Terug naar Dossier Crisis Europese Commissie, NRC Handelsblad
Comité van onafhankelijke deskundigen
Eerste rapport over beweerde gevallen van fraude,
wanbeheer en nepotisme bij de Europese Commissie
15 maart 1999

English version


· Inleiding · Toerisme · "Med"programma's · ECHO · Leonardo da Vinci · Beveiligingsbureau ·
· Nucleaire Veiligheid · Gevallen Van Favoritisme · Slotopmerkingen · Bijlage ·

2. TOERISME

Inleiding
2.1. Juridisch kader en begrotingskredieten
2.2. Organisatiestructuur
2.3. De loop der gebeurtenissen en ontdekking van onregelmatigheden
2.4. Tuchtrechtelijke maatregelen
2.5. Dossier Euroconseil
2.6. Dossier IPK-ECODATA
2.7. Door de Commissie ondervonden moeilijkheden
2.8. De aanpak van de crisis
2.9. Conclusies

INLEIDING

2.0.1. De problemen in de sector toerisme vormen de oudste affaire waarbij het optreden van de Commissie ter discussie staat. De problemen zijn in 1989 begonnen toen het Europese Jaar van het Toerisme (EJT) werd gelanceerd. In 1999 is tegen 76 instellingen en personen in lidstaten van de Unie strafvervolging ingesteld of wordt binnen de Commissie aanvullend onderzoek uitgevoerd. Het optreden van de Commissie in deze kwestie heeft zware kritiek te verduren gekregen van de kant van het Europees Parlement en de Rekenkamer, maar ook in tal van artikelen in de pers.

2.0.2. Daar het om een groot aantal handelingen gaat, heeft het Comité zich met name gericht op drie specifieke dossiers, daar deze onvoldoende grondig of niet op de juiste wijze waren behandeld. Het betreft de tuchtrechtelijke maatregelen en de contracten met Euroconseil en IPK.

2.1. Juridisch kader en begrotingskredieten

2.1.1. In vervolg op de in 1983 en 1984 door het Europees Parlement en de Raad aangenomen resoluties over een communautair beleid op het gebied van het toerisme en vervolgens de resolutie van het Europees Parlement van 22 januari 1988 over bevordering en financiering van het toerisme heeft de Commissie de Raad een actieprogramma voorgelegd waarin het economisch belang van het toerisme in de Gemeenschap duidelijk werd gemaakt en werd getracht het beleid op het gebied van toerisme beter te integreren in het communautaire beleid als geheel.

2.1.2. Op 21 december 1988 heeft de Raad 1999 tot Europees Jaar van het Toerisme uitgeroepen (Besluit van de Raad 89/46/EEG). Hierbij werd besloten dat de Commissie in overleg met een organisatiecomité passende maatregelen ter uitvoering van het actieprogramma zou nemen, met name met het oog op de coördinatie van het optreden van openbare en particuliere instanties in de lidstaten. Deze laatste zouden van hun kant een voorselectie uit de projecten maken en verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de uitvoering ervan, terwijl ze tevens verplicht waren daarvan verslag uit te brengen aan de Commissie.

2.1.3. Krachtens artikel 3 van het besluit van de Raad was voor de organisatie van het Europese Jaar van het Toerisme een bedrag van 5 miljoen ecu beschikbaar. Hierbij zou nog eens 0,8 miljoen ecu voor administratieve uitgaven komen. Tegelijk werd op de begroting een bedrag van 7,5 miljoen ecu opgenomen voor acties op het gebied van het toerisme, met name onderzoek. Met deze acties werd in 1990 een begin gemaakt en ze werden voortgezet in 1991 en 1992.

2.1.4. Op 13 juli 1992 stelde de Raad een driejarig actieplan voor het toerisme vast (1 januari 1993 tot 31 december 1995) (Raad/92/421/EEG), waarvan de uitvoering en de coördinatie met de andere onderdelen van het communautaire beleid via de betrokken directoraten-generaal werd toevertrouwd aan de Commissie. De Commissie zou worden bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie, en zij zou op grond van het advies van dit comité onmiddellijk toepasselijke maatregelen vaststellen.

2.1.5. De communautaire geldmiddelen die nodig waren voor de uitvoering van het plan werden geraamd op 18 miljoen ecu.

2.1.6. Het actieplan was het laatste besluit dat op dit gebied werd aangenomen.

2.1.7. Ook andere communautaire beleidsonderdelen, zoals het beleid op het gebied van sociale zaken, milieu, vervoer, transeuropese netwerken, onderzoek, opleiding en onderwijs, samenwerking en cultuur, kregen geldmiddelen toegewezen om projecten te financieren die gevolgen voor het toerisme hadden.

2.1.8. In totaal heeft de begrotingsautoriteit volgens het verslag 3/96 van de Rekenkamer, nog los van de kredieten voor het EJT, bedragen toegekend van:

§ 15,9 miljoen ecu voor acties ten behoeve van het toerisme van 1989 t/m 1992,

§ 1,750 miljoen ecu ter bevordering van het vreemdelingenverkeer uit derde landen naar Europa en

§ 21,7 miljoen ecu van 1993 t/m 1995 voor het actieplan ten behoeve van het toerisme,

ofwel in totaal 39,350 miljoen ecu.

2.2. Organisatiestructuur

2.2.1. Van 1988 t/m 1995 waren de volgende Commissarissen belast met het beleid op het gebied van het toerisme:

§ van 1989 tot januari 1993: de heer Cardoso e Cunha

§ van januari 1993 tot januari 1995: de heer Vanni d'Archirafi

§ vanaf januari 1995: de heer Papoutsis.

2.2.2. De uitvoering van het beleid op het gebied van het toerisme, zowel ten aanzien van de eigen werkzaamheden als van de coördinatie van de werkzaamheden onder contract, viel onder DG XXIII - directoraat A: Verbetering van het bedrijfsklimaat.

2.2.3. Binnen directoraat A werd een specifieke unit in het leven geroepen die belast werd met de uitvoering van het communautaire beleid op het gebied van het toerisme. Volgens het organigram dat in juni 1990 gold, beschikte de unit over het volgende personeel: 1 A3, 2 A7-A4, 1 B en 1 C (zijnde vijf ambtenaren), vijf hulpfunctionarissen (3 A en 2 C), drie gedetacheerde nationale deskundigen en een uitzendkracht. Om het personeelstekort van de unit te ondervangen, werd na een aanbesteding de firma Euroconseil in de arm genomen om het technisch beheer van het Europese Jaar van het Toerisme te verzorgen van mei 1989 tot oktober 1990.

2.2.4. De ordonnateurs die bevoegd waren om betalingsverplichtingen aan te gaan waren de directeur-generaal en de directeur van directoraat A, terwijl de andere directeurs en de assistent van de directeur-generaal gemachtigd waren om betalingsopdrachten te ondertekenen. Het dagelijks beheer van de kredieten, d.w.z. de voorbereiding van betalingsverplichtingen en betalingsopdrachten, het controleren van facturen enz. gebeurde door een B-ambtenaar van de Unit toerisme en door een cel onder leiding van een ambtenaar van dezelfde categorie die ressorteerde onder de directeur- generaal. In de praktijk waren ook de assistenten van de directeur en de directeur-generaal nauw betrokken bij het beheer van de voor het toerisme bestemde kredieten.

2.2.5. Het in de resolutie van de Raad voorziene organisatiecomité werd ingesteld en kwam bijeen van maart 1989 tot februari 1991. Ook werden in elke lidstaat lokale comités ingesteld, die niet in het besluit waren voorzien maar als absoluut noodzakelijk voor het welslagen van het EJT werden beschouwd. In werkelijkheid werden tal van besluiten op bilateraal niveau genomen, waarbij het organisatiecomité alleen maar op de hoogte werd gesteld.

DE FEITEN

2.3. De loop der gebeurtenissen en ontdekking van onregelmatigheden

2.3.1. Om de taken te kunnen uitvoeren die door de Raad aan de Commissie waren toevertrouwd, lanceerde DG XXIII:

  • offerte-oproepen die met uitzondering van de consultancy-overeenkomsten met Euroconseil in het algemeen betrekking hadden op contracten voor onderzoek, met name op statistisch gebied. Zoals voor alle aanbestedingen waren hierop de geldende financiële bepalingen van toepassing, te weten het Financieel Reglement, de uitvoeringsvoorschriften en de interne voorschriften van de Commissie, terwijl voor de opdrachten al naar gelang de aard en het bedrag ervan strikte aanbestedingsregels golden ten einde de transparantie van de handelingen, de gelijke behandeling van inschrijvers en een goed financieel beheer te verzekeren. De selectie gebeurde door de ordonnateur en de beherende diensten na raadpleging van het CCAM en na goedkeuring door de financieel controleur. Uit het in september 1992 ingediende verslag van de Rekenkamer wordt echter gewezen op ernstige onregelmatigheden en onterechte betalingen, onder meer voor acties waarvoor strikte procedures gelden (zie het dossier Euroconseil),
  • uitnodigingen om voorstellen in te dienen voor specifieke acties die uit de communautaire begroting worden gefinancierd. Deze procedure wordt door geen enkele regeling gedekt en heeft betrekking op subsidies. Belangstellende verenigingen en personen kunnen een subsidie-aanvraag indienen, waarna de diensten van de ordonnateur verplicht zijn om de aanvragen met elkaar te vergelijken.

2.3.2. In feite heeft DG XXIII hoofdzakelijk van geval tot geval subsidies toegekend voor projecten die door de begunstigden op eigen initiatief waren ingediend en die niet waren geselecteerd na een uitnodiging om voorstellen in te dienen. Van dit instrument is voor het EJT een massaal gebruik gemaakt. Het gold voor de helft van de projecten in de periode 1991-1992 en voor een kwart voor het actieplan.

2.3.3. De selectieprocedure op basis van een uitnodiging tot inschrijving en een uitnodiging voorstellen in te dienen, die in 1994 in het kader van het actieplan was gestart, leed volgens het verslag van de Rekenkamer 3/96 echter aan technische tekortkomingen, met name op het punt van de registratie van inschrijvingen, en ook bij de in 1995 gestarte selectieprocedure, die weliswaar verbeterd was vergeleken bij de voorgaande, kon er niet systematisch voor worden gezorgd dat alle inschrijvers gelijk werden behandeld.

2.3.4. Tegelijk ondernam het hoofd van de Unit toerisme, zoals door het Hof van Eerste Aanleg is bevestigd in zijn arrest van 19 maart 1998 in de zaak T-74/94, "welbewust en bij voortduring externe activiteiten waarvoor geen toestemming was verleend, waarbij alle garanties voor zijn onafhankelijkheid ontbraken en die tot ernstige belangenconflicten met de uitoefening van zijn taken zouden kunnen leiden (....)". Dit unithoofd schoot ernstig tekort op het gebied van "verantwoordelijkheid, onafhankelijkheid en eerbaarheid, waartoe hij was verplicht in zijn hoedanigheid van hoge functionaris die binnen de instelling tot taak had om belangrijke beheersfuncties te vervullen in een specifieke en gevoelige sector (...)", "door welbewust en voortdurend na te laten de Commissie op de hoogte te brengen van de ware aard van zijn activiteiten en de banden die hij was aangegaan met firma's, waarvan de werkzaamheden in dezelfde sector lagen als zijn eigen taken bij de Commissie" schoot hij ernstig tekort in zijn "plicht tot loyaliteit ten aanzien van de instelling en handelde hij op deze wijze in strijd met artikel 12 van het Statuut (....)", dat deze plichtsverzaking "het beeld, de reputatie en de belangen van de Commissie ernstig had geschaad (...)" (paragraaf 178 van het arrest).

2.3.5. Het hoofd van de Unit toerisme had dus externe activiteiten ontplooid waartoe hij gezien zijn taakomschrijving niet gemachtigd was, wat tot verduistering, corruptie en nepotisme leidde.

2.3.6. Een andere tijdelijke medewerker van de unit Toerisme in de rang A4, een voormalige gedetacheerde nationale deskundige, was ook betrokken bij een project van een van de nationale comités die waren belast met een voorselectie van projecten welke in aanmerking kwamen voor communautaire subsidie, een project dat hij tevens op communautair niveau beheerde.

Volgens een audit van de Commissie van juli 1998 was bovendien een andere gedetacheerde nationaal deskundige tijdens de uitvoering van het EJT-programma betrokken bij een vergelijkbaar belangenconflict.

Alarmsignalen

2.3.7. Sinds 1989 zijn drie schriftelijke vragen gesteld door een lid van het Europees Parlement over het beheer van het EJT en de keuze van Euroconseil en over bepaalde aspecten van de overeenkomst, vragen die vervolgens zijn ingetrokken.

2.3.8 .Op 9 april 1990 heeft het Europees Parlement zijn ongerustheid geuit over het beheer van het project en eventuele onregelmatigheden bij acties die in het kader van het EJT werden ondernomen, en heeft het de Rekenkamer om advies gevraagd.

2.3.9. In juni 1992 schreef de voorzitter van de Europese Commissie voor het toerisme een brief aan de EG-Commissie, waarin hij het hoofd van de Unit toerisme verweet de voorkeur gegeven te hebben aan een uiterst twijfelachtig bedrijf, de firma Demeter. Daar zij ervan uitgingen dat het om een manoeuvre ging die bedoeld was om een concurrent te diskwalificeren, besloten de directeur-generaal en de bevoegde directeur van DG XXIII na raadpleging met het hoofd van de unit om deze brief te negeren.

2.3.10. Op 30 september 1992 verscheen het verslag van de Rekenkamer waarom door het Europees Parlement was verzocht en waarin werd gewezen op onregelmatigheden bij de procedures voor het sluiten van contracten en de uitvoering daarvan, het verstrekken van subsidies en het gebruik daarvan, de niet-naleving van de boekhoudkundige en begrotingsvoorschriften, en meer in het algemeen kritiek werd geuit op het financieel beheer in verband met het Europese Jaar van het Toerisme. Bovendien stelde het verslag vast dat de toetsing van betalingsverplichtingen en -opdrachten door de financieel controleur tekort schoot.

2.3.11. Deze signalen hadden een lichtje moeten doen opgaan, niet alleen bij de bevoegde commissaris en directeur-generaal, maar ook bij de Commissie als college. Dit was echter niet het geval: pas in de tweede helft van 1993 wordt door DG IX gewezen op het bestaan van ernstige problemen bij de Unit toerisme.

Het intern onderzoek van de instelling en de inschakeling van justitie

2.3.12. In maart en april 1993 stelt DG XXIII een intern onderzoek in en in juli roept het de hulp in van DG XX, Financiële Controle. In de tweede helft van 1993 al wordt het interne onderzoek uitgebreid tot het volledige DG XXIII. Hierbij bleek dat al sinds 1989 sprake was van onregelmatigheden die tot terugvorderingsopdrachten zouden kunnen leiden daar sprake zou kunnen zijn van fraude. Na bespreking van deze resultaten met het Secretariaat-generaal en DG IX - Personeelszaken en Beheer besluit het tot aanstelling bevoegde gezag (AIPN) om het hoofd van de unit per 15 maart 1994 in het belang van de dienst over te plaatsen.

2.3.13. Het dossier is op 8 juli 1994 voorgelegd aan de Eenheid voor coördinatie van de fraudebestrijding van de Commissie (UCLAF) die gezien de aard van de veronderstelde onregelmatigheden (fraude en corruptie) haar werkzaamheden onmiddellijk aanvatte in de vorm van een gerechtelijk vooronderzoek. UCLAF werd betrokken bij een deel van de controletaken die door DG XX in de lidstaten werden uitgevoerd.

2.3.14. Op basis van deze informatie maakte de Commissie in december 1994 de zaak aanhangig bij de Franse en Belgische gerechtelijke instanties om eventueel een vooronderzoek respectievelijk een gerechtelijke instructie te openen. In februari 1995 diende een lid van het Europees Parlement een klacht in bij de Belgische justitie en in maart 1995 verzocht de Commissie de Griekse gerechtelijke instanties om een vooronderzoek te beginnen.

Sancties

2.3.15. Op 22 juni 1995 ging de directeur-generaal van DG IX in zijn hoedanigheid van tot aanstelling bevoegd gezag over tot het tuchtrechtelijk ontslag per 1 augustus 1995 van het unithoofd zonder vermindering of intrekking van het recht op ouderdomspensioen, daarmee gevolg gevend aan het op 23 mei 1995 met algemene stemmen aangenomen advies van de tuchtraad. Op 28 juli 1995 zegde hij de overeenkomst met de tijdelijke werknemer per 1 augustus 1995 op, daarmee afwijkend van het met algemene stemmen gegeven advies van de tuchtraad van 30 juni 1995, die het tot sluiting van aanwervingsovereenkomsten bevoegde gezag had aanbevolen om de werknemer te straffen door plaatsing in een lagere salaristrap.

Voortzetting van het onderzoek zowel intern als in de lidstaten en informatieverstrekking aan de controle-instanties

2.3.16. Na afsluiting van hun onderzoek heeft de Belgische justitie in februari en november 1995 verzocht om opheffing van de immuniteit van bepaalde ambtenaren en toestemming van de Commissie om bepaalde anderen te ondervragen. Na de gebruikelijke verificaties is de Commissie op het verzoek om opheffing van de immuniteit of hun uitzonderingspositie ingegaan.

2.3.17. In april 1996 deed de Commissie overeenkomstig artikel 6 van het Besluit van de Raad 92/421/EEG een door een externe firma opgesteld verslag met een evaluatie van het communautaire actieplan ten gunste van het toerisme (1993-1995) toekomen. Dit verslag bevatte een kritische analyse van de genomen besluiten en de gevolgde richtsnoeren, maar wees er wel op dat een aantal projecten met succes was uitgevoerd.

2.3.18. In juni 1996 verzocht de Belgische justitie om opheffing van de immuniteit van de directeur- generaal van DG XXIII, de directeur die verantwoordelijk was voor het toerisme en een medewerker. DG IX heeft daarop om een aanvullende motivering verzocht en het College van Commissarissen heeft op 12 september geantwoord dat het niet op dit verzoek kon ingaan. Volgens de Commissie waren de argumenten van het Belgische Openbaar Ministerie ontoereikend en had het interne onderzoek geen redenen opgeleverd die opheffing van de immuniteit zouden kunnen rechtvaardigen. Op 16 oktober 1996 paste de Commissie in haar hoedanigheid van tot aanstelling bevoegd gezag artikel 50 van het statuut op de directeur-generaal van DG XXIII toe (ontheffing van het ambt om redenen van dienstbelang). Dit besluit werd met ingang van 1 december 1996 van kracht.

2.3.19. In november 1996 bracht de Rekenkamer haar speciaal verslag nr. 3/96 betreffende het beleid op het gebied van het toerisme en de bevordering daarvan uit en in december 1996 stelde de nieuwe directeur-generaal van Directoraat-generaal XXIII een task-force van de DG's XX en XXIII en van UCLAF in om alle kwesties die betrekking hebben op het toerisme opnieuw te onderzoeken.

2.3.20. In juni 1979 stelde de Commissie zich civiele partij in de zaak van het unithoofd en in november 1997 dienden de Belgische autoriteiten opnieuw een verzoek tot opheffing van de immuniteit van de directeur-generaal, de directeur en een van hun medewerkers in. Op 13 november ging de Commissie op hun verzoek in.

2.3.21. In 1998 herhaalde DG XX het in 1993 uitgevoerde onderzoek en nam het Europees Parlement naar aanleiding van de verslagen-De Luca en -Wemheuer twee kritische resoluties aan (A4-0040/98 en A4-0049/98) over de vervolgmaatregelen van de Commissie op het gebied van het toerisme en de houding van de Commissie ten aanzien van aantijgingen van fraude en onregelmatigheiden.

2.3.22. Op 14 juli 1998 publiceerde de door DG XXIII opgerichte task-force een aan het Europees Parlement en de Rekenkamer toegestuurde audit over het beheer van het beleid op het gebied van het toerisme tot dan toe, waaruit blijkt dat er 236 gevallen van onterechte betaling waren vastgesteld en 193 terugvorderingsopdrachten waren uitgegaan voor een totaalbedrag van 3,1 miljoen ecu. 24 terugvorderingsopdrachten voor in totaal 1,3 miljoen ecu waren in voorbereiding, terwijl de rest (0,4 miljoen ecu) verband hield met gevallen waarin nader onderzoek nodig was of met een situatie waarin de begunstigde niet meer bestond (verenigingen enz.). 61 Begunstigden hadden al 0,56 miljoen ecu teruggestort. Voor de periode 1990-1995 beraamt de audit van de task force de onverschuldigde betalingen op 4,5 miljoen ecu op in totaal 31,4 miljoen ecu voor 718 acties waarvoor uitgaven zijn geboekt; in veel gevallen waarin te veel is betaald was sprake van fraude. De acties hadden in 1998 betrekking op 76 organen en personen, tegen enkele waarvan in de lidstaten strafvervolging is ingesteld terwijl naar andere aanvullend onderzoek plaatsvindt.

2.3.23. Uit dit grote aantal gevallen blijkt achteraf op hoe grote schaal onregelmatigheden plaatsvonden en hoe groot het risico van fraude was.

2.3.24. Het onderzoek door de gerechtelijke instanties van de lidstaten is nog niet afgesloten.

2.3.25. Wat in het geschetste verloop van de gebeurtenissen opvalt is de passiviteit van de comités die zijn ingesteld bij de besluiten van de Raad van 21 december 1988 en 13 juli 1991. Deze comités bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten met een vertegenwoordiger van de Commissie als voorzitter hadden door de Commissie geraadpleegd moeten worden over de tenuitvoerlegging van de actieprogramma's op het gebied van het toerisme. In het kader van het EJT is het Comité echter van de door DG XXIII samen met lokale comités genomen besluiten op de hoogte gesteld. Het is niet vooraf geraadpleegd. De rol van het comité dat is opgericht in het kader van het actieplan 1993-1995 wordt nooit vermeld.

2.3.26. Hetzelfde geldt voor de lidstaten die in het kader van het EJT verantwoordelijk waren voor de voorselectie van projecten en de controle op de uitvoering daarvan, waarover zij verplicht waren verslag uit te brengen aan de Commissie. De lidstaten hebben echter geen melding gemaakt van de vele later door de Commissie ontdekte onregelmatigheden en gevallen van fraude.

2.4. Tuchtrechtelijke maatregelen

2.4.1. De bij het beheer van de toerismeprojecten vastgestelde onregelmatigheden hadden betrekking op fouten bij het administratief, budgettair en financieel beheer alsook op fraude en misbruik van communautaire fondsen. Het onderzoek kwam tot de conclusie dat de fraude en het misbruik van communautaire fondsen bij de diensten van de Commissie hoofdzakelijk te wijten waren aan het unithoofd en zijn medewerker, een tijdelijk personeelslid.

De zaak van het unithoofd

2.4.2. Zonder dat het tot aanstelling bevoegd gezag daarvan op de hoogte was behield het hoofd van de unit, terwijl hij nog verantwoordelijk was voor de Unit toerisme, belangen in verschillende bedrijven, hetzij rechtstreeks door het beheer ervan te voeren, hetzij door zijn aandeel over te dragen aan verwanten (zijn echtgenote of haar moeder) of door deze bedrijven op zijn huisadres te vestigen. Het betreft de firma's Immoflo, Lex Group, Groupe dynamique Grèce en Groupe dynamique Belgique, waarvan er twee hebben deelgenomen aan communautaire programma's en op grond daarvan subsidie hebben ontvangen.

2.4.3. Het unithoofd heeft bovendien aanzienlijke bedragen ten onrechte laten uitbetalen aan de firma 01-Pliroforiki, aan de firma's Demeter en Etoa een hogere subsidie verleend dan de Commissie verplicht was op uiterst dubieuze en zelfs ongewone voorwaarden ten aanzien van de juridische en financiële veiligheid, ten onrechte subsidie verleend, de toelage voor het bedrijf WES voor de financiering van een door deze aangewezen onderaannemer op kunstmatige wijze verhoogd zonder dat daar een tegenprestatie tegenover stond, subsidie verleend aan contractanten die niet de opgegeven hoedanigheid of identiteit hadden, en het bedrag gewijzigd van de subsidie die is uitgekeerd aan het bedrijf Wainfeld Consultants hoewel hun project onvoltooid was gebleven, enz.

2.4.4. In de tweede helft van 1993 heeft DG XX vastgesteld dat er problemen waren bij het beheer van de Unit toerisme. Begin 1994 is een in juli 1993 in Griekenland verschenen krantenartikel, waarin het unithoofd beschuldigd werd, ter kennis van zijn superieuren gebracht.

2.4.5. Op 15 maart 1994 is het unithoofd in het belang van de dienst overgeplaatst.

2.4.6. Vervolgens is tegen hem een tuchtrechtelijke procedure aangespannen die als volgt is verlopen:

12 juli 1994: Betrokkene wordt medegedeeld dat tegen hem een tuchtrechtelijke procedure wordt geopend

20 juli 1994: Verhoor

3 augustus 1994: Schorsing met inhouding van de helft van zijn salaris

4 december 1994: Herplaatsing met herstel van het salaris maar met handhaving van de schorsing, daar nog geen besluit was genomen over zijn geval

8 december 1994: Nieuw verhoor

22 december 1994: Verwijzing van het geval naar de tuchtraad

9 maart 1995: De tuchtraad onderbreekt zijn werkzaamheden om inzicht te krijgen in de werking van de sector toerisme

14 maart 1995: De ambtenaar wordt voor een derde maal gehoord om vast te stellen wat zijn betrekkingen met verschillende bedrijven waren, betrekkingen waarvan het tot aanstelling bevoegd gezag pas eind februari kennis had genomen

5 april 1995: Toezending door het AIPN van een aanvullend verslag aan de tuchtraad

23 mei 1995: Advies van de tuchtraad waarin deze het AIPN met algemene stemmen aanbeveelt om betrokkene tuchtrechtelijk te ontslaan zonder verlies van pensioenrechten

1 juni 1995: Kennisgeving aan betrokkene

12 juni 1995: Laatste verhoor door het AIPN

22 juni 1995: Besluit van het AIPN om alle beschuldigingen die het aan de tuchtraad had voorgelegd te handhaven en betrokkene te straffen met tuchtrechtelijk ontslag zonder vermindering of intrekking van het recht op ouderdomspensioen. Dit besluit is betrokkene op 23 juni 1995 medegedeeld

1 augustus 1995:Ingang van het ontslagbesluit

2.4.7. Bij deze zaak zijn twee kanttekeningen te plaatsen:

  • er is een lange tijd verstreken tussen het moment waarop de fraude is ontdekt en het besluit tot ontslag vanwege de feiten die vanaf 1989 hebben plaatsgevonden,
  • de lichte straf.

2.4.8. Er is ongeveer twee jaar verstreken tussen het moment waarop DG XX de fraude heeft ontdekt en de datum waarop de betrokken ambtenaar is ontslagen. Vier maanden zijn verstreken tussen zijn overplaatsing en het besluit van het AIPN om een tuchtrechtelijke procedure te openen, vijf maanden tussen het eerste verhoor en de verwijzing van de zaak naar de tuchtraad.

2.4.9. De tuchtraad heeft zich niet gehouden aan de verplichte termijnen overeenkomstig artikel 7 van bijlage IX van het Statuut door niet eind maart 1995 advies uit te brengen, zoals had gemoeten, maar twee maanden later op 23 mei 1995.

2.4.10. De directeur-generaal personeel heeft in zijn hoedanigheid van AIPN de statutaire termijnen aangehouden, maar de eigenlijke tuchtrechtelijke procedure heeft een jaar geduurd. En tenslotte had het ontslagbesluit, dat op 23 juni 1995 is medegedeeld, vanaf deze datum of uiterlijk 1 juli in kunnen gaan in plaats van tot 1 augustus uitgesteld te worden, terwijl de ambtenaar al een jaar geschorst was.

2.4.11. De traagheid van de procedure valt enerzijds te verklaren uit de complexiteit van het dossier en de noodzaak om een onderzoek uit te voeren en anderzijds uit de omzichtigheid waarmee de communautaire instellingen op tuchtrechtelijk gebied te werk dienen te gaan, wil het Hof van eerste aanleg hun besluiten niet nietig verklaren. De tuchtraad had echter sneller moeten werken en het AIPN had geen maand moeten wachten alvorens de sanctie toe te passen.

2.4.12. Gezien de ernst van de tegen hem geuite beschuldigingen had de directeur-generaal van DG IV in zijn hoedanigheid van AIPN:

  • kunnen afwijken van het advies van de tuchtraad en het unithoofd kunnen ontslaan met intrekking van het recht op een ouderdomspensioen, of zelfs
  • hem verantwoordelijk kunnen stellen uit hoofde van artikel 22 van het Statuut op grond waarvan de ambtenaar kan worden verplicht de schade die de Gemeenschappen door grove schuld zijnerzijds in de uitoefening van zijn functie of ter gelegenheid daarvan hebben geleden, geheel of gedeeltelijk te vergoeden.

2.4.13. Toen de secretaris-generaal van de Commissie werd gehoord door het Comité verklaarde hij:

§ dat het voor personeelszaken bevoegde Commissielid en de leden van de Commissie die belast zijn met de DG's die de betrokken functionarissen tewerkstellen, over de toegepaste sancties zijn geraadpleegd voordat het AIPN een besluit nam over sancties;

§ dat het AIPN het advies aan de tuchtraad heeft gevolgd en geen zwaardere sanctie heeft toegepast omdat hij alleen van de door de tuchtraad geadviseerde sanctie had kunnen afwijken wanneer hij zijn besluit zeer duidelijk had kunnen motiveren.

Het Comité is van oordeel dat dit laatste argument niet geldig is.

De zaak van de tijdelijke functionaris

2.4.14. De beschuldigingen die tegen deze functionaris zijn ingebracht waren vergelijkbaar met de verwijten aan het hoofd van zijn unit, maar ze waren minder ernstig.

2.4.15. Het betrof externe activiteiten op het gebied van het toerisme waarvoor geen toestemming was gegeven en die de werkzaamheden van de Gemeenschap zouden kunnen schaden, het aanvaarden van vliegtuigtickets voor zijn echtgenote van een orgaan waarmee hij werkte en wiens zaak hij voor de Commissie behandelde, waarmee hij twijfels had doen ontstaan aan zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid.

2.4.16. De tuchtrechtelijke procedure verliep als volgt:

29 juni 1994: Kennisgeving aan betrokkene van het besluit om een tuchtrechtelijke procedure te openen en eerste verhoor

7 juli 1994: Besluit tot schorsing met intrekking van de helft van de bezoldiging

8 november 1994: Herstel in zijn financiële rechten met handhaving van de schorsing

29-30 november en
6 december 1994:Verhoren

25 januari 1995: Verwijzing van de zaak naar de tuchtraad

30 juni 1995: Advies van de tuchtraad, dat op 12 juli ter kennis van het AIPN is gebracht en waarin als straf werd aanbevolen om de functionaris in een lagere salaristrap te plaatsen (A4 salaristrap 4 naar A4 salaristrap 1)

28 juli 1995: Besluit van het AIPN om van het advies van de tuchtraad af te wijken en de tijdelijke overeenkomst met de betrokkene op te zeggen

1 augustus 1995: inwerkingtreding van de sanctie

2.4.17. Het tot aanstelling bevoegde gezag heeft zeven maanden nodig gehad, gerekend vanaf de datum waarop de tijdelijke functionaris is gehoord, om de zaak voor te leggen aan de tuchtraad, die vijf maanden nodig heeft gehad om een advies uit te brengen. In tegenstelling tot het vorige dossier is het AIPN afgeweken van het advies en heeft het de sanctie verzwaard, en wel met onmiddellijke ingang.

2.4.18. Bij zijn vertrek heeft de functionaris een bedrag ontvangen 3.833.807 BEF, een bedrag dat als volgt was samengesteld:

  • eigen pensioenbijdrage plus het werkgeversaandeel: 1.729.955 BEF;
  • vergoeding voor beëindiging van het contract (artikel 47 van de RAP): 1.964.838 BEF;
  • niet-opgenomen verlof: 270.870 BEF;

ofte wel in totaal 3.955.663 BEF; van dit bedrag is 122.856 BEF ingehouden ter regulering van bezoldiging en reiskosten.

2.4.19. De Commissie heeft aan haar voormalige medewerker een onverschuldigde betaling gedaan van 1.984.838 BEF. De beëindiging van een contract van bepaalde duur zonder kennisgeving vooraf om redenen van disciplinaire aard verschilt namelijk van beëindiging van een contract van bepaalde duur als bedoeld in artikel 47 en rechtvaardigt geenszins betaling van een contractontbindingsvergoeding. Deze interpretatie wordt door de juridische dienst van de Commissie bevestigd bij schrijven van 8 juli 1998. Naar het schijnt heeft DG IX ten tijde van het vertrek van de tijdelijke functionaris de juridische dienst om een advies hierover gevraagd. Aangezien dit advies uitbleef heeft DG IX, bij gebrek aan specifieke regels die voorzien in een uitzondering op de toepassing van artikel 47, besloten dat de betrokkene zelfs in dit geval een ontbindingsvergoeding moest worden betaald.

2.4.20. De betrokken functionaris had eigenlijk 1.848.969 BEF moeten ontvangen in plaats van 3.833.807 BEF.

2.4.21. Een vergelijkend onderzoek van de twee zaken, die van het afdelingshoofd en die van de tijdelijke functionaris - toont aan hoe traag het onderzoek zich heeft voltrokken en hoe traag de tuchtraad heeft gewerkt. Het toont tevens aan hoe toegeeflijk het AIPN zich heeft opgesteld jegens het afdelingshoofd - door niet af te wijken van het advies van de tuchtraad en het besluit van deze tuchtraad met vertraging toe te passen - èn jegens de tijdelijke functionaris - door hem een onverschuldigd bedrag over te maken van 1.964.838 BEF en daarmee te kiezen voor de gunstigste interpretatie van het Statuut, een interpretatie die bovendien niet verenigbaar was met de geest van de tekst van het Statuut.

2.4.22. Commissaris Papoutsis, tenslotte, heeft tijdens zijn hoorzitting met het Comité van onafhankelijke deskundigen verklaard niet op de hoogte te zijn gesteld van de straffen die waren opgelegd aan het afdelingshoofd en de tijdelijke functionaris en dat hij het niet nodig heeft geacht zijn standpunt over deze sancties kenbaar te maken. De secretaris-generaal heeft het Comité van deskundigen meegedeeld dat inmiddels opdracht was gegeven tot terugvordering van de aan de tijdelijke functionaris overgemaakte onverschuldigde betalingen.

2.4.23. De verklaringen van Commissaris Papoutsis ten spijt is het Comité er, gezien het grote aantal geconstateerde onregelmatigheden, niet van overtuigd dat binnen de diensten een adequate reorganisatie heeft plaatsgevonden.

2.5. Dossier Euroconseil

2.5.1. In 1988 heeft de Commissie de Raad een actieprogramma op het gebied van toerisme voorgesteld en heeft zij, vooruitlopend op haar deelname aan de ontwikkeling van de projecten, met name in het kader van het EJT, besloten gebruik te maken van de dienst van een externe adviseur, die de Commissie gekwalificeerde deskundigen en gekwalificeerd personeel, alsmede ruimten en alle nodige infrastructurele voorzieningen ter beschikking zou stellen. Dit bedrijf zou tevens een gedetailleerde boekhouding voeren over de verrichte uitgaven.

2.5.2. De voorganger van het afdelingshoofd naar wie werd verwezen onder punt 2., heeft het dossier voorbereid. De bevoegde directeur van DG XXIII heeft het dossier gepresenteerd in het CCAM en ook het contract gesloten. Hierna liet hij het toezicht op de uitvoering over aan zijn medewerker, die hierover vaak botste met het afdelingshoofd.

Aanbesteding

2.5.3. Er zijn drie aanbestedingen nodig geweest om de medecontractant te kunnen selecteren. De aanbesteding, die niet in het Publicatieblad werd gepubliceerd, ondanks de aanbevelingen hiertoe in het vademecum van het CCAM dat in deze periode van kracht was, was gericht aan zestig bedrijven. Zes bedrijven hebben hierop ingeschreven. Volgens het verslag van de ordonnateur in het CCAM "bleek uit de offerte van Euroconseil een goed begrip van de te verrichten werkzaamheden en sprak uit de offerte een goed gestructureerde en verbeeldingsrijke aanpak van het werk. Het bedrijf beschikt over kantoorruimte vlak bij de Commissie en kan goed opgeleid personeel leveren met ervaring op het gebied van zowel toerisme als management. Tevens kan het kantooruitrusting leveren tegen zeer scherpe prijzen. De kosten per dag van een expert liggen tussen de 125 en 200 ecu (zie bijlage 4) hetgeen het laagste bedrag is van alle inschrijvers. De totale kosten van deze inschrijving voor de voorbereidingsfase van zeven maanden in 1989 bedroegen 285.833 ecu en voor de 12 maanden lange uitvoeringsfase in 1990 490.000 ecu".

2.5.4. Gelet op het met de aanbesteding gemoeide bedrag had moeten worden voorzien in een borgstelling, overeenkomstig artikel 56 van het Financieel Reglement, dat tot 1990 van kracht was. Bovendien was in het bestek bepaald dat de technische capaciteiten en de financiële positie van de inschrijvers zou worden beoordeeld. Dit laatste is evenwel niet gebeurd.

Uitvoering en verlenging van het contract

2.5.5. Het eerste contract van zeven maanden, van mei 1989 tot en met december 1989, was in overeenstemming met het bestek. Vanaf september 1989 is het in de lidstaten geplande netwerk van correspondenten echter in overleg met DG XXIII geschrapt om de unitaire tarieven van de deskundigen te kunnen verhogen. Een bedrag van 50.000 ecu werd voor dit netwerk aan het adviesbureau overgemaakt, zonder dat de correspondenten echter hun geld hebben ontvangen. In 1990 werd een nieuw netwerk opgezet op basis van een specifieke betalingsverplichting voor een bedrag van 248.000 ecu.

2.5.6. Daarnaast is er geen controle uitgevoerd op de adviseurs (bijv. geen presentielijsten). Volgens het verslag van de Rekenkamer van 1992 oefenden de adviseurs beheersverantwoordelijkheden uit die eigenlijk toevielen aan ambtenaren en speelden zij een zeer belangrijke rol bij de selectie en de controle van projecten.

2.5.7. De verlengingen van het contract van 15 januari 1990 tot en met 15 juni 1990 en vervolgens van 16 juni 1990 tot en met 30 januari 1991, waren niet in overeenstemming met de aanvankelijke offerte van het bedrijf Euroconseil:

  • de unitaire prijzen stegen van 200 ecu in het eerste contract tot 370 ecu voor de eerste verlenging, en vervolgens tot 440 ecu voor de tweede verlenging;
  • er werd een clausule opgesteld op grond waarvan het adviesbureau 20% van eventueel verkregen sponsorgelden mocht houden, een clausule die voor het adviesbureau gemakkelijk tot een belangenconflict kon leiden.

2.5.8. Gezien de substantiële wijzigingen die zij behelsden hadden de contractverlengingen voor advies moeten worden voorgelegd aan het CCAM, in overeenstemming met de uitvoeringsvoorschriften van het Financieel Reglement, temeer daar het niveau van de dagtarieven voor de deskundigen het belangrijkste argument vormde om het contract aan Euroconseil te gunnen. Het advies van het CCAM zou ongetwijfeld duidelijk het belangenconflict hebben aangetoond dat voortvloeide uit de "sponsorclausule".

2.5.9. Met ingang van 15 januari 1990 betrok het personeel van het adviesbureau dat zich bezighield met het EJT, kantoorruimte van de Commissie zonder dat deze hiervoor een vergoeding ontving, hetgeen strijdig is met de bepalingen in het bestek.

2.5.10. De volgende ongerechtvaardigde betalingen zijn in het kader van deze contracten aan Euroconseil gedaan:

! 50.218 ecu voor extra dagen, niet voorzien in het contract betreffende technische ondersteuning;

! 50.000 ecu voor het netwerk van correspondenten, overeenkomstig het contract van 1989, terwijl de correspondenten de verschuldigde bedragen niet hebben ontvangen;

! 125.000 ecu voor de diensten van een communicatiefirma die evenmin geld heeft ontvangen.

De belangenconflicten:

2.5.11. Behalve de clausule betreffende sponsoring blijkt dat het adviesbureau tegen betaling zijn hulp heeft aangeboden aan een kandidaat voor de verkrijging van communautaire subsidies, terwijl het adviesbureau zelf verantwoordelijk was voor de registratie van kandidaturen en de Commissie aanbevelingen deed inzake de aanvaarding ervan. Het adviesbureau heeft tevens een leverancier van promotiemateriaal voor het EJT gevraagd te betalen voor het gebruik van het logo, dat echter eigendom was van de Commissie.

2.5.12. Ofschoon Euroconseil een bedrag heeft ontvangen dat lager ligt dan het bedrag vermeld in het advies van het CCAM, moet erop worden gewezen dat het contract voortijdig, in oktober 1990, werd beëindigd, ofte wel drie maanden voor afloop ervan, aangezien het bedrijf niet langer solvent was. Als men kijkt naar de onterecht verrichte betalingen, de clausule inzake sponsoring, het ontbreken van controle op de uitvoering van het contract - noch het personeel van het adviesbedrijf, noch de producten van dit bedrijf werden immers naar behoren gecontroleerd, kan moeilijk worden volgehouden dat de begrotingskredieten die aan dit bedrijf zijn betaald binnen de toegestane grenzen zijn gebleven.

2.5.13. In het accountantsverslag van DG XX van 18 juni 1998 staat te lezen dat de conclusies van het onderzoek van de Belgische gerechtelijke autoriteiten moet worden afgewacht alvorens te bekijken of het mogelijk is disciplinaire maatregelen te ondernemen tegen de ambtenaren van de Commissie die het contract met het adviesbedrijf hebben gesloten en uitgevoerd.

2.5.14. Ofschoon het dossier niet onder de verantwoordelijkheid van het van zijn functie ontheven afdelingshoofd Toerisme valt, is het te betreuren dat niet onmiddellijk een diepgaand administratief onderzoek is ingesteld om na te gaan of eventueel sprake is geweest van fraude en om met betrekking tot de onregelmatigheden de verantwoordelijkheid van de ambtenaren vast te stellen, met inbegrip van de verantwoordelijkheid van topambtenaren (directeur en directeur-generaal), voor wie het college van commissarissen de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag uitoefent.

2.6. Dossier IPK-ECODATA

2.6.1. Bij de definitieve vaststelling van de begroting voor het begrotingsjaar 1992 heeft het Europees Parlement besloten een bedrag van ten minste 530.000 ecu uit te trekken ter ondersteuning van de instelling van een informatienetwerk voor projecten op het gebied van eco-toerisme in Europa.

2.6.2. Op 26 februari 1992 publiceerde DG XXIII in het Publicatieblad een oproep tot het indienen van voorstellen met het oog op projecten op het gebied van toerisme en milieu.

2.6.3. Op 22 april 1992 diende het bedrijf IPK een project in dat betrekking had op de oprichting van een databank voor eco-toerisme in Europa (ECODATA). IPK, dat de coördinatie van de werkzaamheden voor zijn rekening nam, was van plan voor de realisering hiervan samen te werken met drie partners: het Franse bedrijf Innovence, het Italiaanse bedrijf Topconsult en het Griekse bedrijf 01-Pliroforiki. Het voorstel bevatte geen nadere details ten aanzien van de taakverdeling tussen deze bedrijven.

2.6.4. Op 4 augustus 1992 kende DG XXIII aan IPK een subsidie toe van 530.000 ecu voor het realiseren van het project ECODATA.

2.6.5. Op 23 september 1992 werd de verklaring door IPK ondertekend.

2.6.6. In november 1992 nodigde het afdelingshoofd toerisme het bedrijf IPK en één van zijn onderaannemers, 01-Pliroforiki, uit voor een vergadering tijdens welke - volgens het door de Commissie onaangevochten getuigenis van het bedrijf IPK voor het Gerecht van eerste aanleg - het afdelingshoofd zou hebben voorgesteld het merendeel van het werk en van de subsidies toe te kennen aan 01-Pliroforiki (paragraaf 9 van het arrest).

2.6.7. Tijdens een nieuwe vergadering op 19 februari 1993 werd IPK verzocht in te stemmen met deelname aan het project van het Duitse bedrijf SFT. Deze deelname werd niet vermeld in het door IPK geformuleerde voorstel voor het project, aangezien SFT actief was in een project op het gebied van eco-toerisme onder de naam ECOTRANS.

2.6.8. Paragraaf 47 van het arrest van 15 oktober 1997 van het Gerecht van eerste aanleg bevat de volgende zinsnede: "Verzoekster heeft weliswaar aanwijzingen verschaft, dat één of meer ambtenaren van de Commissie zich in de periode van november 1992 tot februari 1993 op hinderlijke wijze met het project hebben bemoeid...".

2.6.9. Op 12 maart 1993 wees het afdelingshoofd er in een nota aan zijn directeur-generaal op dat SFT in het kader van de aanbesteding voor ECODATA geen voorstellen had ingediend, dat de Commissie niet het recht had om IPK een externe partner op te dringen, dat SFT in het verleden reeds had geprofiteerd van subsidies van de Commissie, dat DG XXIII niet tot in het oneindige steeds dezelfde personen kon subsidiëren en dat de druk die door SFT op de Commissie werd uitgeoefend te ver ging. Hij verklaarde in deze nota dat hij, omdat hij zijn directeur-generaal niet had kunnen overtuigen, overeenkomstig zijn instructies het bedrijf IPK mondeling had verzocht SFT bij zijn project te betrekken. Naar werd beweerd beschikte SFT in Duitsland over een zeer machtige lobby om DG XXIII ervan te overtuigen het merendeel van de communautaire middelen aan dit bedrijf over te maken of, mocht dit niet mogelijk zijn, het project alsmede het lopende contract te annuleren.

2.6.10. Bij zijn dossier over door bepaalde ambtenaren begane onregelmatigheden voegde het afdelingshoofd drie documenten (71-72-73) om zijn beschuldigingen te onderbouwen.

2.6.11. In april 1993 diende IPK een eerste rapport in, gevolgd door een tweede in juli 1993 en een eindverslag in oktober 1993. Het bedrijf IPK heeft de Commissie daarnaast uitgenodigd voor een presentatie van de verrichte werkzaamheden, die plaatsvond op 15 november.

2.6.12. Bij schrijven van 30 november 1993 deelde de Commissie IPK mede dat het ingediende verslag over het project ECODATA uitwees dat het tot 31 oktober 1993 verrichte werk niet op bevredigende wijze overeenstemde met hetgeen in het voorstel van 22 april 1992 was gepland en dat zij dus niet over kon gaan tot betaling van de resterende 40%. IPK heeft bij schrijven van 28 december 1993 hiertegen verzet aangetekend, waarbij het bedrijf onderwijl verder werkte aan het project en door bleef gaan met openbare presentaties.

2.6.13. Op 15 maart 1994 werd het afdelingshoofd in het belang van de dienst overgeplaatst.

2.6.14. Op 29 april 1994 werd een bijeenkomst georganiseerd tussen IPK en DG XXIII en op 3 augustus 1994 heeft het DG het bedrijf medegedeeld dat geen enkele betaling zou worden verricht voor dit project. Dit besluit werd door IPK aangevochten voor het Gerecht van eerste aanleg (Zaak T-331/94), dat het bezwaar ongegrond verklaarde, een uitspraak waartegen hoger beroep is aangetekend.

2.6.15. Naar aanleiding van de uitspraak van het Gerecht van eerste aanleg van 15 oktober 1997 stelde de voor toerisme bevoegde directeur schriftelijk voor om de financiële controle van het project ECODATA zo snel mogelijk af te sluiten. Hij verklaarde dat het zaak was om vast te stellen welke bedragen moesten worden teruggevorderd en wees erop dat tijdens de accountantscontrole van 24 september 1993 door DG XX was vastgesteld dat de communautaire bijdrage slechts gerechtvaardigd was voor een bedrag 76.303 ecu, terwijl begin 1993 300.018 ecu was betaald. Bij schrijven van 10 november 1997 wendde deze directeur zich tot UCLAF met de vraag of naar haar oordeel sprake was van fraude in de IPK-kwestie.

2.6.16.In de algemene audit van de Commissie over acties op het gebied van toerisme, die op 14 juli 1998 werd gepresenteerd, wordt geen gewag gemaakt van het dossier ECODATA, met uitzondering van het eerder genoemde arrest hierover van het Gerecht van eerste aanleg.

2.6.17.Ten aanzien van deze kwestie betreurt het Comité dat een administratief onderzoek geen duidelijkheid heeft kunnen verschaffen over de oorsprong of de aard van eventuele bemoeienissen die jegens IPK hebben plaatsgevonden om te bewerkstelligen dat het SFT zou accepteren als partner of 01-Pliroforiki als vrijwel exclusieve partner, noch heeft aangetoond of de weigering van IPK om SFT te aanvaarden ten grondslag heeft gelegen aan het besluit van DG XXIII om overmaking van het bedrag van de financiële steun te weigeren.
Daarom zijn de verantwoordelijkheden van de betrokken afzonderlijke ambtenaren en met name die van de directeur-generaal niet vast komen te staan, met name voor wat betreft de druk die op IPK zou zijn uitgeoefend.

COMMENTAAR

2.7. Door de Commissie ondervonden moeilijkheden

Personeelsproblemen

2.7.1. De Commissie heeft bij de Raad van Ministers voorstellen ingediend voor projecten waarin zij een actieve rol wilde gaan spelen (van het type EJT) zonder dat zij over voldoende personele middelen beschikte om deze projecten goed te organiseren.

2.7.2. De volgende personeelsproblemen zijn geconstateerd:

Onvoldoende en in rechtspositioneel opzicht uiteenlopend personeel

2.7.3. De verantwoordelijkheid voor het beheer van het communautair toerismebeleid, dat wil zeggen in de eerste plaats het EJT en in de tweede plaats de actieplannen, is toevertrouwd aan elf personen doe onder het gezag van de instelling vielen, een tussenpersoon en een extern adviesbureau. De meeste van deze functionarissen kwamen niet in aanmerking voor contracten van langer dan een jaar, twee maal te verlengen, behoudens in geval van benoeming op een tijdelijke post. De gedetacheerde nationale deskundigen en de adviseurs dragen in principe bij aan de werkzaamheden van de instelling in de vorm van hun expertise op een bepaald terrein, waarbij administratieve en financiële beheerstaken echter niet onder hun bevoegdheid, doch onder die van de ambtenaren vallen. Desalniettemin, ondanks de uiteenlopende rechtsposities, op grond waarvan de onderlinge gezagsverhoudingen hadden moeten worden vastgesteld en aan de hand waarvan de bevoegdheden van de afzonderlijke categorieën personeel hadden moeten worden "gehiërarchiseerd", zijn taken als de selectie van en de controle op projecten, alsmede de voorbereiding van antwoorden op schriftelijke vragen van Europese Parlementsleden verricht door andere personeelscategorieën dan ambtenaren, of door het adviesbureau.

Aanvechtbare benoemingen en functietoewijzingen

2.7.4. De benoeming op een post op het niveau van afdelingshoofd (A3), directeur (A2) of directeur- generaal (A1) vereist zeer hoge kwaliteiten op het gebied van bekwaamheid, rendement en integriteit. Het hoofd van de Unit toerisme heeft op dit terrein zeer duidelijk aangetoond over geen van deze kwaliteiten te beschikken. De directeur en de directeur-generaal hebben noch hun taak als hiërarchisch verantwoordelijken, noch hun verantwoordelijkheid als ordonnateurs naar behoren uitgeoefend.

2.7.5. Het Comité van deskundigen heeft twijfels over het vermogen van de instelling om de beste kandidaten te benoemen of te bevorderen en de "juiste" persoon op de "juiste" post te zetten. De benoeming en aanstelling van ambtenaren in de rang A1 en A2 valt onder de bevoegdheid van het College van commissarissen.

Veronachtzaming door ambtenaren van hun plicht tot onafhankelijkheid

2.7.6. De fundamentele verplichting om te werken in volledige onafhankelijkheid en uitsluitend in het belang van de Gemeenschap, die voor de Europese ambtenaren het samenbindend element moet vormen, is niet bestand gebleken tegen de druk die van bepaalde kanten is uitgeoefend ten behoeve van "beschermelingen". Een dergelijke "bescherming" geeft aan hen die deze aanvaarden het gevoel boven de wet te zijn verheven.

Administratieve nalatigheden

2.7.7. De ontoereikendheid van de personele middelen en het incoherente beheer ervan hadden beheerszwakheden en - fouten tot logisch gevolg en mondden uit in belangenconflicten en frauduleuze handelingen.

2.7.8. De opeenvolgende verslagen tonen aan dat sprake is geweest van een ernstig tekortschietend administratief beheer: onvolledige dossiers, te late informatieverstrekking, slechte registratie van de post, onduidelijke aanbestedingen en oproepen tot indiening van voorstellen, onvolledige en "gearrangeerde" follow-up en evaluatie van projecten, inadequate controles, enz.

2.7.9. Uit het toerismedossier blijkt voorts dat er een probleem is bij de toewijzing van subsidies ad hoc, die zich onttrekken aan de aanbestedingsmechanismen en de hiermee verband houdende regels inzake publiciteit, een vergelijkend onderzoek van de voorstellen met het oog op gelijke behandeling van de indieners en verificatie door de controle-instanties. Subsidies ad hoc vormen volgens de Rekenkamer, een zeer riskante procedure voor de instelling, omdat deze zich in geval van kritiek zeer moeilijk kan verdedigen, zelfs als de ad hoc subsidies met de vereiste striktheid en onpartijdigheid zijn toegekend.

2.7.10. Een ander probleem is de kwestie van de verlening van visa, aangezien alle onregelmatige operaties door de interne controle-instanties zijn geaccepteerd, in sommige gevallen zelfs a posteriori. Tenslotte zij erop gewezen dat het voor DG XX - Financiële controle - moeilijk is om een onderzoek te doen naar een sector indien dit DG tevoren elk van de afzonderlijke operaties in deze sector heeft goedgekeurd.

De rol van het organisatiecomité EJT

2.7.11. Gewezen moet worden op de passieve rol van het organisatiecomité EJT, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie, dat zich erbij heeft neergelegd op de hoogte te worden gesteld van de besluiten die door DG XXIII in samenwerking met de nationale comités werden genomen, terwijl de regeling dit comité een adviserende rol vooraf toekende. Het organisatiecomité, opgericht voor de tenuitvoerlegging van het plan 1993-1995, lijkt dan ook geen rol van betekenis te hebben gespeeld.

Nalatigheid van de lidstaten

2.7.12. Het betreft hier de nalatigheid van enkele lidstaten die verantwoordelijk waren voor de controle op de uitvoering van het project en gehouden waren hierover in het kader van het EJT verslag uit te brengen aan de Commissie.

2.8. De aanpak van de crisis

Het opsporen en bestraffen van onregelmatigheden

2.8.1. De Commissie heeft weinig haast aan de dag gelegd bij het onderzoeken van de gegrondheid van de beschuldigingen die tegen de Unit toerisme en haar hoofd zijn geuit en bij het speuren naar onregelmatigheden en fraude. Dit onderzoek is niet alleen traag verlopen, maar is ook onvolledig geweest, aangezien de administratieve onderzoeken niet snel genoeg en in de dossiers Euroconseil en IPK vooral niet grondig genoeg zijn verricht. Bovendien is het toerismedossier pas in een laat stadium (in juli 1994) toevertrouwd aan UCLAF, die zich opnieuw over het IPK-dossier heeft gebogen in 1997.
Ofschoon de traagheid van de tuchtprocedure niet onbesproken mag blijven, moet tevens worden gezegd dat deze traagheid niet uitsluitend aan de Commissie valt toe te schrijven. Zij is tevens en in belangrijke mate het gevolg van het feit dat er angstvallig over werd gewaakt dat de besluitvorming de toets van eventuele kritiek van het Gerecht van eerste aanleg in geval van een beroepsprocedure, zou kunnen doorstaan. Een en ander doet echter absoluut niets af aan het feit dat het hoofd van de unit onvoldoende en te laat is gestraft en evenmin aan het falen van de administratieve diensten (DG IX) dat tot gevolg heeft gehad dat de instelling 2.000.000 BEF teveel heeft betaald aan de tijdelijke functionaris.

2.8.2. Het verwijt dat men het College van commissarissen, en dan met name de verantwoordelijke Commissaris kan maken, is de ambtelijke top te hebben beschermd door sommige zaken niet tot op de bodem uit te zoeken, terwijl deze ambtelijke top hier wellicht bij betrokken zou kunnen zijn, en door verscheidene maanden te wachten met het opheffen van de immuniteit van de A2- en A1- ambtenaren nadat hiertoe een verzoek was ingediend door de Belgische autoriteiten.

De Commissie heeft het probleem "toerisme" opgelost door disciplinaire maatregelen tegen twee personen en door toepassing van artikel 50 (ontheffing van het ambt om redenen van dienstbelang) op de betrokken directeur-generaal.

2.8.3. Tevens verdient het feit kritiek dat op geen enkel moment de financiële aansprakelijkheid in de zin van het Financieel Reglement en artikel 22 van het Statuut, van de bij deze onregelmatigheden betrokken functionarissen aan de orde is gesteld.

Overdracht van het dossier aan justitie en inlichting van de controleautoriteiten

2.8.4. Na verzameling van bewijsmateriaal voor fraude en onregelmatigheden heeft de Commissie de justitie ingeschakeld. De problemen tussen de gerechtelijke autoriteiten van de lidstaten zijn de Commissie niet aan te rekenen. Op dat moment hielden de Rekenkamer en het Europees Parlement zich reeds met deze zaak bezig.

2.9. Conclusies

2.9.1. Ten aanzien van de verantwoordelijkheden van het College van commissarissen als zodanig (in de huidige samenstelling of in de samenstelling ten tijde van de feiten) en ten aanzien van de verantwoordelijkheden van individuele Commissarissen, kan worden vastgesteld dat de Commissie:

(i) in 1988 aan de Raad heeft voorgesteld projecten ten uitvoer te leggen waarbij de diensten van de Commissie actief werden betrokken zonder dat hiervoor de nodige personele middelen aanwezig waren. Overigens zij opgemerkt dat de sector toerisme een uitzonderlijk breed scala van bedrijven omvat alsmede een enorme groot aantal dossiers, die alle een terrein bestrijken waar het immateriële karakter van de tegenprestaties het beheer van contracten bijzonder moeilijk maakt. Het ware wenselijk geweest zich te bezinnen op de haalbaarheid van een communautair subsidiebeleid in deze sector;

(ii) tussen april 1990 en juli 1993 geen enkele maatregel heeft genomen, ondanks de ernstige waarschuwingssignalen in de vorm van uitingen van bezorgdheid van het Europees Parlement en het verslag van de Rekenkamer van 30 september 1992;

(iii) in juni 1995 ermee heeft ingestemd dat het AIPN, dat wil zeggen de directeur-generaal van DG IX - Personeel en administratie - de door de tuchtraad voorgestelde sanctie niet verzwaarde (Commissarissen belast met personeelszaken en toerisme, respectievelijk de heren Liikanen en Papoutsis);

(iv) tussen september 1996 en november 1997 heeft getalmd met de opheffing van de immuniteit van de directeur-generaal, de directeur en een van hun medewerkers, in oktober 1996 artikel 50 heeft toegepast op een directeur-generaal die op ontoereikende wijze zijn hiërarchische verantwoordelijkheden en verantwoordelijkheden als ordonnateur had uitgeoefend en misschien druk heeft laten uitoefenen op een bedrijf om een ander bedrijf te begunstigen.