Kopen van kroonsteentjes. Openen van een bankrekening.
Overschrijven van een rijbewijs. Drie correspondenten beschrijven hoe de
meest simpele handelingen in het buitenland knap lastig kunnen zijn.
Soms werkt de mimicry
DE PREMIER OVER wie ik vaak moet schrijven vertelt elke dag wel ergens
dat hij het land wil moderniseren. Maar voorlopig blijft het hier nog
wel een tikkeltje exotisch.
Dat ontdekte ik op dag een, zes maanden geleden, toen ik een
bankrekening wilde openen. De bank wou graag zeker weten dat ik op het
opgegeven adres woonde en nam geen genoegen met een huurcontract. Ik
moest een bewijs overleggen dat ik op mijn adres gemeentebelasting
betaalde.
Die betaalde ik nog helemaal niet, dus ging ik mij als een haas
inschrijven. Waar ik woonde, vroeg de ambtenaar. Ik gaf mijn adres.
Daarmee nam hij geen genoegen. Hij wou graag een bewijs hebben. Een
huurcontract? Haha, lachte hij. Als u eens wist wat ze daarmee uithalen.
Nee, hij wou graag een afschrift van mijn bankrekening zien. `Would you
be so kind?'
Malle Britten de voorbeelden liggen hier elke dag voor het oprapen. Van
hun loodgieters, die tot de allerslechtste ter wereld moeten behoren,
tot hun verslaving aan minirotondes, kaartjesinnemers bij de
metro-uitgang en hun kettingrokende Queen-Mum.
Malle Britten het is ook de gemakkelijkste reactie. Het is de eerste
verdedigingslinie die veel expats opwerpen rond hun buitenlanderschap.
Malle Fransen, Brazilianen, Japanners. Bij een deel van de 30.000
Nederlanders die in Londen werken voor Shell en Unilever en de
Nederlandse banken in de City houdt die linie in elk geval stevig
stand. Ook zonder haringavonden, Sinterklaas en oranjebitter. Malle
Nederlanders.
Daartegenover staan de expats die hun verdediging langzaam slopen en
geheel opgaan in de cultuur die hen omringt. Hier begint het met
anglicismen (,,ik sta in de lijn'', ,,ik ga voor een boodschap'') en
niet meer op gewone Nederlandse woorden kunnen komen. En wie eenmaal bij
gin-tonic, een warmwaterkruik in bed en een vakantie op `het continent'
is aangekomen, valt waarschijnlijk niet meer te redden.
Voor een Nederlandse correspondent in Londen zijn beide houdingen
funest, begin ik te ontdekken. Wie alleen maar malle Britten ziet, ziet
weinig behalve geruststellende cliches. En wie al te zeer Brit met de
Britten wil zijn, verliest zijn distantie: zijn oog voor de simpele
vraag wat ze vandaag in Nederland over dit land zouden willen weten
niet alleen de `typisch Britse' dingen, maar de dingen in het algemeen.
Going native, heet dat onder diplomaten, en meestal wordt het dan tijd
voor een overplaatsing.
Buitenlandse correspondenten moeten daarom voortdurend tussen twee
culturen heen en weer springen. Ze gedijen alleen zolang ze zich
verbazen (en ergeren en lachen) over de verschillen tussen hier en daar,
maar zonder zelf te veel op te vallen zowel hier als daar. Het is niet
altijd leuk; soms hoor je nergens bij. Maar spannend is het wel.
Het heeft wel iets weg van mimicry, de darwinistische list waarmee
sommige dieren doen of ze een ander dier zijn om geen prooi te worden.
Zoals de geelzwartgestreepte vlinder uit het oerwoud die precies lijkt
op een geelzwartgestreepte roofwesp die vooral vlinders eet.
Werkt de mimicry hier een beetje? Soms niet, bijvoorbeeld als op een
persconferentie die ene cruciale vraag er toch in hotsend Neder-Engels
uit stoethaspelt, in plaats van de gepolijste Oxford-zin die ik juist
tevoren had gerepeteerd.
En soms werkt de mimicry wel. Zo ben ik vandaag voor het eerst in
Belfast, de Noord-Ierse hoofdstad, om een reportage te maken voor de
nieuwsbijlage van deze krant over het moeizame vredesproces. Ik loop
over straat en verbaas me dat Belfast er precies zo uitziet als ik had
gedacht tochtige straten, gefortificeerde politiebureaus, vriendelijke
en achterdochtige mensen met en zonder boodschappentas, Guinness en
toch volkomen anders. Het is alsof de bestanddelen van Belfast die eerst
in een Brownse beweging door je hoofd zweefden nu op hun eigen plaats
vallen. En opeens gebeurt het. Ik sla een hoek om en een heer op het
oog een gewone Noord-Ier met een pak en een aktetas en zonder oranje
sjerp komt op me af. Dan doet hij iets ontzettend aardigs: hij vraagt
mij de weg. `Would you be so kind?'
HANS STEKETEE
|