Debat Financiële Verantwoording
Inbreng VVD, Hans Dijkstal
Mevrouw de voorzitter! Over de klassieke taken van het parlement zal niemand twisten: medewetgever en het controleren van de regering. Ooit gold daar het adagium: de regering regeert en de Kamer controleert achteraf. Wie de politieke geschiedenis van Nederland -- laten we zeggen de naoorlogse periode --aan zich voorbij laat gaan, zal zien dat er met name in de jaren '60 en '70 een onbedwingbare behoefte bestond in het parlement -- ook bij mijn politieke beweging --om zich meer vooraf met het beleid te bemoeien. Ik bedoel hier niet zozeer de ontwikkeling van de regeerakkoorden, want ik ben er vast van overtuigd dat de leiders van de fracties die een coalitie vormden toen er nog geen geschreven regeerakkoorden waren ook afspraken maakten. Alleen zaten zij toen misschien in andere kamertjes en hadden ze andere, kleinere papiertjes waar ze die afspraken opschreven. Het gaat mij om de onbedwingbare behoefte om vanuit de ideologieën waar we mee bezig waren, of door de polarisatie die wij met name in de jaren '70 kenden, vooraf zoveel mogelijk positie in te nemen en te trachten het beleid te sturen. Misschien speelt daarbij nog een rol dat velen -- dat zeg ik natuurlijk nu in een wat kritischer zin -- uitgingen van de fictie dat de samenleving maakbaar was.
Het was ook de periode waarin werd gesproken over de verzorgingsstaat. De overheid zou van de wieg tot het graf voor ons zorgen, en dat vooral centralistisch in Den Haag georganiseerd. Zonder er een debat over los te willen maken, merk ik op dat het misschien ook iets te maken heeft met de ontwikkeling van onze informatie- en communicatiemaatschappij met een toenemende rol van de televisie. Dat is een interessante materie waarover veel vragen te stellen zijn.
Ik begin hiermee, omdat ik zelf vind dat er halverwege de jaren tachtig een zeer interessante omslag is geweest in de politiek en ook in het parlement. Dat waren de jaren waarin de grote operaties zijn begonnen: privatisering, decentralisatie, deregulering en reorganisatie van de rijksdienst. Het waren de jaren waarin ik, tot mijn tevredenheid, heb gezien dat er een zekere verzakelijking in de politiek totstandkwam en er meer realisme zichtbaar was. Het zijn ook de jaren geweest, waarin ook in de Kamer de belangstelling voor de uitvoering begon toe te nemen. Tegenover de wat mij betreft wat eenzijdige belangstelling voor het vooruitkijken begon de aandacht voor de uitvoering te groeien. Ik vind dat er wat dat betreft een interessante ontwikkeling te zien is, laten we zeggen een ontwikkeling vanaf Jos van Rey tot Jan van Zijl. Dat moet misschien vandaag juist worden gezegd. Ik bedoel het volgende met mijn uitspraak. Halverwege de jaren tachtig zien wij dat de commissie voor de Rijksuitgaven in dit huis actiever wordt en een belangrijker rol gaat innemen om de redenen die aanleiding hebben gegeven tot de agenda van vandaag. Ik heb dat altijd als een goede ontwikkeling beschouwd.
In diezelfde periode is de Kamer scherper naar de begroting gaan kijken in de zogenaamde begrotingsonderzoeken waarin per commissie werd geïdentificeerd welke onderwerpen dat jaar speciaal onder de loep genomen zouden worden. Eveneens in diezelfde periode is zichtbaar dat de Kamer het fenomeen van de zogenaamde grote projecten heeft opgezet. Omdat zij dat nodig achtte, wilde de Kamer dieper ingaan op en scherper kijken naar bepaalde beleidsterreinen. Ik wil hier vandaag ook gezegd hebben, dat vele Kamercommissies in vele algemene overleggen bij voortduring datgene wat de regering doet controleren. Juist in die commissies kiest de Kamer voor een bepaald onderwerp om dat diepgaand met de regering te bespreken.
Vandaag voeren wij een debat op basis van een initiatief van de commissie-Van Zijl, waarvoor ik lof heb. Wij voeren een debat over een volgende stap die de Kamer wil zetten, gelukkig in goede samenspraak met de regering. Overigens zou ik willen pleiten voor een verdere versterking van de rol van de Kamercommissies hierin. (…) Het gaat er mij nu om dat ik een verdere versterking wil van de rol van de Kamercommissies in het controleren van de regering. (…) Die onderzoeksfunctie is volgens mij een interessant terrein om verder te ontwikkelen, omdat naar mijn mening de afgelopen weken zichtbaar is geworden dat wij veel hebben gevraagd aan de regering, maar dat de regering niet altijd kon leveren wat wij hoopten. Ik ben er evenwel niet zeker van of de wijze waarop wij als Kamercommissies hebben geopereerd wel zo goed is geweest. Mijn algemene lijn is dat er een versterking moet plaatsvinden van de onderzoeksfuncties van de commissies. Waarschijnlijk is daar extra mankracht voor nodig. Ik kan nu niet overzien of die kan worden gevonden door een interne verschuiving in onze organisatie dan wel of daarvoor externe uitbreiding nodig is in termen van geld en knowhow. Misschien moeten wij een groter budget hebben om ad hoc krachten van buiten in te huren om die onderzoeksfunctie waar te kunnen maken.
(…) Wat de Kamer de afgelopen jaren op dat terrein heeft gedaan, is weinig succesvol geweest. Misschien was het wel succesvol als je andere doelstellingen had, maar niet als het gaat om het boven water krijgen van de waarheid en de regering vervolgens ter verantwoording te roepen. Ik zou wensen dat wij eerder en beter in commissieverband aan de slag gaan. Wij moeten niet eerst een aantal jaren niets doen om vervolgens te bedenken dat wij iets willen controleren. Daarom was ik ook zo blij met de reactie van de Kamer na de trieste gebeurtenissen in Enschede. De Kamer heeft niet gezegd: wij wachten af wat er gebeurt en na een aantal jaren, als wij ontevreden zijn over wat de regering heeft gedaan, gaan wij ons er nog eens mee bemoeien. Nee, lopend het proces gaat een Kamercommissie zich ermee bemoeien à la een groot project. Dat vind ik een gunstige ontwikkeling.
(…)Ik ben van mening dat de Kamer de regering onvoldoende scherp controleert en dat parlementair onderzoek en parlementaire enquêtes -- u begrijpt waarom ik beide fenomenen onderscheid --onvoldoende resultaten hebben gehad. Misschien is dat inherent aan de procedures, maar daarover zullen wij nog nader komen te spreken in het presidium of de commissie voor de werkwijze. Ik pleit voor een aanzienlijke versterking van de onderzoeksfunctie van de Kamer, maar dan wel vroegtijdig en beter georganiseerd rond de commissies. Als u het daar niet mee eens bent, moet u er niet aan meedoen.
(…)Laat ik de drie onderwerpen maar even bij de kop nemen. In het debat over de Bijlmerenquête heeft mijn fractie volstrekt helder aangegeven waar deze enquête heeft gefaald. Het begon met een commissie die al dan niet verwijtbaar een verhoor heeft gehouden dat er onmiddellijk toe leidde dat de discussie op een verkeerd been werd gezet door het verstrekken van onjuiste informatie. Verder hebben wij een totale uitvergroting meegemaakt in alle hoorzittingen. De heer Te Veldhuis en ik zijn daar uitgebreid op ingegaan en er is geen sprake van dat op voorhand de politieke conclusies vaststonden. De enquête moest dingen boven water krijgen die absoluut niet deugden en dat is niet gebeurd. Je moet dan van goeden huize komen om daaraan vergaande consequenties te verbinden. Ik vind juist dat het CDA op dit punt afwezig is geweest om vanuit zijn parlementaire rol te zoeken naar de waarheid en op basis daarvan conclusies te trekken.
(…)De kwestie-Srebrenica is interessanter. Daarbij stonden wij voor de vraag -- ik overigens wat minder, omdat ik aan de andere kant van de tafel zat -- of de Kamer in die fase in staat was om de waarheid boven water te krijgen, de waarheid waar wij allemaal naar op zoek zijn, of dat het beter was om een extern instituut daarvoor in te schakelen. Voor het laatste is gekozen. Dat is door het kabinet voorgesteld en door de Kamer geaccordeerd. Ik denk dat daar helemaal niks mis mee is. Wij staan natuurlijk allemaal te popelen om het rapport van het NIOD te bestuderen, want dat zal ons leren of alle vragen die wij hebben beantwoord worden. Als dat niet het geval is, doet zich opnieuw de vraag voor: hoe verder?
(…)Het is de vraag wat het meest effectieve instrument van de Kamer is om de informatie die zij nodig heeft boven tafel te krijgen. U heeft om een aantal redenen, die ik maar niet ga veroordelen, gekozen voor instrumenten waarvan ik heb gezien dat zij het beoogde doel niet, althans niet voldoende, hebben bereikt. Ik pleit vandaag in een logische ontwikkeling -- ik ben niet voor niets begonnen met wat zich al halverwege de jaren tachtig ontwikkelde ~- voor een verdere versterking van de onderzoeksrol van de Kamer, maar anders georganiseerd en beter georganiseerd. Ik denk dat het zwaartepunt daarbij moet liggen in de Kamercommissies. Als u daar niets voor voelt, omdat u meer vertrouwen heeft in al die dingen die u net noemde en zoals het eerder was georganiseerd, maakt u die andere keus maar. In eik geval voel ik hier verschrikkelijk veel voor.
(…) Niet voor niets zegt de heer Oosting, voorzitter van de commissie die de ramp in Enschede onderzoekt, desgevraagd dat zijn commissie niet in de openbaarheid zal horen, omdat hij eerst de feiten boven water wil krijgen. Naderhand is ook gebleken, dat sommige enquêtecommissies om die reden de feiten niet goed boven water hebben gekregen.
Betekent dit nu dat een commissie van de Kamer -- het doet er niet toe welke commissie -- bij een onderzoek -- het doet er niet toe welk onderzoek -- niet in gesprek moet raken met mensen, om hen te horen? Dat moet zij wel degelijk doen, maar ik heb er grote vraagtekens bij of dat in het openbaar moet gebeuren.
(…) Bij het ontwikkelen van meer activiteiten door de Commissie voor de rijksuitgaven zat de Kamer af en toe met de handen in het haar, vooral omdat zij de eigen onderzoeksfunctie door capaciteitsgebrek niet kon invullen. Zij heeft in toenemende mate een beroep gedaan op de Algemene Rekenkamer, die op de verzoeken is ingegaan. Later is bij wet de mogelijkheid daarvoor geschapen. Dat vond ik op zichzelf een goede ontwikkeling. Ik leg echter een kanttekening voor aan het kabinet en de collega's.
In het werk van de Algemene Rekenkamer is een duidelijke ontwikkeling te zien. De aandacht voor de rechtmatigheid is zich gaan verbreden naar de doelmatigheid. Daardoor is er het gevaar dat in het werk van de rekenkamer een zeker politiek element insluipt. Er zijn voorbeelden in de afgelopen jaren waarin dat zichtbaar was. Het is best mogelijk, dat de rekenkamer een vacuüm heeft opgevuld dat niet door de Kamer kon worden opgevuld-. een beter en scherper kijken naar de doelmatigheid van het beleid.
De exercitie waarover wij vandaag spreken bevindt zich nog in een prille fase, maar laten wij eens vooruitdenken. Als het gaat zoals wij wensen, zal de Kamer terecht gefocust zijn op de doelmatigheid van het beleid. De Algemene Rekenkamer kan zich dan weer meer beperken tot haar klassieke taak, het beoordelen van de rechtmatigheid van de uitgaven. Dat zou ik geen ongezonde taakverdeling vinden tussen dat hoge college van Staat en het parlement.
Vervolgens wil ik graag iets zeggen over de financiële verantwoording en de resultaatsverantwoording, in het besef dat dit een eerste stap was, dat op vele onderdelen verbeteringen moeten plaatsvinden, zoals niet alleen de Algemene Rekenkamer, maar ook de minister van Financiën heeft opgemerkt, en dat wij een zeker geduid moeten hebben. Ik voeg eraan toe, dat ook wij zullen moeten kijken hoe wij het misschien beter kunnen doen dan in de eerste ronde. Ik pik er enkele punten uit die mij bijzondere zorg baren dan wel in functie staan van een nadere politieke besluitvorming in de komende maanden.
Ik heb veel zorgen over het departement van VWS. De begroting van dat departement omvat 12 mld. gulden. Het jaarverslag gaat daar ook over; 6,6 mld. gulden, ruim de helft, betreft rijksbijdragen aan de ziektekosten, dus de bijdragen aan de Ziekenfondswet en de AWBZ. Van de 111 pagina's van het jaarverslag is 1,5 pagina aan die post gewijd. De minister verwijst naar de Zorgnota, als het gaat om de "premie-inkomstenuitgaven" van 70 mld. per jaar voor onder andere de ziekenhuiszorg, de medicijnen en de specialisten.
Ik sluit aan bij de opmerking van de heer Melkert over het herhaald verzoek van de Kamer voor een apart jaarverslag over de omvang van de problemen en de prestaties in die sector, dus dat hele terrein. De minister verwijst daarop naar de rapportage inzake meerjarenafspraken en de voorjaarsbrief Zorg 2000. Welnu, daar staat heel weinig in wat wij in dit kader kunnen gebruiken. Het wachten is nu dus weer op de Zorgnota 2001, die in september verschijnt, als ik mij niet vergis.
Iedereen kan zien dat er intussen veel claims voor extra geld zijn, overigens om begrijpelijke redenen. De vraag is nu hoe wij die claims' moeten en kunnen beoordelen.
Gisteravond werd ik verrast door een publicatie in NRC, dat volgens mij vanmorgen in de ochtendkranten is herhaald. Daarin staat dat er een nieuw inspectierapport over de volksgezondheid is dat informatie bevat die wij de afgelopen weken niet hebben kunnen krijgen. Misschien kan het kabinet hier iets over zeggen. Ik weet ook niet precies waar het over gaat, maar het zou wel heel vervelend zijn. Immers, de Kamer probeert al lang de vinger te krijgen achter de stroom van dat geld en het effect van dat geld.
Een ander punt van zorg vormt het ministerie van Verkeer en Waterstaat. In de verantwoording staat letterlijk: op dit moment is het niet mogelijk om aan te geven wat het effect is geweest van de in de afgelopen jaren uitgevoerde maatregelen op de congestie of de bereikbaarheid. Ook komt daarin de volgende zin voor- het is nog maar de vraag of er voor bereikbaarheid wel concrete doelen moeten worden geformuleerd. Er kan niet alleen geen informatie worden gegeven, maar de vraag is ook of het belangrijk is dat de wensen concreet worden geformuleerd en dat daarover in de toekomst informatie wordt verschaft. Dat is het geval ondanks de grote budgetten die voor dit doel zijn toegekend en de vele rapporten die daarover zijn opgesteld. Het is duidelijk dat het beleid dan wel erg op wilde gissingen of ideologie of holle woorden is gebaseerd. Dat kan toch niet de bedoeling zijn.
Een lichtend voorbeeld hierin is het departement van OCW. Daarom heb ik zojuist geïnterrumpeerd in het betoog van de heer Melkert. Dat departement verdient een compliment. Ik geloof namelijk dat het jaarverslag en de financiële verantwoording daar goed geïntegreerd zijn. Daar wordt een heldere terugblik gegeven op het gevoerde beleid in 1999. Bovendien zijn de substantiële wijzigingen goed toegelicht.
De vraag is hoe dat komt. Het gemakkelijke antwoord is omdat het zulke voortreffelijke bewindslieden zijn, maar ik denk dat het echte antwoord is dat het toeval wil dat er op het departement van OCW inspecties bestaan die al jarenlang de traditie hebben om naar het onderwijs te kijken en daarover een jaarverslag te produceren. Het zijn die jaarverslagen van die inspecties die het materiaal vormen voor de verantwoording. Het is dus misschien wel goed om ons voordeel te doen met die methode van werken die daar over een lange reeks van jaren is georganiseerd. Dat verklaart overigens ook waarom er zoveel debatten over onderwijs gaan.- er ligt concreet materiaal waarover je van mening kunt verschillen en waarover je met het kabinet in gevecht kunt gaan om te proberen dat beleid te veranderen. Anders gezegd: waar gegevens ontbreken, is er weinig concreet te discussiëren, behalve algemeen en vaag gepraat.
Ik zeg dit in het besef dat niet alles bij OCW zo mooi is. Zo is er al uitgebreid gerapporteerd over de IB-groep, waar het nog niet in orde is.
Dit laat onverlet, zo merk ik ook op aan het adres van de heer Melkert, dat een andere discussie gaat over de vraag of je blij' kunt zijn met die resultaten met het oog op de doelstellingen.
In het kader van dit debat zou ik bijzondere aandacht willen besteden aan de ministeriële verantwoordelijkheid in relatie tot de agentschappen, de ZBO's en andere derden met wie de overheid zaken doet.
Wat mij betreft zijn de agentschappen het gemakkelijkste. Ik ben misschien wel het meest verontwaardigd dat het op dat punt niet op orde is, omdat dit in het directe bereik van de minister zit. Na alles wat wij de afgelopen jaren ontwikkeld hebben, zowel door de Kamer als in het kabinet, voor zover ik dat heb kunnen waarnemen, is het vreemd dat die financiële huishouding nog niet op orde is. Ik vind dat wij daar terecht zeer kritisch over moeten zijn.
Bij de ZBO's ligt het een slag moeilijker, niet omdat het anders zou moeten, maar omdat het ontbreken van een kaderwet over de ZBO's zich blijft wreken. Ik kijk op dit punt ook een beetje naar mijzelf. Die kaderwet is nodig om te identificeren wat wij eigenlijk precies verstaan onder de ZBO's. Daar is nog een hele discussie over denkbaar. De kaderwet is ook nodig om eens helder af te spreken aan welke eisen de ZBO's moeten voldoen. Dat is bijvoorbeeld de verantwoordingseis, want die staat nu ook in de richtlijnen. Ik vind dit nog steeds een zeer lastig punt. Ik realiseer mij best dat in drie sectoren de geschiedenis van de ZBO echt heel apart is, namelijk in de sociale zekerheid, het onderwijs en de volksgezondheid. Wij moeten echter proberen, hierin een slag verder te komen, want anders is het de vraag waar een volgend debat over de resultaatsverantwoording over moet gaan, als wij van relevante organisaties weer niet het materiaal hebben dat wij nodig hebben om het beleid te beoordelen.
(…) Voorzitter. De moeilijkste groep vormen echter nog niet eens de ZBO's maar andere, geen ZBO-zijnde instellingen die wél feitelijk belast zijn met een publieke taak of in ieder geval zo in relatie met de overheid staan dat wij ook wel graag willen weten wat er bijvoorbeeld in dat ziekenhuis gebeurt. Een ziekenhuis is geen ZBO. Als wij praten over wachtlijsten en zorg, is daar informatie aanwezig die voor ons ook zeer relevant is. Nagedacht moet worden over de vraag op welke wijze dat dan weer precies wordt georganiseerd. Dat zal wel iets te maken hebben met subsidie- en financieringsvoorwaarden waarin wordt geformuleerd welke informatie een dergelijke instelling moet leveren.
Voorzitter. Wat betreft de levering door derden van de gewenste informatie en de versnelling van die levering ben ik er benieuwd naar op welke wijze het kabinet denkt dat te organiseren, ook intern. Bij mijn beste weten is het namelijk de minister van Financiën die in verband met de comptabele voorschriften de rol van bewaking van andere departementen vervult opdat alle stukken voldoen aan de comptabele eisen. Hoe regelt het kabinet dit als het gaat om de verantwoording van de resultaten? Met andere woorden- de levering van de gegevens door het departement van Binnenlandse Zaken over bijvoorbeeld de Antillen of de politie moet een bepaalde vorm krijgen --daarover zijn Kamer en regering ook in debat -maar hoe is in het kabinet geregeld, dat deze vorm bewaakt wordt? Is dat ook de minister van Financiën of zijn daarvoor andere voorzieningen getroffen?
Het punt dat hierachter verscholen zit, is wat we nu eigenlijk willen met die output van allerlei overheidsactiviteiten. In ieder geval willen wij' onze controlefunctie beter uitoefenen-, daarvoor hebben wij dat materiaal nodig. Ik merk echter ook in vele discussies, dat men denkt dat materiaal ook altijd te kunnen gebruiken als basis voor financiering of subsidiëring. Ik wil daarbij een waarschuwend woord spreken en ik neem het voorbeeld van de politie. Als het werk van de korpsen in resultaten wordt uitgedrukt, wordt zichtbaar dat het ene korps minder resultaten boekt dan het andere. Zou daaraan de hoogte van de financiering worden verbonden, dan krijgt een korps dat niet goed functioneert minder geld. Dat lijkt mij voor de burgers in dat gebied nu niet echt een geruststellende mededeling. In dat geval moet je mijns inziens de financieringsbeslissing niet direct aan het resultaat koppelen. Je moet overigens wel wat anders doen en dat is nadenken over de vraag hoe je het resultaat in dat ene korps kan verbeteren. Ik waarschuw er dus tegen, dat de outputgegevens niet automatisch en blind gebruikt kunnen worden als maatstaf voor financiering of subsidiering.
Voorzitter. Ik heb begrepen, dat wij in de nieuwe ontwikkeling van de begrotingsstukken en dus ook de Rekening en de jaarverslagen naar globalere posten toegaan in plaats van heel veel kleinere. Ik kan mij bij de reden wel iets voorstellen maar daarachter zit wel de vraag verscholen of de Kamer nog in staat zal zijn haar budgetrecht tot uitvoering te brengen. Hoe globaler de posten, hoe moeilijker het voor de Kamer wordt om bij amendement op een bepaald onderdeel een verschuiving aan te brengen van activiteit A naar activiteit B. Op dat punt tasten wij dus nog, een beetje 'in het duister. Misschien kan het kabinet er iets over zeggen en misschien moeten wij er zelf nog eens naar kijken.
Voorzitter. In de proeve van het financiële jaarverslag is het mij' ongevallen, dat een algehele rijksbrede dechargeverlening wordt gevraagd. In de praktijk tot nu toe werd de dechargeverlening bij Slotwet geregeld in een passage, waarin de minister decharge werd verleend als de wetten worden aanvaard, Mij ontgaat er de betekenis van waarom dat in één stuk rijksbreed wordt opgeschreven. Hoe moet ik dat begrijpen?
Ik heb gesproken over meer structurele aspecten van controle van de Kamer, maar er zijn ook onderwerpen die een veel politiekere betekenis hebben. Sommige onderwerpen zijn relevant voor het debat van volgende week en zeker voor het debat na Prinsjesdag. Ik noem er enkele.
In 1999 is er 450 min. extra uitgetrokken voor de wachtlijstproblematiek. Het enige wat wij er nu van weten, is dat in de verpleging en verzorging de wachtlijsten stabiel zijn en dat in de ziekenhuizen nog extra maatregelen nodig zijn. Het valt voor ons moeilijk te beoordelen of dat waar is en toch hebben wij dat oordeel nodig om straks de vraag te kunnen beantwoorden of er niet meer geld moet worden uitgetrokken voor de wachtlijstproblematiek, zeker als het de doelstelling is dat alle wachttijden voor het eind van de kabinetsperiode binnen aanvaardbare marges moeten liggen. Je kunt dan wel discussiëren over de vraag wat aanvaardbare marges zijn, maar het is politiek en beleidsmatiginhoudelijk wel zeer relevant.
Hetzelfde geldt voor de werkdruk VWS. De heer Melkert heeft in meer algemene zin een vraag gesteld over de arbeidsmarktproblematiek. Bij VWS ging, het in 1999 om 300 mln. extra. Het geld is verdeeld over de budgetten van de instellingen. Verpleging en verzorging hebben 134 min. extra gekregen. Het effect daarvan is ons onbekend. Om het mild uit te drukken: dat is heel jammer.
Er is sprake van een positieve ontwikkeling in de financiële huishouding van de IND. Het overleg dat hierover in de Kamer heeft plaatsgevonden, leert ons echter dat er na vijf jaar van reorganiseren nog steeds problemen zijn. Op welke wijze denkt het kabinet tegemoet te kunnen komen aan wat geformuleerd is als een dringende behoefte bij de IND om organisatorisch, logistiek en personeel verder versterkt te worden? Waar hebben wij het dan precies over? Ik wil die vraag graag beantwoord hebben. Als het vandaag niet kan, moet het maar op een later tijdstip.
Ik noem ook de cofinanciering van projecten uit de Europese structuurfondsen. Het is niet goed te begrijpen waarom wij die informatie niet goed geordend hebben. Zij moet er per departement zijn.
De heer Melkert heeft een aantal goede vragen gesteld over de terreinen van onderwijs, veiligheid en ruimtelijke ordening. Zo zijn er op eik beleidsterrein nadere vragen te stellen. De beantwoording daarvan is van belang omdat voor de WD de controlerende taak van de Kamer niet alleen een zelfstandige taak is die wij moeten uitvoeren, maar ook altijd in functie staat van latere, nadere politieke besluitvorming over eik van de beleidsterreinen. Dat maakt zo'n debat van vandaag dat wij wellicht in de toekomst verder zullen kunnen voeren, aanzienlijk meer dan alleen maar een technisch debat om te kijken of de cijfertjes kloppen.