Profiel Woordenboeken
NIEUWS | TEGENSPRAAK | SUPPLEMENT | AGENDA | ARCHIEF | ADVERTENTIES | SERVICE 





WOORDENBOEKEN
OORSPRONKELIJKE MAKERS
TOEKOMST
BETEKENISSEN
PLAGIAAT
SPOOKWOORDEN
DERTIENDE VAN DALE
VERBODEN
OPLEIDINGEN
CITATEN
SUCCESVOL
DEFINITIES
HUMOR
SOORTEN
DIALECTEN
TIJDSCHRIFTEN & BOEKEN
LINKS & CD-ROM



Overzicht eerdere
afleveringen Profiel

Men wil dat zij niet niezen

Rob Tempelaars
Bij het maken van definities gaan lexiografen nogal eens in de fout.

HET MAKEN VAN een definitie is een vak apart. Zelfs de meest geschoolde lexicograaf kan zich niet verlaten op zijn routine, maar moet er voortdurend op bedacht zijn dat hij lelijk in de fout kan gaan. Hij weet dat als geen ander, al was het maar omdat de voorbeelden van op z'n zachtst gezegd merkwaardige definities in de woordenboeken van nu en weleer voor het oprapen liggen.

Eigenlijk staat de woordenboekmaker voor een onmogelijke opdracht. Een complicerende factor is allereerst dat hij van alle markten thuis moet zijn: het ene moment beschrijft hij een futiel onderdeel van een molen, auto, televisie of ruimtevaartuig, het andere moment moet hij zich verdiepen in de literatuur over een plantje, diertje of natuurkundig verschijnsel, dan weer moet hij uiteenzetten wat woorden als 'fenomenologie', 'zijn' of 'worden' precies betekenen. Daarbij moet hij er zorg voor dragen dat de definitie de meest essentiële betekeniskenmerken bevat: niet te kort, maar vooral ook niet te lang. Bovendien moet de definitie in voor iedereen begrijpelijke taal gesteld zijn.

Voeg daar nog aan toe dat de lexicograaf altijd achter de feiten aanloopt omdat de maatschappij voortdurend in ontwikkeling is, dat hij altijd onder tijdsdruk werkt, dat hij zich onder meer ook dient bezig te houden met de structuur van woordenboekartikelen en met beslissingen of woorden al dan niet opgenomen moeten worden en dat het zetduiveltje hem uiteindelijk nog parten kan spelen en het zal geen verbazing wekken dat er in woordenboeken nogal eens volstrekt foute, overdreven uitvoerige, veel te summiere, tamelijk krukkige, onbedoeld komische of al spoedig achterhaalde definities zijn opgenomen.

Hieronder volgen enige serieus bedoelde definities uit woordenboeken en encyclopedische werken die bewijzen dat de weg van de lexicograaf niet altijd over rozen gaat.

Badminton een zéér, zéér flauwe afspiegeling van tennissen! Alle voordelen van de openluchtsport zijn verloren gegaan, de afmetingen van de baan zijn kleiner en met 't oog hierop speelt men niet met een gewone bal en gewone rackets, maar met een pluimbal en lichtere rackets. Het pleit voor 't inzicht van ons Nederlandse publiek, dat tennis steeds populairder wordt en al die imitatie-spelletjes bij ons geen toekomst hebben. Encyclopaedie voor lichaamscultuur en lichaamsverzorging (1937) p. 502-503.

Bronst Hert en reebok treden in de bronst, wanneer ze bronstig worden; ze treden eruit, wanneer ze uitgebronst zijn. Jagerswoordenboek (1947) p. 348.

Face lifting Het verwijderen van de 'mondhoektreurplooi' door een in de haren liggend, onzichtbaar litteken. Encyclopaedie voor lichaamscultuur en lichaamsverzorging (1937) p. 88.

Friemelen Met zijne vingers ergens aan zitten; peuteren, prutsen; (euphemistisch) de geslachtsdeelen kittelen. Van Dale's Groot Woordenboek der Nederlandsche Taal (1914).

Kosmonaut Een ietwat hyperbolische ben. voor personen die een klein sprongetje in de kosmische ruimte doen, door zich b.v. naar de maan of een planeet van ons zonnestelsel te laten schieten, ruimtevaarder. C. Kruyskamp, Van Dale. Groot Woordenboek der Nederlandsche Taal (1976).

Kriebelmuggetje (nat. hist.) Een zeer klein mugje, vooral in de prov. Utrecht, Gelderland en Overijssel wèl bekend, dat, door een onwederstaanbaren dorst naar menschenbloed gedrongen, zich op het gelaat en de handen nederzet, welks steek min of meer pijnlijk en welks gekriebel volstrekt onuitstaanbaar is. J.H. van Dale, Nieuw Woordenboek der Nederlandsche Taal (1872).

Middelvinger wijsvinger. Nieuw Woordenboek der Nederlandsche Taal (1864). Idem in Van Dale (1872) en Van Dale (1884).

Moeras [...] broek, zonder behoorlijke afwatering. Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), deel IX (1907) kol. 966.

Neger een zwarte (niet te verwarren met een moor), iemand, behoorende tot een menschenras, dat op de noordwestkust en in de binnenlanden v. Afrika te huis behoort, met zwart gekroesd, fijn wollig haar, smal hoofd, vooruitstekende kaak- en jukbeenderen, ingetrokken kin, dikke en inwaarts gebogen lippen, breeden en platten neus, regelmatige tanden enz.; men wil, dat zij niet kunnen niezen. J. Kramers, Algemeene Kunstwoordentolk (1847).

Ontgroenen een pas aangekomen student op de proef stellen vóór hij als gelijke wordt behandeld; thans weinig in gebruik. WNT, deel X (1891), kol. 1858.

Stap Een symmetrische, basculerende, diagonale gang in vier tempi, waarbij het paard beurtelings bipedaal en tripedaal zich voortbeweegt. Encyclopaedie der rijkunst (1949) p. 165.

Verstrooid zijn Verstrooid zijn wil zeggen dat men rare dingen doet, althans dingen die helemaal niet passen bij de situatie waarin men verkeert, omdat de aandacht sterk gericht is op iets anders dan de handeling. B.v. men wil een ei koken en legt zijn horloge in het water, terwijl men het ei ernaast deponeert om de tijd op te nemen; of men wil een brief posten en gooit zijn sigaar in de bus en komt met de brief weer thuis. Karakterkundig woordenboek der Nederlandse taal (1951) p. 227

Zomersproeten Een veel voorkomende kwaal, die vooral de blondjes veel ergernis geeft. Encyclopaedie voor lichaamscultuur en lichaamsverzorging (1937) p. 234.

NRC Webpagina's
30 SEPTEMBER 1999

   Bovenkant pagina


NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl) SEPTEMBER 1999