|
|
Een alibi voor de dood van God Het boeddhisme drong pas honderdvijftig jaar geleden in het westen door. Het enthousiasme is inmiddels groot, maar misverstanden liggen op de loer.
"Tussen deze cultus en mij bestond geen misverstand. Hier betrof het geen buigen voor een afgodsbeeld of het aanbidden van een zogenaamd bovennatuurlijke orde, dit was slechts hulde brengen aan een ingrijpende gedachte waartoe een denker, of de samenleving die zijn legende in het leven riep, vijfentwintig eeuwen geleden gekomen is en waaraan mijn cultuur slechts kon bijdragen door haar te bevestigen." Zo beschreef in 1950 de filosoof en antropoloog Claude Levi-Strauss zijn gedachten bij een bezoek aan een boeddhistische tempel in het Bengaalse Chittagong. Levi-Strauss betreurde het dat het India van de boeddha en het westen niet eerder met elkaar in contact waren gekomen. De afstand was groot en er waren vele obstakels. Daarom kon de boeddhistische leer pas naar het westen komen nadat er 'ijzeren vogels' gingen vliegen en er 'paarden op wielen' gingen rijden, zoals een voorspelling luidt die wordt toegeschreven aan Padmasambhava, een boeddhistische heilige uit de achtste eeuw. Het gedachtegoed van het boeddhisme is eeuwenlang slechts mondjesmaat in het buitenland verspreid. Scheepvaartverkeer tussen Egypte en Zuid-India bracht het idee van de wedergeboorte naar Egypte. De Griekse wijsgeer Pythagoras introduceerde het begrip van wedergeboorte omstreeks 500 voor Christus in de westerse filosofie. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw verschenen in het westen de eerste vertalingen van boeddhistische geschriften. De ontvangst was niet overweldigend. Voor sommigen, zoals de Duitse filosoof Georg Hegel, bleef de suprematie van het christendom boven alle twijfel verheven. Zijn landgenoot en medefilosoof Martin Heidegger beweerde zelfs nog in 1955 dat alleen westerlingen kunnen denken. Arthur Schopenhauer daarentegen was enthousiast over het boeddhisme. In de teksten herkende hij zijn eigen filosofie. Hij installeerde een boeddhabeeld in zijn studeerkamer en noemde zichzelf en zijn volgelingen boeddhisten. Friedrich Nietzsche, door Schopenhauer tot de filosofie gekomen, beschuldigde de boeddhisten van lafheid omdat ze volgens hem in het nirvana (de ultieme geestestoestand in de boeddhistische leer) het bestaan trachtten te ontvluchten in plaats van het te overwinnen. In een brief uit 1875 prees hij wel een boeddhistische tekst (de Soetta Nipata) als uitstekende lectuur. In het door de Britten gekolonialiseerde Sri Lanka vonden vanaf 1865 regelmatig discussies plaats tussen boeddhistische en christelijke geestelijken. Dit culmineerde in het 'Grote debat van Panadura' in 1873. Een vertaling hiervan kwam in handen van de Engelsman kolonel Olcott, die samen met Madame Blavatsky uit Rusland in 1875 de Theosofical Society oprichtte. Theosofen namen hun eigen versie van boeddhistische begrippen als karma, wedergeboorte en nirvana in hun leer op. Vanaf het begin van de twintigste eeuw begonnen westerlingen zich tot het boeddhisme te bekeren. Dat waren in eerste instantie avontuurlijke geesten als de Brit Allan Bennett McGregor, eens lid van de occultistische beweging 'The Order of the Golden Dawn' en leermeester van de beruchte Engelse magiër Alister Crowley. McGregor werd monnik in Sri Lanka. Madame Blavatsky interesseerde zich voor het Tibetaans boeddhisme. De Ierse antropoloog Evans-Wentz publiceerde vertalingen van Tibetaanse teksten, bijgewerkt naar theosofische opvattingen. De Franse avonturierster Alexandra David-Neel beschreef haar reizen door Tibet. In de jaren zestig van de vorige eeuw was het hek van de dam. In de Verenigde Staten werd het zenboeddhisme ontdekt als de pure mystiek zonder theorieën en rituelen, het ideaal van elke protestant. De Amerikaanse new age-pionier en psycholoog Allen Watts zag er zelfs de ultieme psychotherapie in. Graf von Dürckheim, als diplomaat in Japan met het zenboeddhisme in aanraking gekomen, introduceerde het in Duitsland. Zangeres Tina Turner zegt nog steeds dagelijks boeddhistische spreuken op. Kan het boeddhisme het westen veroveren? De filosoof Karl Jaspers waarschuwde in de jaren vijftig er al voor om de verschillen in denkwijze tussen het westen en het boeddhisme niet te negeren. De geschiedenis geeft hem gelijk: de filosofie van Schopenhauer is nog steeds de enige westerse denkwijze die in de buurt komt van het boeddhisme. Bij westerlingen die boeddhist willen worden, kan dat onbegrip opleveren. Zo zijn westerlingen gewend te denken in termen van plicht en niet in termen van persoonlijke verdienste. Bij een westerling staan de goede bedoelingen voorop en niet de rituelen. De westerling denkt niet hiërarchisch, hij beseft niet dat een stuiver geven aan de Dalai Lama beter is dan honderd gulden geven aan je buurman. Aziatische boeddhistische leiders ervaren het op hun beurt als een verlies van de traditie wanneer westerse ideeën hun intrede doen. Zij willen hun schare volgelingen zien groeien, maar de nieuwe aanhang moet daarvoor wel een deel van zijn culturele bagage afwerpen. Wat de confrontatie met westerlingen lastig maakt, is dat de meeste boeddhistische leiders geen behoefte hebben aan discussies met andersdenkenden. Zij eren iemand die de traditionele teksten uit zijn hoofd kent en niet iemand die kritische vragen stelt. Zij denken persoongericht en niet principieel. Je gaat naar een lezing van de Dalai Lama vanwege zijn persoonlijke uitstraling en niet omdat hij zo'n goed verhaal vertelt. Goede verhalen worden dan ook zelden geproduceerd, het inhoudelijk en didactisch gehalte van de meeste voordrachten van Aziatische leraren is vrij pover. In 1881 verklaarde Nietzsche de dood van God. Hij wilde daarmee zeggen dat de vanzelfsprekendheid, ja zelfs de geloofwaardigheid van een eenduidige, door ieder gedeelde zingeving, een norm voor goedheid, schoonheid en waarheid, ongeloofwaardig is geworden. Die filosofische uitspraak geldt inmiddels voor een groot aantal westerlingen. Velen hebben een vervanging gezocht, vaak ver van huis. Zo heeft men het boeddhisme ontdekt. De vraag is of deze vervanging meer is dan een alibi voor de dood van God.
|
NRC Webpagina's 28 SEPTEMBER 2000 |
Bovenkant pagina |
|