|
SOORTEN PRODUKTIE EN CONSUMPTIE OPIUMMARKT CANNABIS MEDICIJN GEBRUIKERS VERSLAVINGSZORG GESCHIEDENIS DEBAT BELEID WETGEVING HOGE NOOD SPIRITUALITEIT ORGANISATIES INTERNET |
Wetgeving Nederland en internationale verdragen Onder druk van het buitenland, maar ook door klachten van Nederlandse burgers is het overheidsbeleid ten aanzien van drugs de laatste jaren op een aantal punten aangescherpt. Opiumwet Het gebruik van illegale drugs is in Nederland verboden op grond van de Opiumwet. In deze wet, die dateert uit 1919 en verscheidene malen is herzien, zijn de regels vastgelegd voor de productie, distributie en het bezit van 'bewustzijns-beïnvloedende' middelen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen drugs met een onaanvaardbaar risico (harddrugs zoals heroïne, cocaïne en LSD) en hennepproducten (softdrugs, zoals hasj en marihuana). De Opiumwet heeft twee lijsten als bijlagen. Harddrugs zijn geplaatst op lijst I, softdrugs op lijst II. Bezit, handel en productie zijn voor àlle drugs strafbaar gesteld, behalve voor medische, wetenschappelijke en instructieve doelen als daarvoor verlof is verleend. Harddrugsdelicten worden zwaarder bestraft dan softdrugsdelicten. Prioriteiten Het openbaar ministerie (OM) is belast met de handhaving van de verbodsbepalingen in de Opiumwet. Het OM heeft richtlijnen opgesteld voor de opsporing en vervolging van overtredingen van de Opiumwet. Hoogste prioriteit heeft de in- en uitvoer van harddrugs. Opsporing en vervolging van het bezit van kleine hoeveelheden soft- en harddrugs voor eigen gebruik heeft de laagste prioriteit. In het Nederlandse strafrecht is het opportuniteitsbeginsel opgenomen. Dit houdt in dat het OM kan afzien van vervolging als hiermee het algemeen maatschappelijk belang gediend is. Coffeeshops Hoewel de bestrijding van de handel in harddrugs prioriteit heeft, streeft de Nederlandse overheid er wel naar om grip te houden op de handel in softdrugs. Zo moeten coffeeshops zich houden aan de zogenoemde AHOJ-G-criteria: geen Affichering (reclame enz.), geen Harddrugs verkopen, geen Overlast veroorzaken, geen toegang tot coffeeshops voor Jeugdigen (onder 18 jaar), en geen verkoop van Grote hoeveelheden (meer dan 5 gram) per transactie. De maximaal toegestane handelsvoorraad is 500 gram, maar de Nederlandse gemeenten hebben de bevoegdheid het maximum binnen hun grenzen te verlagen. Op 21 april 1999 is artikel 13b van de Opiumwet, beter bekend onder de benaming 'Damocles-regeling', in werking getreden. Dit artikel biedt gemeenten een aantal extra mogelijkheden om op te treden tegen coffeeshops. Smartshops De laatste jaren zijn er ook smartshops, die bijvoorbeeld 'paddo's', vitaminepreparaten en medicijnen verkopen. De shops mogen alleen legale producten verkopen. Ze vallen onder diverse regelgeving: de Opiumwet, de Warenwet, de Wet op de geneesmiddelenvoorziening, de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en het Wetboek van Strafrecht. Bron: Trimbos Instituut Internationale verdragen In de discussie over het wel of niet verder legaliseren van drugsgebruik en -productie beroept de Nederlandse regering zich op het feit dat de bewegingsruimte van Nederland volledig is ingeperkt door internationale verdragen en Europese regelgeving. Leidend beginsel is dat alle deelnemende landen drugsgebruik en -productie moeten bestrijden. Wil Nederland het gedoogbeleid oprekken, dan moeten òf de verdragen worden opgezegd òf Nederland moet een succesvolle lobby voeren om de tekst van de verdragen en regelgeving aangepast te krijgen. Binnen de Verenigde Naties is een aantal belangrijke verdragen gesloten waar ook Nederland zich aan moet houden: Het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen, 1961 zoals gewijzigd bij protocol in 1972 Het Verdrag inzake psycho-trope stoffen van 1971 Het Verdrag tegen sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 1988. Daarnaast is in 1988 door de Speciale Algemene Vergadering van de VN een resolutie aangenomen, waarin de doeleinden en modaliteiten van het internationale drugsbeleid nog eens op mondiaal niveau zijn vastgelegd. Ook binnen de Europese Unie zijn afspraken gemaakt over de gezamenlijke bestrijding van teelt, productie en handel van verdovende middelen. Zo is in 1996 een zogeheten Gemeenschappelijk Optreden geformuleerd, waarin is vastgelegd dat de lidstaten hun wetgeving en praktijken op het gebied van drugsbeleid op elkaar moeten afstemmen.
|
NRC Webpagina's 8 maart 2001
|
Bovenkant pagina |
|