NIEUWS | TEGENSPRAAK | SUPPLEMENT | AGENDA | ARCHIEF | ADVERTENTIES | SERVICE 




Overzicht eerdere
afleveringen


 BOMMEL
 MET UW WELNEMEN
 MARTEN TOONDER
 PERSONAGES
 BOMMELDINGEN
 OEUVRE
 BOVENSTE TIEN
 INTERVIEWS
 DICHTBUNDEL
 KOOKBOEK
 BEGRIPPEN

Weedom, kwijn, smartgedachten: Dichtbundel

Guus Middag
Een dichter voor het grote publiek was hij niet, maar erkenning als literator mag niet uitblijven. Markies De Canteclaer, 'vol van leegte'.

Querulijn Xaverius Markies de Canteclaer van Barneveldt: De verzamelde poëmen, waarin opgenomen Vleugeljaren en Hanezang, vermeerderd met herontdekt ongepubliceerd werk. Bezorgd door Marten Toonder. Met een nawoord van Martin van Amerongen. De Bezige Bij, 64 blz., 39,50 gulden.

IN GERRIT KOMRIJ'S bloemlezing uit de Nederlandse poëzie is hij niet opgenomen, in die van Warren en Brems evenmin: Querulijn Xaverius Markies de Canteclaer van Barneveldt, de eigenzinnige poëet uit Rommeldam. Men zou hem tot de vergetenen kunnen rekenen - een lot dat wel meer dichters treft die het liefst in stille afzondering werken aan hun oeuvre. En als hij al niet als vergetene de geschiedenis ingaat, dan vermoedelijk wel als typisch voorbeeld van een gefnuikt dichter, een zanger van onvoltooide verzen - gevolg van zijn rol in de Bommelsaga, waarin hem, door het optreden van met name Heer Bommel zelf, zelden de gelegenheid was gegund zijn invallen en inspiraties ten einde uit te zeggen.

Hoe onterecht dat beeld is, bewijzen zijn recent verschenen Verzamelde poëmen, waarin al zijn voldragen poëzie is gebundeld: vierendertig verzen in totaal, voor een deel eerder verschenen in Vleugeljaren en Hanezang, aangevuld met maar liefst zeven nog niet eerder gepubliceerde gedichten. Ze worden voorafgegaan en gevolgd door twee goed gelijkende, en trouwens ook bijna identieke portretten van de markies, die wel mogen worden opgevat als een korte samenvatting vooraf en een treffende kenschets achteraf van dit oeuvre. Op het ene portret heft hij met zijn linkerhand de ganzenveer, op het andere doet hij hetzelfde met zijn rechter: teken van zijn veelzijdigheid. Op beide portretten houdt de vrije hand met opgeheven pink het nog blanke vel in positie en valt reeds een forse inktdrup bladwaarts: beeld voor de vrije verbeelding die nog alle kanten op kan. Op het ene staart hij weemoedig peinzend in de verte, op het andere houdt hij ons vanuit een ooghoek scherp in het oog.

Het zijn symboliseringen van de twee tendenties die in zijn werk voortdurend manifest blijven: het eeuwig zoekende ('zoekend naar het Grenzeloze, maar vaak, helaas, eraan voorbijdwalend', zegt Marten Toonder in zijn voorwoord) en het altijd alerte, zoals dat bijvoorbeeld tot uitdrukking komt in zijn waakzame verhouding tot het crapuul. 'Het woeden van het grauw kent geen limiet;/ zonder zin is thans mijn rozenperk gemaltraiteerd', noteerde de markies in zijn 'Protestzang'.

De Canteclaers oeuvre valt in twee delen uiteen. In Vleugeljaren is de lichte, hier en daar zelfs licht onzinnige kant van de dichter ruim vertegenwoordigd. Het is de tijd van 'Barlemanje' met zijn onnavolgbare inzet (''t Was grol en gloei/ en slomig broei/ in lure, slore stirren') en van het klassiek-experimentele 'Sommelvars': 'Sommelaar heeft kloene krachten/ opgesokkeld uit de aard!'

Op grond van dergelijk klank- en betekenisspel is De Canteclaer wel gerekend tot de Beweging van Veertig, algemeen gezien als de voorloper van de Beweging van Vijftig. Er zijn inderdaad enkele treffende overeenkomsten met bijvoorbeeld het werk van Lucebert. Diens 'heer horror' herinnert aan De Canteclaers 'Horror de Ademloze', en 'Overal zanikt bagger' (1982) lijkt wel een reprise van het inzicht dat de markies eind jaren veertig al noteerde: 'Er is veel smurrie op deze kluit'.

Men kan De Canteclaer ook beschouwen als een exponent van de zogeheten Rommeldamse School, maar dan toch wel bij uitstek als 'een atypische exponent' daarvan, zoals Martin van Amerongen voorstelt in zijn verhelderende nawoord bij deze editie. Als een eenling dus. 'Ik ga mijn eigen wegen,/ zo volg ik mijn gemoed' is in dit verband een voorspellende regel gebleken.

In Vleugeljaren valt mooi de curieuze ontwikkeling na te lezen die de dichter vervolgens doormaakte: van pre-Vijftiger tot post-Tachtiger, om het simpel te zeggen. Het gedicht 'Voor Lidewijde' kan wel worden opgevat als het scharniervers waarin de wending naar het rijpere werk zich voltrekt: 'Losgezongen door de schone Lidewijde/ ga 'k mij onder dichtervleugels scharen.' Vanaf dat moment treft een toegenomen impressionisme, dat soms tot uiting komt in al te gekunstelde nieuwvormingen ('trillerillend zwaait gebladert'), maar soms ook de fijne sensitiviteit van de jonge Gorter in herinnering roept: 'Breed en stillekil en blak/ en zwart als kolegit: die laan.'

Naarmate het oeuvre vordert, maakt de zangerigheid steeds meer plaats voor een bezonken mijmeren: 'Mijn zang walmt in de nevel/ als een vertreurde luit/ die grijs bedrukt geprevel/ in de stille dampen uit.' Weedom, kwijn, smartgedachten: dat zijn de woorden die in deze periode op de voorgrond treden, even zovele opmaten voor de slotcyclus 'Vier laatste liederen', waarin de markies met indrukwekkend ingehouden wee zijn oeuvre van een waardige afsluiting voorziet. 'De nacht gaat dicht', dicht hij in 'De nacht gaat dicht'. 'Ik zie het aan en voel mij hol/ en vol van leegte -'.

Querulijn Xaverius Markies de Canteclaer van Barneveldt is nooit een dichter voor het grote publiek geweest, maar met dit verzameld werk maakt hij aanspraak op zijn eigen, bescheiden plek in het pantheon der letteren. Zo'n uitgave heeft altijd iets van een grafzerk op het oeuvre, maar in dit geval roept zij haast vanzelf een vervolg op: na de bundeling van al deze voldragen gedichten mag een uitgave van De Canteclaers onvoltooid gebleven verzen niet lang meer op zich laten wachten.

NRC Webpagina's
2 april 1998

   Bovenkant pagina


NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl) APRIL 1998