het DG XII was georganiseerd, en dat het DG IX haar in 1998 een bedrag van 6.000 BEF heeft uitbetaald voor haar interventie op een conferentie die het DG X in januari 1998 had georganiseerd.

8.2.9. STAKES heeft met de Commissie diverse contracten gesloten waarbij mevrouw Liikanen niet betrokken was.

8.2.10. Het Comité van deskundigen heeft geconstateerd dat mevrouw Liikanen een beroepsleven leidde dat volledig los stond van dat van haar echtgenoot en dat de verdenkingen tegen zowel de heer als mevrouw Liikanen ongegrond zijn.

8.3. Dossier-Marín

De benoeming van de echtgenote van de heer Marín bij de Commissie

8.3.1. De kritiek op de heer Marín betreft de benoeming van diens echtgenote in een hoge rang van categorie B.

8.3.2. Mevrouw Ortiz Bru, echtgenote van de heer Marín, is ambtenaar bij de Commissie in de rang B2.

8.3.3. Ter gelegenheid van de toetreding van Spanje en Portugal tot de Europese Gemeenschappen stelde de Raad op 12 december 1985 verordening nr. 3517/85 vast "tot vaststelling van bijzondere tijdelijke maatregelen betreffende de aanwerving van Spaanse en Portugese ambtenaren". In artikel 2 van deze verordening wordt bepaald dat tot aanwerving op posten in de middelhoge en hoge graden van elke categorie wordt besloten na een vergelijkend onderzoek op de grondslag van schriftelijke bewijsstukken. De Commissie heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt om posten in de middelhoge rangen van elke categorie op te vullen en heeft vergelijkend onderzoek COM/B/612 georganiseerd om een reservelijst van Spaanse assistenten in de loopbaan B3/B2 op te stellen.

8.3.4. Het Comité van deskundigen heeft de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, het verslag van de jury en de reservelijst bestudeerd en heeft het volgende geconstateerd:

er werden 377 kandidaten ingeschreven, waarvan er 99 werden uitgenodigd voor een onderhoud; de jury plaatste 48 geslaagden op de reservelijst. 29 personen stonden op lijst 1 - algemene administratie -, die op grond van merites werd gesplitst in twee groepen: de eerste groep telde 7 personen, de tweede 22. Mevrouw Ortiz maakte deel uit van de tweede groep. Alle kandidaten van de eerste groep zijn aangeworven. Mevrouw Ortiz Bru werd op 1 oktober 1998 benoemd.

8.3.5. Bij bestudering van de kwalificaties van mevrouw Ortiz Bru heeft het Comité van deskundigen geconstateerd dat deze beantwoordden aan de in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek genoemde vereisten. Het Comité is dus van mening dat bij de aanwerving van deze ambtenaar in de rang B3 geen sprake is geweest van onregelmatigheden.

8.4. Dossier-Pinheiro

Het geval mevrouw Pinheiro

8.4.1. Op 13 februari 1993 droeg de permanente vertegenwoordiging van Portugal mevrouw Pinheiro, professor aan de Universiteit van Minho, voor voor een functie bij het DG IX - Personeel en administratie. Gezien haar kwalificaties en haar wetenschappelijk en technisch researchwerk, waarover talrijke publicaties zijn verschenen, werd mevrouw Pinheiro als nationaal expert gedetacheerd bij de Commissie van 5 mei 1993 tot 4 mei 1994; deze detachering werd twee maal met een jaar verlengd en liep op 4 mei 1996 af, overeenkomstig het toepasselijke interne reglement.

8.4.2. Een en ander bracht voor de Commissie geen kosten mee. Mevrouw Pinheiro werd betaald door haar Portugese werkgever. De Gemeenschap heeft haar geen dagvergoedingen betaald en evenmin de eventuele reiskosten vergoed waarop de nationale experts recht hebben wanneer zij de vereiste kostendeclaratie indienen.

8.4.3. Het Comité van deskundigen heeft geconstateerd dat de verdenkingen rond de situatie van mevrouw Pinheiro bij de Commissie ongegrond zijn.

Het geval van de zwager van de heer Pinheiro

8.4.4. De heer Pinheiro heeft voor het Comité van deskundigen gewezen op het geval van zijn zwager, de heer Vieira Paisana.

8.4.5. De heer Vieira Paisana was tijdens zijn loopbaan hoofdzakelijk werkzaam als kabinetschef van diverse Portugese staatssecretarissen en vervolgens, van 1986 tot 1996, als adviseur van de permanente vertegenwoordiging van Portugal bij de Europese Unie. Sinds april 1996 is de heer Vieira Paisana lid van het kabinet van commissaris Pinheiro en verantwoordelijk voor de externe betrekkingen met de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan en met Zuid-Afrika.

8.4.6. Voor het Comité van deskundigen heeft de Commissaris verklaard dat de bezoldiging van de heer Vieira Paisana bij de Portugese vertegenwoordiging iets hoger was dan die welke hij van de Commissie geniet.

8.4.7. Het Comité van deskundigen heeft geoordeeld dat de heer Vieira Paisana, met zijn beroepservaring als kabinetschef en vervolgens tien jaar lang binnen de Portugese vertegenwoordiging, voldeed aan de functievereisten voor een van de zes aan het kabinet van de Commissaris toegewezen posten.

8.4.8. Het Comité heeft geconstateerd dat bij de aanwerving van de heer Vieira Paisana geen sprake is geweest van onregelmatigheden. Wel meent het dat het van de zijde van de heer Pinheiro voorzichtiger zou zijn geweest als hij zijn eigen zwager niet op die post had benoemd.

8.5. Dossier-Santer

De Générale des Métaux Précieux en Off-Shore Ecologies Ltd

8.5.1. De heer Santer is met name in opspraak gebracht door een artikel in de pers waarin gewag werd gemaakt van een gerechtelijk vooronderzoek dat het Luxemburgse parket tegen hem zou hebben ingesteld. Dit vooronderzoek had betrekking op de vraag of de commerciële activiteiten van een maatschappij (de Générale des Métaux Précieux), waarvan de oprichters en vennoten in Ierland een andere off-shore vennootschap hadden opgericht, de Off-Shore Ecologies Ltd, verenigbaar waren met de Luxemburgse wetgeving. Laatstgenoemde vennootschap wenste in aanmerking te komen voor de grote werken rond de ontmanteling van de booreilanden in de Noordzee, waarvoor communautaire gelden zouden worden toegewezen. De naam van voorzitter Santer en diens zoon kwamen voor in een voorbereidend document met betrekking tot Off-Shore Ecologies Ltd, waarin zij respectievelijk als potentieel erepresident en juridisch adviseur werden genoemd.

8.5.2. Het parket van de Arrondissementsrechtbank van Luxemburg heeft, na een onderzoek te hebben ingesteld, deze beweringen formeel tegengesproken en afgedaan als uit de lucht gegrepen. Ook heeft het verklaard dat er geen enkel onderzoek liep tegen de heer Santer of een van zijn familieleden en dat er geen enkele aanleiding bestond om een dergelijke maatregel te nemen.

8.5.3. De heer Santer heeft het Comité de brief van het parket van de Arrondissementsrechtbank van Luxemburg en de processen-verbaal van het onderzoek naar de vennootschappen GMP en Off-Shore Ecologies Ltd doen toekomen. Bij bestudering van deze stukken blijkt dat de beweringen in de pers ongegrond zijn.

8.5.4. Tot slot zouden de Luxemburgse gerechtelijke instanties volgens een journalist een onderzoek hebben ingesteld naar de vastgoedbelangen van de echtgenote van de heer Santer, die "op een of andere wijze" aandelen zou hebben in maatschappijen die de door de Europese Gemeenschap gebruikte gebouwen beheren. De Luxemburgse minister van Justitie heeft deze beweringen in een communiqué van 8 januari 1999 gelogenstraft.

8.5.5. Het Comité is van mening dat de verdenkingen tegen de heer Santer ongegrond zijn.

8.6. Dossier Wulf-Mathies

De benoeming van de heer Vogel

8.6.1. De heer Vogel werd door het DG XVI aangeworven als juridisch expert voor het kabinet van mevrouw Wulf-Mathies, die zonder aarzelen heeft toegegeven dat zij mevrouw Vogel al jaren kende. Hij heeft een contract voor een jaar als hulpfunctionaris getekend bij het DG XVI, dat voor de Commissie werd ondertekend door de directeur-generaal van DG IX - Personeel en administratie.

8.6.2. De heer Vogel is jurist. Na rechter te zijn geweest bij een Arbeidstribunaal, doceert hij arbeidsrechts, milieurecht en levensmiddelenrecht om zo betrokken te raken bij het milieubeleid.

8.6.3. Bij de Commissie hield de heer Vogel zich bezig met juridische kwesties in het kader van de Structuurfondsen, met name op het gebied van het milieubeleid en van de toepassing van sancties bij overtredingen.

8.6.4. Voor het Comité van onafhankelijke deskundigen heeft mevrouw Wulf-Mathies verklaard dat de heer Vogel door het DG XVI was aangeworven als haar persoonlijke juridisch adviseur: zij had een medewerker nodig die losstond van de diensten voor het verkennen van nieuwe wegen in de betrekkingen met de lidstaten, zulks met het oog op de versterking van de rol van de Commissie door middel van een betere benutting van de sanctiemogelijkheden. Het Comité heeft deze uitleg aanvaard, maar meent dat als mevrouw Wulf-Mathies de heer Vogel wilde aanwerven, zij dat op een van de posten van haar kabinet had moeten doen. De aanwerving van de heer Vogel door het DG XVI voor het kabinet van mevrouw Wulf-Mathies was principieel weliswaar aanvaardbaar, maar zou in het uiterste geval kunnen worden beschouwd als een onjuiste procedure.