Terug naar Dossier Crisis Europese Commissie, NRC Handelsblad
Comité van onafhankelijke deskundigen
Eerste rapport over beweerde gevallen van fraude,
wanbeheer en nepotisme bij de Europese Commissie
15 maart 1999

English version


· Inleiding · Toerisme · "Med"programma's · ECHO · Leonardo da Vinci · Beveiligingsbureau ·
· Nucleaire Veiligheid · Gevallen Van Favoritisme · Slotopmerkingen · Bijlage ·

5. LEONARDO DA VINCI

5.1. Inleiding
5.2. Het programma, het Bureau voor Technische Bijstand (BTB) en het contract
5.3. Bevindingen van de audit-eenheid van DG XXII ten aanzien van het BTB Leonardo/Agenor
5.4. Bevindingen van DG XX, Directoraat-generaal financiële controle
5.5. Verdere gang van zaken bij de Commissie
5.6. Parlement in onwetendheid gehouden
5.7. De opdracht van Professor Reiffers
5.8. Conclusies

5.1. Inleiding

5.1.1.Het Comité heeft besloten dit dossier te onderzoeken, omdat er bij accountantsonderzoek naar de uitvoering van het Leonardo da Vinci-programma en naar het Bureau Technische Bijstand (hierna BTB te noemen) allerlei gevallen van vermeend wanbeheer, onregelmatigheden en wellicht fraude en andere strafrechtelijke overtredingen aan het licht zijn gekomen.

5.1.2.Hoewel de verschillende beschuldigingen ten aanzien van het BTB voor Leonardo elk een gedegen onderzoek hadden verdiend, heeft de Commissie haar aandacht vooral gericht op de wijze waarop de Commissie en het voor het Leonardo da Vinci-programma verantwoordelijk Commissielid de problemen hebben behandeld die zich hebben voorgedaan. Gedurende de gehele onderzochte periode viel het dossier Leonardo da Vinci onder verantwoordelijkheid van Commissaris Cresson en de directeur-generaal van DG XXII.

5.2. Het programma, het Bureau voor Technische Bijstand (BTB) en het contract

5.2.1. In 1995 begon de Europese Commissie met het Leonardo da Vinci-programma. Het was opgesteld door directoraat-generaal XXII, dat verantwoordelijk is voor kwesties met betrekking tot onderwijs, opleiding en jeugd. Het programma werd ingesteld uit hoofde van besluit van de Raad 94/819/EG met als doel een beroepsopleidingsprogramma uit te voeren ter ondersteuning van initiatieven van de afzonderlijke lidstaten. Het programma zou een periode van maximaal vijf jaar (1995-1999) bestrijken met een begroting in de orde van grootte van 620 miljoen ecu.

5.2.2. Normaal gesproken zou een dergelijk programma door de diensten van de Commissie zelf zijn uitgevoerd. Maar omdat er binnen DG XXII gebrek aan personeel bestond en het onmogelijk bleek de noodzakelijke personeelsleden uit andere diensten van de Commissie aan te trekken, werd besloten de uitvoering van het project na een openbare aanbesteding toe te vertrouwen aan een "bureau voor technische bijstand".

5.2.3. Op basis van een open aanbesteding eind 1994 is aan Agenor SA een jaarlijks te verlengen contract inzake de verstrekking van technische bijstand toegekend voor de periode van vijf jaar van 1 juni 1995 tot 31 mei 2000. Het BTB biedt de Commissie technische bijstand bij het beheer van een aantal maatregelen die in het kader van het Leonardo da Vinci-programma worden uitgevoerd. Gedecentraliseerde acties worden door de Commissie zonder hulp van het BTB beheerd. De bijstand van het BTB richt zich voornamelijk op de duizenden projectaanvragen per jaar die in een keten van complexe operaties worden verwerkt en uitmonden in de selectie van ongeveer 750 projecten per jaar door de Commissie.

5.2.4. De belangrijkste actoren bij de uitvoering van het Europees Beroepsopleidingsprogramma "Leonardo da Vinci" waren dus DG XXII onder Commissaris Cresson en het bedrijf Agenor SA, dat als BTB voor het programma was geselecteerd en onder leiding stond van de voormalige vertegenwoordiger van de vereniging zonder winstoogmerk CESI in Brussel, de belangrijkste aandeelhouder van Agenor SA. Er is zowel door een audit-eenheid van DG XXII zelf als door DG XX, het onder Commissaris Gradin ressorterende Directoraat-generaal voor financiële controle, boekhoudkundig onderzoek uitgevoerd. Mevrouw Gradin was tevens verantwoordelijk voor UCLAF, dat op het toneel verscheen nadat er beschuldigingen waren geuit over mogelijke frauduleuze handelingen en strafrechtelijke vergrijpen.

5.2.5. Zoals hierboven vermeld, vertrouwde DG XXII de uitvoering van het programma toe aan Agenor SA als bureau voor technische bijstand (BTB). Agenor SA is een Franse maatschappij bestaande uit een aantal aandeelhouders uit verschillende lidstaten. De controlerende aandeelhouder is evenwel de Franse groep CESI (Centre d'Etudes Supérieures Industrielles).

5.2.6. CESI is een vereniging zonder winstoogmerk met als statutaire doelstelling de permanente opleiding van hoge kaderleden. De Raad van bestuur is paritair samengesteld uit de Franse vakbonden voor kaderpersoneel enerzijds en de twee belanghebbende werkgeversverbonden alsmede vier grote bedrijven (Renault, Rhône-Poulenc, Banque Scalbert Dupont, IBM) anderzijds. De directeur-generaal van CESI is de heer Jacques Bahry.

5.2.7. SISIE (Services Industrie Stratégie Internationale Environnement) is een naamloze vennootschap met een kapitaal van 3.000.000 FF en met bedrijfsadvisering als statutaire doelstelling. De voornaamste aandeelhouders zijn het Schneider-concern en EDF. De directeur-generaal is de heer Nicolas Lebon.

5.2.8. De indruk bestaat dat de heer Pineau-Valencienne voorzitter van de Raad van toezicht van SISIE is (waarvan mevrouw Cresson directievoorzitter was vóór haar benoeming tot lid van de Commissie) en dat hij voorts bestuurslid van CESI is, namens de metaalvakbond.

5.2.9.Al in 1994 heeft de Commissie een intern accountantsonderzoek door DG XXII laten verrichten naar de uitvoering van een van de voorgangers van het Leonardo-programma "FORCE", dat ook door Agenor SA is uitgevoerd. Het accountantsrapport bevatte een aantal kritische opmerkingen over de netwerken die waren opgezet en de resultaten die waren behaald. Er waren aanwijzingen van dubbel declareren en een onbevredigend financieel beheer. Ook in een ander intern accountantsverslag van DG XXII naar een project dat werd beheerd door EWA, een in Berlijn gevestigde dochteronderneming van CESI, kwamen ernstige tekortkomingen in het financieel beheer en de financiële controle naar voren.
Uiteraard had DG XXII met deze bevindingen rekening moeten houden toen het besluit inzake de toekenning van het BTB-contract voor Leonardo werd genomen.

5.2.10. DG XXII van de Europese Commissie heeft op 13 juni 1995 een contract met Agenor SA gesloten, waarin bepaald is dat de organisatie de nodige administratieve infrastructuur tot stand brengt om DG XXII bijstand te verlenen bij het opstarten en de follow-up van het Leonardo da Vinci- programma. Dit contract bevatte o.a. de volgende eisen en verplichtingen:

"De organisatie verleent de Commissie gedurende de in artikel 2 van dit contract vermelde periode technische bijstand met betrekking tot de uitvoering van het Leonardo-programma.

...

De Commissie behoudt de exclusieve verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van besluiten van de Raad en met name voor de betaalbaarstelling van financiële bijdragen voor de uitvoering van deze besluiten.

...

De betaling die de Commissie verricht voor de door de organisatie verleende diensten, is gebaseerd op het werkprogramma, de begroting en het personeelsplan, zoals goedgekeurd door de Commissie.

...

De organisatie is verantwoordelijk voor de aanwerving en de algemene arbeidsvoorwaarden van de werknemers die voor de uitvoering van het werkprogramma vereist zijn. Te dien einde stelt de organisatie de Commissie in kennis van de algemene arbeidsvoorwaarden alsmede van de namen en salarisvoorwaarden van alle werknemers die de organisatie in dienst neemt met het oog op de uitvoering van het in dit contract omschreven werkprogramma.

...

De organisatie dient voorafgaande toestemming van de Commissie te verkrijgen voor elke wijziging en/of benoeming op leidinggevend niveau.
De organisatie mag met voorafgaande toestemming van de Commissie wijzigingen aanbrengen in het personeelsplan ...
De organisatie dient voorafgaande toestemming van de Commissie te verkrijgen voor alle apparatuur of meubels die ten laste komen van hoofdstuk II (exploitatiekosten) van bijlage III bij dit contract, en zij voegt in haar rekeningen en inventaris een desbetreffende vermelding toe.
De organisatie dient voorafgaande toestemming van de Commissie te verkrijgen voor de aankoop van goederen en diensten in verband met de uitvoering van dit contract, indien gedurende de contractperiode met dergelijke goederen of diensten kosten van meer dan 10.000 ecu gemoeid zijn.

...

Voor dit contract gelden de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen gesloten contracten en die zijn opgenomen in bijlage I bij dit contract. De organisatie verklaart deze algemene voorwaarden te hebben gelezen en ermee in te stemmen.
Naast eventueel boekhoudkundig onderzoek waarin de procedures van de organisatie zelf voorzien, hebben de Commissie en de Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen met het oog op de uitvoering van accountantsonderzoek een recht van inzage in alle door de organisatie aangehouden boeken, documenten, papieren en bescheiden..."

5.3. Bevindingen van de audit-eenheid van DG XXII ten aanzien van het BTB Leonardo/Agenor

5.3.1.Van 1 juli 1996 tot 31 mei 1997 is door de audit-eenheid van DG XXII een eerste intern onderzoek uitgevoerd naar het BTB Leonardo/Agenor met betrekking tot het eerste bedrijfsjaar (1995/96) van het BTB; dit rapport is binnen DG XXII in oktober 1997 gepubliceerd. Aan de hand van dit accountantsrapport, waarin een aantal kritische opmerkingen stond, heeft UCLAF een lijst van punten opgesteld die zouden kunnen duiden op ernstige onregelmatigheden en/of fraude. In een latere nota (nr. 2633) dd. 17 april 1998, waarvan een kopie naar DG XX is gezonden, verzocht UCLAF om opneming van deze punten in het boekhoudkundig onderzoek van DG XX naar het BTB Leonardo/Agenor dat in 1998 is verricht.

5.3.2. In dit eerste accountantsrapport van DG XXII gaat het voornamelijk om de volgende beweringen:

* Wijziging van het oorpronkelijke bestek ("cahier des charges") om drukkerij "Forma in Quarto" een voordeel te verschaffen.
Onder normale omstandigheden worden er offertes van verschillende drukkerijen gevraagd om de minst dure vast te stellen. In dit geval is het oorpronkelijke bestek echter op het laatste moment gewijzigd en zijn er per fax herziene offertes aangevraagd. Gebleken is dat "Forma in Quarto" altijd als laatste reageerde, waarbij zijn prijzen telkens iets lager waren dan de gunstigste prijzen tot dan toe.

* Opzettelijke niet-naleving van het voorschrift dat de goedkoopste aanbieder moet worden gekozen voor papier en drukwerk, opnieuw ten voordele van "Forma in Quarto".
Hoewel uit de reacties naar aanleiding van de aanbesteding van papier en drukwerk in april/mei 1998 duidelijk bleek dat "Editions Européennes" de gunstigste offerte had ingediend en hoewel DG XXII het BTB-Leonardo in een nota van 7 mei 1998 had verzocht het voorstel van "Forma in Quarto" niet te aanvaarden, heeft het BTB-Leonardo deze onderneming niettemin aanbevolen. Zoals later uit het accountantsrapport van DG XX is gebleken, kon "Forma in Quarto" hoe dan ook het vereiste drukwerk niet leveren.

* Onregelmatige betalingen ten gunste van een onder contract staande werknemer in het BTB- Leonardo op grond van rekeningen van DML Consult, een onderneming van de vrouw van deze werknemer. De werknemer was op basis van een volledige detachering van het Belgische bedrijf VDAB werkzaam voor het BTB, maar bracht tegelijkertijd adviseurswerkzaamheden in rekening via DML Consult van zijn vrouw.
Zodoende heeft de werknemer in de periode van 1 juni 1995 tot 1 juli 1997 met toestemming van de directeur van het BTB-Leonardo "emolumenten" voor een totaal bedrag van 4 miljoen BEF per jaar ontvangen (2,85 miljoen BEF voor zijn voltijdse detachering van VDAB en 1,2 miljoen BEF via fictieve rekeningen van DML Consult).
Vanaf 1 juni 1997 ontving hij een bijkomend bedrag van ongeveer 100.000 BEF per maand via een adviseursovereenkomst tussen het BTB en DML Consult.

* Een naar beweerd frauduleuze rekening van 8.000 ecu. Deze rekening betrof studiewerkzaamheden die zouden zijn uitgevoerd door een organisatie genaamd Cendis-Ris. Bij gedetailleerd onderzoek naar deze studie bleek dat het document was opgesteld door drie andere personen die via "Etudes et Formation" een adviseursovereenkomst hadden met het BTB-Leonardo. Bovendien was er voor het uitvoeren van deze studie geen goedkeuring van de Commissie verkregen.

* Onaanvaardbaar hoge dagvergoedingen van 2.677 ecu voor een professor van de Universiteit van Exeter. Op 15 augustus 1995 bevestigde het BTB-Leonardo een overeenkomst met de Universiteit van Exeter voor de levering van deskundigheid en know how op het gebied van netwerken ten behoeve van het Leonardo da Vinci-programma. De gebudgetteerde honoraria voor dit werk kwamen neer op 40.000 pond per jaar, uitgaande van een dagvergoeding voor de professor van 2.699 ecu. Het contract is in 1996/97 en 1997/98 verlengd.
Er is door de Commissie nooit formeel toestemming verleend voor het inschakelen van de Universiteit van Exeter of de professor, die blijkbaar geen wetenschappelijke diensten heeft verstrekt die een rechtvaardiging zouden kunnen zijn voor de aanzienlijke vergoeding van meer dan 40.000 pond die jaarlijks door het BTB aan de universiteit is overgemaakt.

* Een naar beweerd frauduleuze rekening van 24.000 ecu voor advieswerkzaamheden door het bedrijf "Etudes et Formation".
De rekening (nr. 30 van 1 mei 1997) van 24.000 ecu, die op 16 september 1997 is betaald, betrof advieswerkzaamheden in maart, april en mei 1997 van werknemers van "Etudes et Formation" in verband met een compendium voor 1996. Ten aanzien van dit vervolg op een reeds bestaand compendium kon geen contract worden overgelegd en evenmin ondersteunende documenten of een formele goedkeuring van de Commissie.

5.3.3. Er zij op gewezen dat er door DG XXII niets is ondernomen om de beweerde onregelmatigheden nader te onderzoeken en/of de opzet van de controle en de samenwerking met het BTB Leonardo/Agenor opnieuw te bezien.

5.3.4.De interne audit-eenheid van DG XXII bracht van 24 tot 30 juli 1997 nog een kort inspectiebezoek aan het BTB Leonardo/Agenor, waarbij de twee eerste operationele jaren steekproefsgewijs werden onderzocht. Het accountantsrapport van dit bezoek is in 1997 aan de directeur-generaal van DG XXII voorgelegd en met hem besproken.

5.3.5. Hierin werden eerdere bevindingen in vele opzichten bevestigd en werden de volgende voorbeelden van beweerd wanbeheer en frauduleuze praktijken onthuld:

  • op dienstreisopdrachten was het doel van de dienstreis niet aangegeven;
  • dienstreisverslagen konden niet worden overgelegd;
  • belangenconflicten: de door het BTB Leonardo/Agenor ingestelde "groep deskundigen" sloot in 1995 en 1996 contracten en was in diezelfde jaren betrokken bij contractwerkzaamheden;
  • vervroegde facturering door "Forma in Quarto" van drukkerijwerkzaamheden ter waarde van 93.676 ecu;
  • een rekening van 300.000 BEF, zonder BTW-nummer of rekeningnummer, voor een studie inzake een algemene evaluatie van de gegevensbank van het BTB Leonardo/Agenor door de systeemmanager van het BTB zelf;
  • dubbele facturering van een studie door Cenid-Ris;
  • vervroegde facturering of frauduleuze factuur van 200.000 BEF;
  • overtrokken honoraria en dagvergoedingen voor advieswerkzaamheden van de Universiteit van Exeter;
  • vervroegde facturering of frauduleuze facturen van 24.000 ecu van de kant van "Etudes et Formation".

5.3.6. In het accountantsrapport werd aanbevolen het opgegeven bedrag met in totaal 456.486 ecu te verlagen en in de slotopmerkingen stond: "Gezien het belang van de opmerkingen is de interne auditeenheid van mening dat dit rapport volgens de standaardprocedure moet worden toegezonden aan DG XX en UCLAF".

5.3.7. Gezien bovenstaande bevindingen en aanbevelingen is het niet denkbaar dat de directeur-generaal van DG XXII het bevoegde lid van de Commissie, mevrouw Cresson, niet zou hebben ingelicht. Aangezien UCLAF niet kon worden ingeschakeld zonder kennisgeving aan het bevoegde Commissielid, moet ook mevrouw Gradin op de hoogte zijn geweest van de situatie.

5.4. Bevindingen van DG XX, Directoraat-generaal financiële controle

5.4.1. Pas na langdurig overleg tussen DG XXII, DG XX en UCLAF is in februari 1998 door DG XX en UCLAF besloten een officieel boekhoudkundig onderzoek naar het BTB Leonardo/Agenor in te stellen. Uit de inschakeling van deze twee diensten, die met de financiële controle respectievelijk de fraudebestrijding belast zijn, blijkt niet alleen dat de aantijgingen eindelijk door de betrokken diensten serieus werden genomen, maar ook - zoals hierboven vermeld - dat de voor deze diensten verantwoordelijke leden van de Commissie via hun directeuren-generaal op de hoogte moeten zijn gesteld. Anderzijds is er ondanks deze bevindingen geen enkel initiatief ontplooid met het oog op onmiddellijke voorzorgsmaatregelen of preventief optreden, hetgeen wel had moeten gebeuren.

5.4.2.Het interne ontwerpaccountantsrapport van DG XX is al op 20 juli 1998 uitgekomen. Daarin staan o.a. de volgende aantijgingen van mogelijke fraude, onregelmatigheden in het beheer en/of schendingen van tuchtrechtelijke voorschriften (het overzicht van de gevallen is niet volledig om lange herhalingen te voorkomen, maar de bloemlezing werpt een goed licht op de aard van de bevindingen):

  • De notulen van de Raad van bestuur van Agenor doen vermoeden dat deze uitgebreide voorkennis bezat van de BTB-aanbesteding, waardoor Agenor werd geselecteerd als BTB.
  • De Raad van bestuur van Agenor heeft nooit procedures en regels opgesteld voor de afbakening van de beslisbevoegdheden van de directeur. Op belangrijke terreinen als aanwerving, salariëring en promotie, kon de directeur eenzijdige besluiten nemen.
  • Bepaalde projecten werden onderworpen aan een derde evaluatie door vertegenwoordigers van de sociale partners, hetgeen in strijd is met de verordening van de Raad, en voorts waren leden van de Raad van bestuur van Agenor betrokken bij projecten. In het ontwerprapport staat hierover:

"Tijdens ons onderzoek naar de selectieprocedure troffen wij bij het BTB een document aan met een lijst van projecten die de rechtstreekse steun van het kabinet-Cresson hadden. Wij kregen tevens documenten onder ogen waarin gepleit werd voor inschakeling van professor Reiffers, een adviseur van het kabinet-Cresson, als extra beoordelaar van projecten die verband hielden met een bepaalde prioriteit in het Witboek. Organisaties die betrekkingen hadden met professor Reiffers, zijn als contractanten of partners betrokken bij Leonardo- projecten."

  • Verslagen van dienstreizen ontbraken of waren in sommige gevallen nooit geschreven. Diverse werknemers kregen blijkbaar reizen naar hun thuisland in plaats van salaris, hoewel de wettigheid hiervan twijfelachtig is omdat salarisverhogingen voor Belgische bedrijven toentertijd wettelijk beperkt waren. Op een factuur voor een bedrag van 30.000 ecu in het kader van het contract voor 1996-97 waren diverse dienstreizen van de BTB-directeur vermeld die nooit zijn gemaakt.
  • Rekeningen zijn zonder bewijsstukken ter betaling ingediend, want de goedkeuring van de directeur was het enige vereiste. Er bestond geen gecentraliseerd stelsel voor aankoop en bestelling.
  • Vrijwel alle drukopdrachten en de gehele begroting voor publicaties gingen naar één bedrijf, namelijk Forma in Quarto. De omzet van Forma in Quarto kwam overeen met ongeveer 100% van het bedrag dat Agenor in de jaren 1996 en 1997 aan Forma in Quarto betaalde, hetgeen erop duidt dat het BTB Leonardo/Agenor de enige klant van de drukkerij was. Dat het totale personeel van Forma in Quarto uit slechts drie mensen bestond en dat de investeringen in machines slechts 50.000 ecu bedroegen, valt moeilijk te rijmen met het bedrag dat het BTB Leonardo/Agenor voor werkzaamheden in rekening werd gebracht, gemiddeld 300.000 ecu per jaar, en leidt tot de conclusie dat Forma in Quarto de drukkerijwerkzaamheden aan een onderaannemer uitbesteedde.

De verplichting om ten minste drie offertes aan te vragen voor uitgaven van meer dan 10.000 ecu, werd omzeild door het in rekening gebrachte bedrag te splitsen in facturen van minder dan 10.000 ecu.

  • Bij een aantal contracten kon het BTB Leonardo/Agenor niet aantonen dat de rapporten ook werkelijk waren geschreven en in één geval is voor hetzelfde rapport een tweede rekening ingediend met de naam van een andere contractant.
  • Een wellicht frauduleuze betaling van 885.000 BEF aan de plaatsvervangend directeur van het BTB Leonardo/Agenor. Deze plaatsvervangend directeur stond in het voorstel van Agenor voor het BTB Leonardo vermeld als hoofd financiën en administratie en werd binnen twee weken na zijn benoeming ontslagen door de BTB-directeur. Er werd verklaard dat hij en de directeur van het BTB elkaar in het geheel niet kenden. Aan DG XX is geen enkel bewijs overgelegd dat DG XXII voorafgaande toestemming voor dit ontslag had gegeven. Tenslotte is nog een bedrag van 250.000 BEF betaald aan een advocaat van de voormalige plaatsvervangend directeur voor juridische adviezen.
  • Voor "spookdeskundigen" zouden kosten bij de Commissie zijn gedeclareerd, terwijl zij bij het BTB Leonard/Agenor niet als aanwezig of tewerkgesteld zijn geregistreerd.
  • Betaling van naar beweerd illegale salarisverhogingen van 50.000 BEF per maand aan de plaatsvervangend directeur van het BTB Leonardo/Agenor en een bijkomende vergoeding van 25.000 BEF voor dienstreizen die nooit zouden zijn gemaakt.
  • Onregelmatige voorschotten en leningen aan personeel van het BTB Leonardo/Agenor; sommige personeelsleden ontvingen "leningen" van meer dan 1 miljoen BEF, welk bedrag uiterst hoog lijkt in verhouding tot de salarissen en het geringe eigen kapitaal van Agenor.
  • Beweerde fraude door het hoofd Administratie. In oktober 1996, toen zij gemachtigd werd te tekenen voor bedragen tot 100.000 BEF, begon zij cheques aan zichzelf uit te schrijven voor bedragen variërend van 50.000 tot 100.000 BEF, zodat het totaalbedrag in maart 1998 was opgelopen tot 1.500.000 BEF. Zij werd ontslagen toen deze fraude werd ontdekt en nadat zij de situatie had "geregulariseerd". Naar verluidt heeft zij gezegd dat zij mondeling toestemming van de directeur had gekregen en dat de overschrijvingen moesten worden beschouwd als voorschotten aan haar.
  • In het oorspronkelijke voorstel voor het BTB Leonardo/Agenor was de vrouw van de directeur opgenomen als assistente op het secretariaat van de directeur met een salaris van 89.000 BEF. Na het ontslag van het hoofd Administratie in maart 1998 werd zij benoemd tot hoofd Administratie en Personeel met een salaris van 220.000 BEF. Dit salaris moet als sterk overtrokken worden aangemerkt voor iemand die niet alleen geen passend diploma bezit, maar ook geen voor de functie relevante kwalificatie heeft en geen tweede taal spreekt.
  • De toekomstige schoondochter van de directeur verving de vrouw van de directeur in maart 1998 in haar vroegere functie van hoofd Selectieprocedures. Door deze bevordering steeg haar bruto-maandsalaris van 107.000 BEF tot 150.000 BEF.
  • Een andere administrateur, die belast was met de ontwikkeling van de administratieve inschrijving, begon in juni 1995 met een salaris van 125.000 BEF, dat in juni 1996 werd verhoogd tot 200.000 BEF. Zij begon in april 1997 een eigen bedrijf en ontving diverse opdrachten van het BTB Leonardo/Agenor.
  • Vermeende valse facturen van een bedrijf voor een analyse van de database-structuur bij het BTB Leonardo/Agenor. In feite ging het hierbij om een eenvoudige beschrijving van de database-structuur bij het BTB Leonardo/Agenor, die na de aankoop van de database beschikbaar had moeten zijn. Het lijkt erop dat de betaling eerder een geschenk was dan een betaling voor dienstverlening met toegevoegde waarde.
  • Een vermeende valse factuur van 8.800 ecu van een onderaannemer voor 22 gewerkte dagen in december 1997. De met personeelszaken belaste persoon op het BTB Leonardo/Agenor beweerde nooit iemand het werk te hebben zien doen. Er waren in december 1997 geen 22 werkdagen bij het BTB.

5.4.3. De bevindingen in het ontwerpaccountantsrapport van DG XX alsmede andere ondersteunende documenten wettigen de conclusie dat de uitvoering van het programma Leonardo I via het BTB Leonardo/Agenor gekenmerkt werd door:

  • een gebrek aan interne controle op financiële transacties;
  • een slecht ontwikkelde controlementaliteit ten aanzien van personeel en activiteiten, waardoor personeelsleden ernstige onregelmatigheden konden begaan;
  • een zienswijze op onregelmatigheden die op zichzelf al moet worden beschouwd als aanmoediging tot corruptie, aangezien aan personen die van fraude werden verdacht, schadevergoedingen werden aangeboden in plaats van met strafvervolging te dreigen.

5.4.4. Het ontwerprapport legt dus belangrijke tekortkomingen bloot in de controlerende taken van de Commissie ten aanzien van het BTB Leonardo/Agenor. In dit verband staat er:

"Over de controle door de Commissie kan het best worden gezegd dat de vorm voorrang had op de inhoud. De indruk bestaat dat het BTB onder deze omstandigheden gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om zijn positie zodanig te versterken dat niet altijd duidelijk is wie wie controleert, DG XXII het BTB of omgekeerd."

5.4.5. Op 6 november 1998 werd het interne ontwerpaccountantsrapport van DG XX van 20 juli 1998 het voorlopig eindrapport van DG XX, dat voor opmerkingen aan DG XXII werd voorgelegd.

5.4.6. Er moet op worden gewezen dat het tijdsbestek van vier maanden (juli tot november 1998) moet worden beschouwd als een buitensporig lange periode gezien het aantal en de aard van de bevindingen in het ontwerprapport van juli 1998, waarop door de verantwoordelijke diensten onmiddellijk en doortastend had moeten worden gereageerd.

5.4.7. Hoewel in het voorlopige eindrapport in vergelijking met het ontwerpaccountantsrapport van 20 juli 1998 details en overwegingen ten aanzien van een aantal aspecten zijn weggelaten, bevatte het nog steeds de belangrijkste aantijgingen, zoals:

  • Agenor beschikte vóór de publicatie van de aanbesteding over gedetailleerde informatie inzake de eisen die aan het toekomstige BTB voor Leonardo werden gesteld;
  • een aanzienlijk aantal gevallen van contractbreuk van uiteenlopende ernst;
  • niet-naleving van de contractuele clausule inzake belastingheffing;
  • niet-naleving van nationale belastingwetgeving en andere plaatselijke wetgeving, waaronder afdracht van sociale premies;
  • overtredingen in de aanbestedingsprocedures en het personeelsbeleid;
  • diverse terreinen waarop UCLAF is verzocht mogelijke onregelmatigheden te onderzoeken;
  • in algemene zin een zwak intern controlesysteem in combinatie met een sterk gecentraliseerde managementstijl van de BTB-directeur;
  • ernstige onvolkomenheden in de organisatie- en controlestructuren blijkens de onregelmatigheden die reeds zijn geïdentificeerd;
  • verduistering van middelen;
  • gebrek aan integriteit in het handelen van het hogere management;
  • het ontbreken van een objectieve aanwervingspolitiek en -procedure;
  • nepotisme bij de benoeming van de vrouw van de directeur in een centrale managementfunctie;
  • het omzeilen van de goedkeuring van DG XXII op het gebied van de projectontwikkeling;
  • ontoereikende controles van DG XXII op terreinen als personeel en management, informatica en operaties (d.w.z. geen);
  • gebrek aan medewerking en soms onwilligheid van het BTB Leonardo/Agenor om tijdig relevante informatie te verstrekken;
  • algemene ontevredenheid bij de lidstaten (nationale coördinatie-instanties) en projectuitvoerders over de tijd die het BTB en DG XXII nodig hebben voor de behandeling van aanvragen, alsmede over de bureaucratische gang van zaken;
  • de schijnbaar willekeurige toepassing van de steuncriteria;
  • gebrek aan doorzichtigheid voorafgaande aan de selectie en inmenging van het kabinet van de Commissaris.

5.4.8. DG XX besluit bovengenoemd accountantsrapport met de volgende opmerking:

"Gezien de algehele resultaten van dit onderzoek stelt het auditteam voor dat DG XXII zich ernstig beraadt op voortzetting van het BTB-contract met Agenor. Het fundamentele probleem is gelegen in het management van het BTB; zelfs wanneer er behoorlijke procedures bestaan, worden deze vaak genegeerd door de directeur."

5.4.9. Wanneer men bovenstaande resultaten, die in essentie alle reeds waren verschenen in het interne ontwerpaccountantsrapport van 20 juli 1998, van grotere afstand beziet, kan men de conclusie van DG XX slechts als understatement beschouwen. De vraag rijst of bij het BTB het management, de controle en de organisatie op enig werkterrein wel op aanvaardbare wijze hebben gefunctioneerd.

Nog afgezien van de bestaande procedures voor regelmatige controles, standaard boekhoudkundig onderzoek en steekproeven, rijst verder nog de vraag of het als geloofwaardig of waarschijnlijk kan worden aangemerkt dat het overweldigende aantal tekortkomingen dat zichtbaar is geworden en voorspeld was (gezien het hierboven genoemde interne accountantsrapport van DG XXII over Force uit 1994) zich kon voordoen en jarenlang kon blijven bestaan zonder dat dit althans via informele kanalen bij de Commissie en/of tussen het BTB Leonardo/Agenor en de Commissie bekend werd op het hoogste niveau in DG XXII.

5.4.10. Op 10 november 1998 deed de fungerend directeur-generaal van DG XXII het voorlopig eindverslag samen met zijn eerste opmerkingen toekomen aan het verantwoordelijke lid van de Commissie, mevrouw Cresson. Uit diverse opmerkingen van de directeur-generaal moet worden geconcludeerd dat DG XXII de feitelijke bevindingen niet kon weerspreken. In de opmerkingen werd tevens verwezen naar wellicht noodzakelijk verder onderzoek, naar niet gespecificeerde lasten van het verleden, naar verklaringen dat een aantal evaluaties "dubieus" waren, formele controles door DG XXII, dat officieel niet gemachtigd was zich in de zaak te mengen. Voorts stelde de directeur-generaal dat het contract met het BTB Leonardo/Agenor geen verdere corrigerende maatregelen toestond, dat - naar zijn mening - het algehele functioneren van het Leonardo-programma niet in twijfel mocht worden getrokken, dat kleinere verbeteringen waren aangebracht, dat bepaalde betalingen niet door de Commissie waren aanvaard of dat wellicht illegale betalingen van het BTB Leonardo/Agenor geen betrekking hadden op "communautaire middelen". Verder werd gesteld dat DG XXII aangewezen was op informatie van het BTB Leonard/Agenor, dat andere interne accountantsonderzoeken van DG XXII nog niet waren afgerond, dat de Commissie niet op de hoogte was van de plaatselijke sociale wetgeving, dat verder onderzoek noodzakelijk zal zijn en tenslotte dat een aantal suggesties moet worden meegenomen, zoals de informatie van UCLAF.

5.4.11. Ook al moet men toegeven dat het BTB-contract zelf een grote mate van bewegingsvrijheid bood aan het BTB Leonardo/Agenor, toch heeft DG XXII zeer zeker door stilzwijgende aanvaarding en/of onverschilligheid toegestaan dat deze onafhankelijkheid werd opgerekt. Naar de mening van het Comité heeft de directeur-generaal van DG XXII in zijn opmerkingen weliswaar de werkelijke problemen versluierd, maar niettemin feiten onthuld die een waarschuwing hadden moeten zijn voor het Commissielid, dat op zijn beurt de Commissie op de hoogte had moeten stellen.

5.4.12. De hierboven beoordeelde feiten vallen zonder meer onder de verantwoordelijkheid van het betrokken Commissielid: hetzij omdat niet is ingegrepen in een situatie die als uiterst onbevredigend bekend stond, hetzij omdat is nagelaten navraag te doen naar de werkelijke stand van zaken in een dossier dat van meet af aan (zie paragraaf 3 hierboven) met bijzondere aandacht had moeten worden gevolgd. Maar natuurlijk moet deze verantwoordelijkheid ook worden gedragen door de hoofden van DG XXII en de ambtenaren die belast zijn met de contacten met het BTB Leonardo/Agenor en met het toezicht op en de uitvoering van het programma. Zij allen hebben zich achter formele regelingen verscholen en hebben bevindingen afgezwakt en/of een buitengewone mate van onverschilligheid aan de dag gelegd.

5.5. Verdere gang van zaken bij de Commissie

5.5.1. Een interne nota van UCLAF van 18 september 1998 bevat een samenvatting van zestien gevallen van mogelijke schending van het strafrecht, vier gevallen van mogelijke contractuele en administratieve schendingen en twee mogelijke intern-tuchtrechtelijke schendingen. Gezien deze achtergrond die berust op het interne ontwerp-accountantsrapport van DG XX over het bureau technische bijstand Leonardo/Agenor van 20 juli 1998, werd gesteld dat:

"een brief moet worden opgesteld aan de openbare aanklager te Brussel met het verzoek om een strafrechtelijk onderzoek in verband met artikel 209 A van het EU-Verdrag. Deze brief dient een afschrift te bevatten van het definitieve accountantsrapport van DG XX evenals een niet noodzakelijk volledige lijst van punten die volgens de Commissie gevallen zijn van fraude en schendingen van het Belgische strafrecht. Deze niet noodzakelijk volledige lijst dient echter alleen voorbeelden van fraude te bevatten die direct met gedocumenteerd bewijsmateriaal kunnen worden gestaafd. Doel van deze lijst is om de Belgische justitie te overtuigen van de noodzaak om een politieel onderzoek in te stellen. Dit dient .... zich alleen uit te strekken naar de meest duidelijke gevallen van fraude. Er dienen eveneens administratieve maatregelen te worden genomen jegens de firma Agenor als vermeld in het ontwerp-behoudkundig verslag. Wat de interne persoonlijke aspecten in de Commissie betreft, moet ten slotte worden overwogen om DG IX in te schakelen ten einde een administratief onderzoek af te ronden dat zal beslissen over eventuele tuchtrechtelijke en/of strafrechtelijke maatregelen tegen verantwoordelijke werknemers bij DG XXII."

5.5.2. In een nota van 23 september 1998 van het hoofd van de interne audit-eenheid van DG XX.2 aan de directeur-generaal van DG XX werd melding gemaakt van een bijeenkomst met vertegenwoordigers van DG XXII over de opmerkingen van DG XXII betreffende het interne ontwerp-accountantsrapport over het BTB Leonardo/Agenor die hem op 18 september 1998 zijn toegezonden. Het hoofd van de eenheid DG XX.2 besloot zijn nota met de volgende opmerkingen:

"Ik moet in dit stadium benadrukken dat DG XXII de bevindingen betreffende het BTB Leonardo da Vinci niet heeft aangevochten, hetgeen betekent dat DG XXII zonder verder uitstel moet overwegen wat zijn benadering van het BTB Leonardo moet zijn en welke maatregelen moeten worden genomen in verband met het contract met het BTB dat op 30 september afloopt. Het blijkt dat DG XXII geen noodplan heeft gemaakt voor het toekomstig beheer van het Leonardo-programma in het licht van de bevindingen van onze audit (ontvangen 24 juli 1998)."

5.5.3. Er zij op gewezen dat deze nota is opgesteld enige tijd vóór 10 november 1998, toen het voorlopige definitieve accountantsrapport aan DG XXII is toegezonden (als genoemd in bovenstaande paragraaf 5.4.9).

5.5.4. Volgens een nota voor archivering van DG XX vond op 30 september 1998 een vergadering plaats tussen de directeur-generaal van DG XX en de fungerend directeur-generaal van DG XXII over hernieuwing van het contract van het BTB Leonardo/Agenor. Met het oog op de bevindingen in het accountantsrapport werd gesproken over de optie om het contract met Agenor te beëindigen met een opzegtermijn van zes maanden en een nieuw BTB in de arm te nemen. DG XXII meende dat een dergelijke beëindiging problemen zou scheppen voor de continuïteit van het programma. Ten slotte werd besloten om het contract voor een eerste periode van vier maanden te verlengen - van september 1998 tot januari 1999 - met speciale voorwaarden aangaande verbetering waarop door DG XXII nauwlettend toezicht zou worden gehouden. Wat het functioneren van de directeur van het BTB betreft, verzocht DG XX aan DG XXII om Agenor te benaderen met het oog op de vervanging van de huidige directeur.

5.5.5. In dit stadium werd geen melding gemaakt noch van een voornemen om de verantwoordelijke leden van de Commissie en daarmee de Commissie als zodanig op de hoogte te stellen, noch van eventuele reacties of te nemen maatregelen naar aanleiding van de bevindingen in het accountantsrapport, zoals eventuele tuchtrechtelijke maatregelen of gerechtelijke procedures.

5.5.6. In twee vertrouwelijke werkdocumenten van UCLAF van 16 oktober 1998 (nr. 6903) en 3 november 1998 (nr. 7358) over bijeenkomsten tussen vertegenwoordigers van UCLAF en DG XX op 1 oktober 1998 en 30 oktober 1998 werd gesproken over de kwestie van eventuele schendingen van het strafrecht en over nader onderzoek in verband met het BTB Leonardo/Agenor. Er is echter geen aanwijzing dat deze bijeenkomsten tot enigerlei directe maatregelen van de directeuren-generaal of de betrokken leden van de Commissie heeft geleid.

5.5.7. Op 4 november 1998 vond een bijeenkomst plaats tussen de directeur van UCLAF, de directeur-generaal van DG XXII en de plaatsvervangend directeur-generaal van DG XX. Tijdens deze bijeenkomst was het definitieve accountantsrapport dat op 10 november 1998 zou uitkomen (zie hierboven paragraaf 5.5.2.) in de manuscriptversie bekend en besloten werd dit met vermelding van namen aan de secretaris-generaal, de heer Trojan, en aan Commissaris Gradin voor te leggen en aan het Europees Parlement zonder vermelding van namen. Voorts werd besloten om een dossier samen te stellen met documentatie ter ondersteuning van de meest in het oog springende gevallen van fraude en om prioriteit te geven aan vijf kwesties die kennelijk de "duidelijkst en gemakkelijkst te bewijzen gevallen van onregelmatigheden" betroffen.

5.5.8. Derhalve zij opgemerkt dat de hoofden van zowel DG XX als UCLAF zich terdege bewust waren van niet alleen de talrijke gevallen van wanbeheer maar ook van frauduleuze praktijken die inschakeling van de justitie rechtvaardigden.

5.5.9. In dit stadium was DG XXII nog steeds bezig met wat intern een "contradictoire procedure" werd genoemd. Ook is het duidelijk dat het door DG XX opgestelde accountantsrapport voor de betrokken diensten beschikbaar was, waaronder de directeur-generaal van DG XXII en derhalve ook voor het verantwoordelijke lid van de Commissie.

5.5.10. Bij schrijven van 10 november 1998 zond de fungerend directeur-generaal van DG XXII aan de chef van het kabinet van mevrouw Cresson een herziene versie van wat naar zich liet aanzien het definitie accountantsrapport was met de opmerkingen van DG XXII (genoemd in paragraaf 5.5.4.). Uit de tekst van het accountantsrapport, maar nog duidelijker uit het door DG XXII toegevoegde "commentaar", bleek dat de bevindingen van het verslag als ernstig moesten worden beschouwd, te meer omdat dit commentaar de feitelijke grondslag van de ernstige beschuldigingen in het verslag niet betwistten. DG XXII gaf op één punt voor het eerst toe dat de betrokken kwestie door UCLAF diende te worden onderzocht.

5.5.11. Op 23 november 1998 zond de plaatsvervangend financieel controleur de directeur- generaal van DG XX afschriften van het definitieve accountantsrapport toe, ingevolge de contradictoire procedure met DG XXII, om verder te worden doorgezonden aan de Commissarissen Gradin, Cresson, Liikanen en de heer Trojan alsmede de kabinetschef van voorzitter Santer. Aangenomen mag worden dat vanaf die dag de gehele Commissie kon weten wat er in de verslagen was geopenbaard en wat er bij het BTB Leonardo/Agenor aan de hand was.

5.5.12. In een brief d.d. 26 november 1998 met bijlage van de fungerend directeur-generaal van DG XXII aan de directeur-generaal van DG XX worden verdere opmerkingen over het accountantsrapport van DG XX gemaakt en wordt verklaard dat dit antwoord van DG XXII tezamen met de chef van het kabinet van Commissaris Cresson wordt "onderzocht", en dat dit eveneens aan de secretaris-generaal, de heer Trojan, was toegezonden.

5.5.13. Op 10 december 1998 werd de contradictoire procedure inzake het accountantsrapport van DG XX over het BTB Leonardo/Agenor "officieel" afgerond en zond de directeur-generaal van DG XX een afschrift van het verslag aan de voorzitter van de Commissie begrotingscontrole van het Parlement. De slotopmerkingen van DG XXII werden later op 7 januari 1999 toegezonden.

5.5.14. Medio december 1998 had een ambtenaar van de Commissie, de heer Van Buitenen, een uitvoerige brief aan de voorzitter van de Groene Fractie in het Europees Parlement gezonden, waarin onder meer het merendeel van de bevindingen van het accountantsrapport van het BTB Leonardo/Agenor werden geopenbaard. Vanaf dat moment kwamen zowel de voorlichting als de maatregelen van de zijde van de Commissie in een stroomversnelling.

  • op 19 januari 1999 zonden de financieel controleur van de Commissie en de directeur-generaal van DG XX een nota aan mevrouw Cresson met de conclusies van het accountantsrapport;
  • op 8 februari 1999 zond UCLAF een nota aan de chef van het kabinet van mevrouw Cresson waarin hem werd meegedeeld dat er vier gevallen in verband met het BTB Leonardo/Agenor aan de openbare aanklager in Brussel zouden worden voorgelegd, hetgeen vervolgens op 11 februari 1999 geschiedde.

5.5.15. Op 29 januari 1999 besloot de Commissie om Agenor een verlenging van het BTB-Leonardo- contract te verlenen voor nog eens twee weken vanaf 31 januari 1999 tot 15 februari 1999, om aldus tijd te winnen voor de verdere onderhandelingen over de verbetering van het intern beheer van de BTB en met het oog op de vervanging van de directeur, die verantwoordelijk werd geacht voor een groot aantal beweerde schendingen van de voorschriften. Aangezien Agenor niet op deze verlenging reageerde, beëindigde de Commissie het contract met Agenor met ingang van 31 januari 1999 bij schrijven van 11 februari 1999.

5.6. Parlement in onwetendheid gehouden

5.6.1. Gedurende de gehele zomer van 1998 werkte het Europees Parlement aan zijn verslag over het voorstel van de Commissie betreffende het programma Leonardo II, de opvolger van Leonardo I waarover momenteel wordt beraadslaagd. Volgens het tijdschema van het Parlement zou het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken over Leonardo II dat door haar rapporteur mevrouw Sue Waddington was opgesteld, tijdens de vergaderweek van 4-5 november 1998 van het Parlement worden besproken en in stemming gebracht. De Commissie sociale zaken van het Europees Parlement hechtte haar goedkeuring aan het ontwerpverslag voor de plenaire vergadering op 27 oktober 1998.

5.6.2. Het lijdt geen twijfel dat alle gegevens in verband met de financiële, beheers- en inhoudelijke tenuitvoerlegging van Leonardo I van groot belang zouden zijn geweest voor de houding van het Parlement en voor de besluitvorming in verband met Leonardo II. Het behoort tot elementair "gezond verstand" dat de Commissie bij de besluitvorming door het Parlement behulpzaam had moeten zijn door het verstrekken van allerlei informatie over inhoudelijke en zelfs kennelijk minder belangrijke kwesties in verband met Leonardo I. Iedere informatie over ervaringen uit het verleden had als uitgangspunt kunnen dienen voor de vraag hoe het volgende programma eruit moest zien.

5.6.3. Op 26 oktober 1998, een paar dagen voor het debat en de goedkeuring van de eerste lezing van de resolutie van het Parlement over het programma Leonardo II op 5 november 1998, ontvingen de leden van het Parlement een anonieme "open brief aan de leden van het Europees Parlement" die op 26 oktober 1998 was gedateerd en die culmineerde in de eis: "Stem tijdens de vergaderweek in november niet voor het voorgestelde programma Leonardo da Vinci II". Vervolgens werden een aantal beschuldigingen geuit over de democratische controle van het programma, omgebogen procedures voor selectie van projecten, slechte voorlichtings- en verspreidingspraktijken evenals zeer slecht beheer. Hoewel deze brief moest worden geclassificeerd als een van de vele stukken waarmee wordt getracht invloed uit te oefenen op het politieke besluitvormingsproces, wat in het Europees Parlement schering en inslag is, was het stuk van dien aard dat er in ieder geval enige vertrouwdheid met de tenuitvoerlegging van het programma uit viel op te maken.

5.6.4. Tot 26 oktober 1998, de dag waarop de anonieme brief arriveerde, had de rapporteur van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken van het Parlement, mevrouw Sue Waddington, geen enkele informatie over de talrijke onregelmatigheden die hadden plaatsgevonden bij de tenuitvoerlegging van het programma Leonardo I. Om volledige zekerheid te krijgen dat de insinuaties van de anonieme brief onjuist waren, schreef zij op 5 november 1998 aan de voorzitter van de Commissie:

"Natuurlijk ben ik niet bereid enige geloofwaardigheid toe te kennen aan anoniem toegezonden materiaal en ben ik voornemens mijn verslag zoals gepland door het Parlement te laten behandelen.

Niettemin zou ik graag uw verzekering hebben dat de beschuldigingen ongefundeerd zijn en dat de audit van Leonardo I naar tevredenheid is verlopen en dat de Commissie rekening heeft gehouden met de besluiten van het Parlement betreffende het Witboek".

5.6.5. Vier dagen later, op 9 november 1998, antwoordde voorzitter Santer mevrouw Waddington onder meer in de volgende bewoordingen:

"Ik deel uw mening betreffende de aan te nemen houding ten aanzien van anoniem materiaal.

Ik kan bevestigen dat de financieel controleur van de Commissie momenteel de laatste hand legt aan een intern accountantsrapport dat vragen opwerpt over enkel aspecten van het beheer van het huidige Leonardo-programma door het betrokken bureau voor technische bijstand. Nog tijdens de audit is het contract met het bureau voor technische bijstand op tijdelijke basis verlengd om te zorgen dat zo nodig corrigerende maatregelen worden genomen.

De Commissie zal nauwlettend toezien op het functioneren van het bureau voor technische bijstand en voor het eind van het jaar zal de situatie opnieuw kritisch worden bezien."

5.6.6. Bovengenoemd schriftelijk antwoord van voorzitter Santer kan vanuit tweeërlei perspectief worden uitgelegd; enerzijds is het een formeel antwoord en anderzijds een antwoord dat rekening houdt met de inhoud van de door mevrouw Waddington gestelde vraag over de aard van de in de anonieme brief geuite beschuldigingen.

5.6.7. Formeel gezien was het antwoord van voorzitter Santer juist door te verklaren dat de financieel controleur momenteel de laatste hand legt aan een intern accountantsrapport en dat bepaalde aspecten van het beheer van het Leonardo-programma door het bureau voor technische bijstand aan de orde werden gesteld. Ook merkte hij terecht op dat de situatie van het bureau voor technische bijstand voor het eind van jaar opnieuw kritisch zou worden bezien.

5.6.8. Aangaande de inhoudelijke kant van de brief van mevrouw Waddington aangaat, was het antwoord echter dermate ontwijkend dat het ronduit misleidend kan worden genoemd, aangezien het geen melding maakt van alle beschuldigingen en feitelijke onregelmatigheden van het beheer die op die datum aan de directoraten-generaal XXII en XX en aan UCLAF bekend waren.
Er wordt echter geen melding gemaakt van de eerste interne audit van juli 1996 tot mei 1997 (zie paragraaf 5.3.4.) en van de zeer kritische bevindingen, er wordt geen melding gemaakt van het verslag over het audit-bezoek bij het BTB Leonardo/Agenor (zei paragraaf 5.4.1.) dat reeds intern vele ernstige beschuldigingen van wanbeheer en frauduleuze praktijken aan het licht bracht en, ten slotte, wordt evenmin melding gemaakt van het interne accountantsrapport van DG XX, noch van de daaropvolgende gang van zaken tussen DG XX, DG XXII en UCLAF (zie de paragrafen 5.5.1- 13), die een algeheel beeld gaven van een rampzalig beheer door het BTB Leonardo/Agenor, welk verslag op 20 juli 1998 gereed was.

5.6.9. Ook als de voorzitter van de Commissie geen enkel idee had wat er zich bij het BTB Leonardo/Agenor afspeelde toen hij de brief op 9 november 1998 ondertekende, dan had hij mevrouw Waddington toch zeker een rectificatie moeten toezenden op 23 november 1998 toen de ernst van de situatie "officieel" aan de heer Trojan en de kabinetschef van voorzitter Santer, de heer Cloos, werd onthuld (zie bovenstaande paragraaf 5.5.11.).

5.6.10. Om vollediger informatie te krijgen over het "interne accountantsrapport dat vragen opwerpt over bepaalde aspecten van het beheer van het huidige Leonardo-programma" zoals verklaard in het eerste antwoord van voorzitter Santer aan mevrouw Waddington, schrijft zij op 30 november 1998 een tweede brief aan de voorzitter "betreffende beschuldigingen van fraude en tekortkomingen in het beheer van het Leonardo-programma". Zij besluit haar brief met het verzoek:

"Ik zou u derhalve erkentelijk zijn als u me, als rapporteur van het Parlement over dit programma, een afschrift zou willen doen toekomen van het interne accountantsrapport en u me tevens volledig op de hoogte zoudt willen houden van alle eventuele stappen in verband met het bureau voor technische bijstand.

Ik zie uw antwoord met belangstelling tegemoet."

Deze brief werd nooit officieel beantwoord, hoewel het feit dat mevrouw Cresson op 5 januari 1999 voor de Commissie sociale zaken van het Europees Parlement verscheen zo'n antwoord tot op zekere hoogte overbodig maakte.

5.7. De opdracht van Professor Reiffers

5.7.1. De opdracht van Professor Reiffers

§ Het Witboek "onderwijs en opleiding" , een voorstel van DG XXII en Commissaris Cresson, werd door de Commissie in november 1995 goedgekeurd; het beoogde een nieuwe benaderingswijze te bevorderen op het gebied van het onderwijs ("Towards the learning society") door steun te verlenen aan de programma's LEONARDO en SOCRATES. Professor Reiffers van de universiteit van Aix Marseille heeft belangrijk bijgedragen tot de opstelling van dit document (zie nota van mevrouw Cresson aan het Comité van onafhankelijke deskundigen d.d. 17.2.1999).

§ Het Witboek kende vijf doelstellingen waarvan de eerste betrekking had op "bevordering van de verwerving van nieuwe kennis". Met het oog op de tenuitvoerlegging van deze doelstellingen heeft het College van commissarissen in juli 1995, op voorstel van commissaris Cresson en met instemming van de commissarissen Bangemann en Flynn, een reflectiegroep samengesteld van 25 leden onder voorzitterschap van de heer Reiffers (aan de heer Reiffers overgemaakt bedrag: 10.000 ecu); ook de overige leden van het Bureau werden betaald.

Gezien het curriculum vitae van de heer Reiffers waarvan het Comité kennis heeft genomen, gaat het hier ongetwijfeld om een persoon met een gevestigde reputatie. Met name mag worden vermeld dat hij na diverse universitaire functies in 1991/1992 adviseur van premier Cresson voor onderwijs en opleiding was.

§ Op 29 december 1995 heeft de heer Reiffers een contract van 30.000 ecu gekregen voor een gerichte taak in het kader van de tenuitvoerlegging van het Witboek. Dit contract is zonder procedure van voorselectie verleend. Het is niet uitgesloten dat dit gebeurd is in uitvoering van artikel 59, lid d) van het Financieel Reglement, dat in bepaalde gevallen contracten met wederzijds goedvinden toestaat.

§ Bij schrijven van 27 maart 1996 heeft mevrouw Cresson in samenwerking met de directeur- generaal van DG XXII de projectleiders voor de tenuitvoerlegging van de vijf doelstellingen van het Witboek benoemd. Hierbij werd de heer Reiffers projectleider van doelstelling 1; de overige projectleiders waren afdelingshoofden bij de Commissie. In haar brief verduidelijkt mevrouw Cresson dat de projectleiders onder de verantwoordelijkheid van de directeur- generaal werkten, die moest toezien op "gelijkheid tussen het kostenplan en de middelen". Voorts werd vermeld dat deze samenwerking "eerbiediging van de besluitvormingsprocedures ... alsmede de institutionele regels ... ten opzichte van de overheden in de lidstaten mogelijk moest maken". Ook deze benoemingen hebben plaatsgehad zonder enige procedure van voorselectie.

De functie van projectleider is niet bezoldigd.

§ Op 31 mei 1996 werd een oproep tot inschrijving gedaan inzake adviesverlening bij de tenuitvoerlegging en het volgen van het Europese proefproject voor de erkenning van vaardigheden. Adviseurscontracten werden eveneens afgesloten voor de tenuitvoerlegging van de doelstellingen 3 en 4 van het Witboek.

In het kader van deze inschrijving werden ten aanzien van doelstelling 1 66 verzoeken tot gegevens geregistreerd en 4 inschrijvingen werden overeenkomstig het bestek geacht. Er werd gekozen voor de inschrijving van Reiffers Conseil aangezien zij "de economisch meest voordelige inschrijving" was. Nadat dit voorstel aan de CCAM was voorgelegd, vroeg deze om aanvullende gegevens opdat de ordonnateur een analyse kon maken van "de mogelijkheden tot aanwijziging van de heer Reiffers als expert in het kader van andere geldende procedures, en het feit kon verklaren en bevestigen dat de voorgestelde opdrachtnemer geen enkele invloed heeft gehad op de opstelling van het inschrijvingsbericht en het bestek" (zie voornoemde CCAM-vergadering).

In zijn aanvullend rapport heeft de directeur-generaal van DG XXII opgemerkt dat het noch aan het College noch aan de bevoegde commissaris was tot een dergelijke benoeming over te gaan. Zijn woorden luidden: "de aard van de van de contractant te verwachten adviesverlening lijkt mij geen benoeming door het College noodzakelijk te maken. Het oogmerk hier is aan de behoeften van de diensten tegemoet te komen, die momenteel niet over de noodzakelijke know-how beschikken om het project tot een goed einde te brengen. Een benoeming door de verantwoordelijke personen op politiek niveau bij de Commissie zou de taak in kwestie van zijn doel afhouden, dat erin bestaat de desbetreffende diensten te assisteren en niet een raadgevende of oriënterende rol op politiek gebied te spelen".

Na deze precisering keurde de directeur-generaal het contract van de heer Reiffers goed met de overweging dat er geen sprake was van belangenconflict bij de benoeming van de heer Reiffers tot coördinateur voor doelstelling 1, aangezien hij zich niet gemengd heeft in de opstelling van het inschrijvingsbericht of het bestek.

Voor de CCAM is geen melding gemaakt van de benoeming door de verantwoordelijke commissaris in haar brief van 27 maart 1996 van de heer Reiffers als projectleider.

Het bedrag van het contract werd op 80.000 ecu per jaar geschat (een contract van één jaar dat twee maal kon worden verlengd) (vergadering nr. 370 van de CCAM van 16 oktober 1996).

§ De door DG XXII geraadpleegde Juridische Dienst van de Commissie gaf op 3 december 1997 te kennen dat de twee functies die door de heer Reiffers werden vervuld niet te verenigen waren, naar aanleiding waarvan deze zijn ontslag als adviseur indiende.

§ In een brief van de directeur-generaal van DG XXII van 24 september 1996 aan de kabinetschef van de commissaris komt een onwil naar voren bepaalde feiten duidelijk te maken aan de instanties die hun advies over bepaalde aspecten van het programma moesten geven. In deze brief was te lezen: "zoals u weet ondervinden bepaalde doelstellingen van het Witboek nog steeds voorbehoud, zo niet tegenstand van de kant van bepaalde lidstaten en ik acht het noodzakelijk hen geen gelegenheid te geven hun druk op te voeren en mevrouw Cresson in moeilijkheden te brengen, met name niet bij gelegenheid van de Raad van ministers van onderwijs die voor 21 november is gepland".

Deze kwestie geeft aanleiding tot het volgende standpunt:

5.7.2. Nadat de heer Reiffers tot opsteller van het project in de beginfase en als architect was aangewezen, was het niet onregelmatig hem ook tot uitvoerder van een van de doelstellingen daarvan te benoemen. Niets verbiedt in principe aan de persoon die als opsteller van een project is gekozen, ook de controle op de werkzaamheden en eventueel deelname aan de uitvoering daarvan toe te vertrouwen. Van geval tot geval, naar gelang de omstandigheden van ieder contract, kan de ordonnateur de meest geschikte oplossing kiezen.

5.7.3. Aan de hand van de ter beschikking staande documenten heeft het Comité van deskundigen niet kunnen vaststellen of de heer Reiffers een contract als adviseur heeft gekregen voor de uitvoering van doelstelling 1 waarvoor hij tevens projectleider was dan wel of deze oproep tot inschrijving betrekking had op zijn aanwijzing tot projectleider.

Het zou kunnen gaan om een oneigenlijk aangewende procedure ten einde de facto een projectleider te bezoldigen, hetgeen zou verklaren dat er voor de CCAM geen melding is gemaakt van de voorafgaande benoeming van de heer Reiffers op 27 maart 1996, dan wel om een cumulatie van een benoeming en/of contracten, hetgeen aanleiding heeft gegeven tot een vermenging van belangen omdat de projectleider en de adviseur in één en dezelfde persoon verenigd waren.

5.7.4. Het Comité wenst hier te wijzen op een zienswijze die het bij een andere gelegenheid naar voren heeft gebracht, en wel dat het feit dat de wettelijke en reglementaire bepalingen gerespecteerd zijn, niet betekent dat een dergelijk gedrag gerechtvaardigd is. Overigens heeft de heer Reiffers, met de al dan niet stilzwijgende steun van de verantwoordelijke commissaris, deze laatste in een moeilijke positie gebracht.

5.8 Conclusies

5.8.1. Het dossier Leonarda Da Vinci roept aanzienlijke vragen op ten aanzien van de werking van de diensten van de Commissie tot het hoogste bestuursniveau, dat van de directeuren-generaal, alsmede van de afzonderlijke commissarissen en de Commissie als geheel. De beschuldigingen tegen het BTB/Leonardo Agenor in een vroegere fase van de tenuitvoerlegging en zelfs daarvóór (zie paragraaf 5.2.8. hierboven) waren zo ernstig en tekenend voor een niet functioneel organisatorisch klimaat en structuur dat zij door de bevoegde personen hadden moeten zijn opgemerkt. Zij vormen een bewijs van de zwakheden in de informatiekanalen en controlemechanismen binnen de Commissie tot op het hoogste niveau. Afzonderlijke directeuren-generaal en commissarissen waren uiterlijk in juli 1998 op de hoogte van de ernstige problemen ten aanzien van het BTB Leonardo/Agenor en kritische rapporten waren al lang vóór deze datum aan de desbetreffende directeuren-generaal bekend, maar door langdurige discussies tussen de betrokken diensten van de Commissie heeft dit niet tot actie geleid. De belangrijkste tekortkomingen komen in de volgende paragrafen aan de orde.

5.8.2. Zoals aan de hand van diverse dossiers in dit rapport kan worden vastgesteld, dient het idee om Europese openbare programma's door particuliere opdrachtnemers te laten uitvoeren, met de nodige voorzichtigheid te worden bezien en toegepast. Het Europees Parlement en de Raad hebben de Commissie steeds meer taken opgedragen, maar tegelijkertijd rigoreuze begrotingsbeperkingen gehanteerd. De verveelvoudiging van de operationele kredieten op veel werkterreinen van de Commissie of de invoering van nieuwe programma's van vele miljoenen ecu zonder in het nodige personeel te voorzien en/of de desbetreffende verordeningen aan te passen, zal uiteraard de nodige problemen opleveren.

5.8.3. De tenuitvoerlegging van communautaire programma's door particuliere opdrachtnemers kan enkel worden aanvaard met een garantie dat de essentie van de overheidstaak niet wordt opgegeven en overgedragen naar particuliere opdrachtnemers. Bovendien moeten deze laatsten contractuele bepalingen krijgen opgelegd die strikte verplichtingen in het algemeen belang inhouden, waarop de overheid doeltreffend toezicht dient uit te oefenen. Het is duidelijk dat een dergelijk toezicht in het onderhavige geval ten aanzien van het BTB Leonardo/Agenor niet met de nodige zorg heeft plaatsgevonden. Het lijkt dat men buitensporig vertrouwen heeft gesteld in het BTB en dus buitensporig afhankelijk was van adviseurs van buiten (zie paragraaf 5.4.2.).

5.8.4. DG XXII, dat voor het programma verantwoordelijk is, had al in 1994 aanwijzigingen voor onregelmatigheden gevonden toen het een interne audit over de tenuitvoerlegging door Agenor van een voorgaand programma uitvoerde (zie hierboven paragraaf 5.2.9.). Het zou dienovereenkomstig hebben moeten optreden, zo niet bij de selectie van Agenor als het BTB voor Leonardo, dan tenminste bij het toezicht op de activiteiten ervan, na zijn selectie.

5.8.5. Zoals uit de eigen auditverslagen van DG XXII blijkt, zijn er in 1997 veel onregelmatigheden en frauduleuze praktijken ontdekt. Gezien de bevindingen en aanbevelingen kan men zich niet voorstellen dat de directeur-generaal van DG XXII de verantwoordelijke commissaris, mevrouw Cresson, niet op de hoogte heeft gesteld, of dat deze laatste niet uit andere bron op de hoogte is gebracht.

5.8.6. Na een onnodig langdurig debat tussen DG XXII, DG XX en UCLAF werd uiteindelijk in februari 1998 besloten dat DG XX en UCLAF nadere naspeuringen zouden doen, welk feit aan de voor die diensten verantwoordelijke commissaris, mevrouw Gradin, moet zijn medegedeeld. In het interne ontwerp-auditverslag van DG XX van 20 juli 1998 werden talloze beweerde gevallen van fraude en onregelmatigheden bevestigd. Hierin kwamen belangrijke tekortkomingen bij het toezicht op het BTB Leonardo/Agenor door DG XXII aan het licht, terwijl men tot de slotsom kwam dat het niet altijd duidelijk was wie door wie gecontroleerd werd, DG XXII door het BTB of omgekeerd (zie paragraaf 5.4.3.) Pas begin november 1998 leidde het definitieve auditverslag tot voorstellen, vervolgens werd het officieel aan DG XXII voorgelegd en daarna aan de overige commissarissen (paragraaf 5.5.7 en volgende). Op 10 december 1998 werd het definitieve audit-verslag naar het Parlement gezonden (paragraaf 5.5.13). Het Comité is van mening dat gedurende deze langdurige procedures, van februari tot december 1998, DG XX, zijn directeur-generaal en de verantwoordelijke commissaris sneller hadden moeten reageren en de situatie in de hand moeten nemen, gezien de ernst van de geuite beschuldigingen.

5.8.7. Toen het Parlement in december 1998 over deze zaak werd ingelicht, bij het voorleggen van het auditverslag aan zijn Commissie begrotingscontrole, had het zijn positie over het opvolgprogramma, Leonardo II, al bepaald. Gezien het belang van het te nemen besluit en de rol van het Parlement bij de besluitverordeningsprocedure, is het onaanvaardbaar dat de verantwoordelijke commissaris heeft nagelaten de Voorzitter en via hem het Parlement in te lichten over de beschuldigingen rond het BTB Leonardo/Agenor.