Verantwoording
Steden Nederland telt 572 gemeenten. Zesentwintig gemeenten krijgen
extra geld van de overheid om 'grootstedelijke' problemen op te lossen:
werkloosheid, achterstand van allochtonen, armoede, enzovoorts.
NRC Handelsblad heeft statistieken verzameld over het leven in de
Nederlandse steden, niet alleen van de 26 gemeenten van het
'grote-stedenbeleid', ook van de zeven overige gemeenten met meer dan
100.000 inwoners - van alle Nederlandse grote steden, kortom. Deze 33
steden hebben bij elkaar 5,3 miljoen inwoners, eenderde van de
Nederlandse bevolking.
Buurten Niet alleen tussen steden, ook binnen steden bestaan grote
verschillen: arme buurten naast rijke, jonge naast oude, hechte buurten
naast buurten met weinig sociaal verband.
Buurten vormen de directe leefomgeving van mensen. Buurten zijn ook de
kleinste eenheden waarvoor openbare statistieken beschikbaar zijn. In
dit onderzoek zijn statistieken verzameld op buurtniveau: van alle 2.049
buurten in de 33 grotere steden van Nederland. De cijfers zijn afkomstig
van het Centraal Bureau voor de Statistiek en van de betrokken
gemeenten, die dezelfde buurtindeling hanteren.
Grote buurten, kleine buurten Buurten verschillen in omvang. In grote
steden hebben veel buurten een kleine duizend tot enkele duizenden
inwoners, maar er zijn ook uitschieters, van meer dan twintigduizend.
Daarnaast zijn er honderden buurten waar maar weinig mensen wonen, zoals
industrie- en haventerreinen, bossen en andere buitengebieden.
Hoewel de termen buurt en wijk vaak door elkaar worden gebruikt,
betekenen ze in statistisch opzicht iets anders. Een wijk is een grotere
eenheid en bestaat doorgaans uit verscheidene buurten.
Goede en slechte buurten Mensen spreken vaak over 'goede buurten' en
'slechte buurten'. Iedereen weet wel ongeveer wat ermee wordt bedoeld,
maar zelden wordt dat expliciet gemaakt. De kwalificaties 'goed of
slecht' zijn niet alleen maar een kwestie van rijk of arm, of van mooie
of lelijke huizen. De kwaliteit van een buurt hangt van heel veel
factoren af. In dit onderzoek is geprobeerd een aantal factoren onder
één noemer te brengen die alle bijdragen aan de kwaliteit
van een buurt. Het gaat hierbij om vijf categorieën: inkomen,
samenstelling van de huishoudens, etnische samenstelling,
maatschappelijke participatie en woonomgeving.
1. Inkomen De meest voor de hand liggende manier om inkomens op
buurtniveau te vergelijken, is te kijken naar het gemiddelde inkomen. Om
preciezer te zijn: er is gekeken naar het gemiddeld besteedbaar inkomen
per inkomenstrekker die het hele jaar door inkomen genoot.
Schoolverlaters en seizoenwerkers zijn daarbij niet meegeteld, evenmin
als studenten met uitsluitend studiefinanciering.
Behalve de hoogte van het gemiddelde inkomen is ook de verdeling van de
inkomens relevant. Daarom is onderzocht hoeveel armen en rijken er in
elke buurt wonen. Daarvoor zijn inkomens van huishoudens vergeleken. Het
CBS hanteert onder meer het begrip gestandaardiseerd huishoudensinkomen,
waarbij het inkomen wordt gecorrigeerd voor de omvang van het
huishouden. Immers, een alleenstaande met het minimumloon heeft het
ruimer dan een gezin met vier kinderen dat van hetzelfde bedrag moet
rondkomen.
In dit onderzoek is per buurt vastgesteld hoeveel procent van de
huishoudens tot de armste, respectievelijk rijkste 20 procent van alle
Nederlandse huishoudens behoren.
2. Huishoudens Per buurt bestaan grote verschillen in de samenstelling
van de huishoudens. In dit onderzoek is gekeken naar de percentages
eenpersoonshuishoudens, eenoudergezinnen en 65-plussers in buurten. Een
buurt is als 'beter' gekwalificeerd naarmate deze percentages lager
waren. Dit betekent niet dat een buurt met veel alleenstaanden per se
een slechte buurt is, maar wel dat de buurt met het hoogste percentage
alleenstaanden lager werd gekwalificeerd wanneer twee buurten op alle
andere factoren gelijk scoorden.
3. Allochtonen Volgens de meest gangbare definitie geldt iemand als
allochtoon wanneer hij/zij of één van beide ouders buiten
Nederland is geboren. Niet elke gemeente kon het percentage allochtonen
uitgesplitst naar achtergrond per buurt leveren. Een aantal gemeenten
vormt zelf nieuwe categorieën, zoals 'overige
geïndustrialiseerde landen'.
Om buurten met elkaar te kunnen vergelijken, is gekozen voor een
eenduidig gegeven van het CBS: de percentages Turken, Marokkanen,
Surinamers en Antillianen in buurten. Bij het hanteren van deze
percentages passen twee kanttekeningen. Enerzijds vertekenen ze het
beeld over allochtonen in een buurt omdat andere groepen niet zijn
meegeteld. Anderzijds leidt het gebruik van het percentage zogenoemde
'administratieve allochtonen' tot een overschatting van de afstand tot
de Nederlandse cultuur: vele van deze zogenaamde allochtonen zijn zo
Nederlands als wat.
Doorgaans zal het meetellen van andere categorieën allochtonen
hooguit 5 à 10 procentpunt schelen. De vertekening van het beeld
is daardoor gering, maar er zijn uitzonderingen. Zo ligt het percentage
allochtonen (alle categorieën bij elkaar) in Bijlmer-Centrum en
Bijlmer-Oost in Amsterdam zo'n 30 procentpunt boven het percentage
Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen. Bij het vaststellen van
de uiteindelijke rangorde van buurten is nog wel gecontroleerd hoe groot
de invloed daarvan zou kunnen zijn. Het zou de Bijlmerbuurten circa vijf
plaatsen hoger op de ranglijst van 'slechtere buurten' zetten. Tot de
top-vijf zouden ze desondanks niet doordringen.
4. Participatie Maatschappelijke participatie betekent in de eerste
plaats: werk. Daarom is het percentage werkenden (individuen) bekeken,
en het percentage huishoudens dat een uitkering als voornaamste
inkomensbron heeft. Daarnaast zijn bij de gemeenten statistieken
opgevraagd over lidmaatschap van de openbare bibliotheek en
sportverenigingen en de opkomst bij de jongste Tweede-Kamerverkiezingen.
Helaas waren te veel gemeenten niet in staat om deze gegevens te
leveren, zodat ze in de uiteindelijke vergelijking niet zijn meegenomen.
5. Omgeving Voor de kwaliteit van de omgeving is vooral gekeken naar
woningen en bewoning. Een hoog percentage eigen-woningbezit werd als
positief gewaardeerd; een hoge woningdichtheid en een hoog percentage
verhuizingen scoorden negatief. Pogingen om een maatstaf voor het
voorzieningenniveau van buurten op te stellen (winkels, huisartsen en
dergelijke) zijn gestrand op onvoldoende vergelijkbare gegevens van
gemeenten.
Ontbrekende categorieën
Criminaliteit is onmiskenbaar een factor
die bijdraagt aan de kwaliteit van een buurt. Te veel gemeenten kunnen
hierover echter geen geschikte gegevens leveren. Gepubliceerde cijfers
van de politiekorpsen zijn vaak niet bruikbaar, omdat de grenzen van
politiedistricten niet samenvallen met die van CBS-buurten. Wellicht is
een dergelijke vergelijking door betere automatisering bij de politie
over enkele jaren wel haalbaar.
Een vergelijking van buurten naar opleidingsniveau van de bewoners is
eveneens onmogelijk, omdat het opleidingsniveau van burgers nergens
wordt geregistreerd. Hooguit valt hierover op basis van enquêtes
iets te zeggen. Marktonderzoekbureaus hebben daarover wel gegevens. In
dit onderzoek is echter uitsluitend gewerkt met gegevens die afkomstig
zijn uit officiële overheidsregistraties.
Ontbrekende gegevens Uiteindelijk zijn de vijf categorieën, met bij
elkaar twaalf afzonderlijke gegevens, samengevoegd tot één
indexcijfer. Niet alle gegevens waren beschikbaar voor de 2.049
onderzochte buurten. Bij het berekenen van gemiddelden bleken de wel
beschikbare gegevens dan soms een ongewenst groot gewicht te krijgen.
Daarom is aan buurten waarvoor een bepaald gegeven ontbrak het
wijkgegeven toegekend. Wel is voor de uiteindelijke berekening van de
index als eis gesteld dat ten minste de helft van de gegevens van de
buurt zelf moest zijn. Buurten waar dat niet het geval was, zijn in de
stadskaarten wit gelaten, wegens onvoldoende gegevens. Dit zijn
voornamelijk industrieterreinen en buitengebieden met weinig inwoners.
Berekening Uiteenlopende eenheden als inkomens (guldens), percentages en
woningdichtheden (aantallen woningen per vierkante kilometer) kunnen
niet zomaar bij elkaar worden opgeteld. Daarvoor is een rekenmethode in
enkele stappen ontwikkeld.
1. Eerst werden de buurten met onvoldoende gegevens verwijderd.
2. Van de overgebleven buurten werd het gemiddelde bepaald voor elk van
de twaalf gegevens in de vijf genoemde categorieën. Tevens werd de
'standaard-diviatie' bepaald: het gemiddelde verschil met dat
gemiddelde.
3. Met deze gegevens is te berekenen hoe ver bijvoorbeeld het percentage
allochtonen in één buurt afligt van het gemiddelde
percentage van alle buurten. Dat gaat als volgt. Stel: een buurt heeft
20 procent allochtonen. Het gemiddelde percentage van alle buurten is 12
procent. De buurten liggen gemiddeld 6 procentpunt daarboven of
daaronder. Voor allochtonen krijgt deze buurt dan de waarde '(20 min 12)
gedeeld door 6 = 1,33'. Deze waarde wordt ook wel de Z-score genoemd.
Voor elk van de vijf genoemde categorieën (inkomen,
huishoudenssamenstelling, etnische samenstelling, participatie en
omgeving) werden de Z-scores per buurt gemiddeld. Zo ontstonden voor
elke buurt vijf indicatoren. Het gemiddelde van die vijf cijfers
bepaalde uiteindelijk de positie die de buurt in het eindklassement
innam. Deze manier van berekenen leidt tot een relatieve rangschikking:
ze zegt of buurten beter of slechter scoren dan andere buurten.
Uitspraken over 'goede buurten' of 'slechte buurten' in absolute zin
zijn zo niet te doen.
Kaarten Op basis van de aldus berekende index zijn de buurten waarvoor
voldoende gegevens beschikbaar waren, 1.553 stuks, verdeeld in vier
categorieën: boven en onder het gemiddelde, respectievelijk ruim
boven en ruim onder het gemiddelde. Als maat voor 'ruim boven' en 'ruim
onder' is genomen: meer dan gemiddeld boven, respectievelijk meer dan
gemiddeld onder. De vermelde inwonertallen zijn van 1 januari 1997, dus
recenter dan de andere gegevens. Bij enkele gemeenten die recent zijn
uitgebreid met omliggende gemeenten is de oude indeling gehanteerd,
omdat inkomensgegevens nu eenmaal uit 1994 stammen.
Ranglijsten Voor de lijsten van buurten die het hoogst of het laagst
scoren op een bepaald kenmerk kwamen ook de buurten in aanmerking die op
de kaartjes wit zijn wegens onvoldoende gegevens, mits dát
gegeven wel beschikbaar was voor die buurt. Als aanvullende eis om in
deze gepubliceerde ranglijsten te komen is toegevoegd dat een buurt ten
minste vijfhonderd inwoners telt, om de ergste onnauwkeurigheden en
toevalligheden uit te sluiten.
|