|
KAMERADEN OPLEIDING KAZERNE CULTUUR INTERVIEW BEDRIJFSBRANDWEER PORTRETTEN VERZAMELAARS POLITIEK CIJFERS ORGANISATIE INTERNET |
Familie staat onder druk De brandweer is van oudsher een club van mannen onder elkaar. Maar personeelsschaarste en professionalisering veranderen de sfeer.
DE BRANDWEER IS een van de grootste families, wereldwijd. Vooral vrijwillige spuitgasten houden hele (dorps)gemeenschappen bij elkaar, ze komen voor elkaar op als het nodig is. Onder druk van krapte en professionalisering onstaan echter steeds vaker scheurtjes in de familieband. Het is een familie die in Nederland vooral bestaat uit blanke mannen. Hoe mooi ook de wervingsposters en hoe glimmend de folders vol foto's van brandweervrouwen, voor vrouwen werpen de traditionele brandweermannen bijna ongemerkt een drempel op. De fysieke test is te zwaar, de technische kennis onvoldoende. De positie van allochtonen ligt nog moeilijker. Minder dan één procent van de brandweermannen is van allochtone afkomst (tegen 3,3 procent vrouwen). Hoewel er een redelijk draagvlak is om de instroom te bevorderen, komt er in de praktijk niet veel van terecht, zo staat in een nota van het ministerie van Binnenlandse Zaken. De schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal blijkt niet genoeg (hoe vaak schrijft een brandweerman?) of het zwemdiploma ontbreekt. De brandweer is een beroep waar kleine jongetjes van dromen; zij oefenen met glimmende brandweerwagentjes voor later. Ruim 96 procent van de brandweermannen is man, het grootste deel doet dit werk als vrijwilliger. Een club met een sterke sociale functie, volgens G. Koppers van het Nederlands Brandweer Documentatie Centrum: een soort volwassen padvindersgroep. "Met wedstrijden, oefenavonden, een drankje hier en daar. En mannen even lekker weg van huis en haard, met een heel goed excuus.'' Toch bestaat in veel gemeenten de brandweer niet meer alleen uit mannen. Vanaf de jaren zeventig klopten vrouwen zelf aan. "Dat had wel impact in de herensociëteiten'', zegt Koppers. "De mannen spraken hun eigen taal en dachten in noodsituaties niet te kunnen vertrouwen op een vrouw. Dat geldt helemaal voor het soort kerels dat bij de brandweer werkt, dat zijn technisch ingestelde types, doe-mensen.'' Pas jaren later zag de Directie Brandweer van het ministerie van Binnenlandse Zaken in dat vrouwen belangrijk waren. Brandweermensen op vrijwillige basis werven wordt steeds moeilijker. Om op hetzelfde opleidings- en kennisniveau te komen en te blijven als beroepscollega's, moeten vrijwilligers ongeveer tien uren per week inleveren. Die uren worden wel betaald, maar toch concurreert het bluswerk met gezin, hobby en de 'echte' baan. Anders dan vroeger werken veel mensen niet meer in hun woonplaats, waardoor ze overdag niet beschikbaar zijn voor de lokale brandwacht. Langzaam stijgt het aantal vrouwen met interesse in brandweerwerk. Eind vorig jaar bedroeg het aandeel vrouwen bij de brandweer 3,3 procent. In 1990 was dat nog 0,5 procent. Er werken nu 835 vrouwen, op een totaal van 25.303 mensen. Gerrie Ruijs is voorzitter van het vrouwennetwerk bij de brandweer. Volgens haar stappen vrouwen nog steeds in een sterke mannencultuur. "Je bent overal in de minderheid. Al zijn er best mannen die blij zijn met de komst van een vrouw. Die moeten ineens niet meer stoer zijn, maar mogen ook over hun kind, familie of hobby praten.'' Ruijs begrijpt wel dat mannen moeite hebben hun bolwerk prijs te geven. "Het is echt een cultuuromslag, en willen ze dat wel?'' De voorzitter is geschrokken van de dingen die vrouwen meemaken als ze eenmaal over de drempel van de kazerne zijn. "Veel mannen zullen alles doen om je te laten struikelen. Pesterijen, extra slechte beoordelingen.'' Ruijs zelf kwam vijftien jaar geleden bij de beroepsbrandweer gelijk op een leidinggevende positie terecht. "Voor mij ging het wel, ik was in de positie om eisen te stellen. In de wagens ligt dat moeilijker.'' In de kazernes vinden niet alleen botsingen plaats tussen mannen en vrouwen. Ook wrijving tussen het vrijwillige en het beroepsdeel komt voor. Beroepsblussers schermen soms met hun ervaring, en troeven vrijwilligers – die soms maar één of twee keer per maand uitrukken – daarmee af. Vrijwilligers klagen soms dat zij pas laat bij een brand komen en alleen de troep mogen opruimen. Of ze ergeren zich aan het ambtenarengedrag van de beroepskrachten die opstappen als de tijd erop zit en alle overuren in klinkende munt willen omzetten. Terwijl zij als vrijwilligers dag en nacht klaarstaan. R. Siepelt weet er alles van. Sinds kort is hij met pensioen, na ongeveer veertig jaar bij de brandweer. Eerst jaren als vrijwilliger, later als beroepskracht opgeklommen van brandwacht tot officier. Siepelt probeerde jarenlang een brug te slaan tussen beide kampen. "De band bij de vrijwilligers gaat heel erg ver, ook in persoonlijke dingen. Mensen helpen elkaar bij ziekte thuis, bij verhuizingen, maar ook om een bedrijf van faillissement te redden. Het is vaak meer dan familie. Beroeps denken meer in werken, diensten draaien en dan vrij. Zakelijker.'' "Er is al veel veranderd, ook door de komst van vrouwen'', vertelt Siepelt. "Vroeger ging iedereen onmiddellijk weer aan het werk na een zware klus. Nu gaan we zitten, koffie erbij en praten over wat er is gebeurd. En dan huilt er ook wel eens iemand, zonder dat het gelijk een watje is.'' Eén onderdeel van de brandweercultuur blijft altijd bestaan. "Brand is oorlog'', zegt Koppens. "Met zijn zessen tegen het vuur vechten. Ook al is het maar een paar keer per jaar dat je samen tegenover die bulderende vijand staat, het zorgt voor wederzijdse afhankelijkheid. Het is een brok romantiek.''
|
NRC Webpagina's 22 februari 2001
|
Bovenkant pagina |
|