NIEUWS | TEGENSPRAAK | SUPPLEMENT | AGENDA | ARCHIEF | ADVERTENTIES | SERVICE 




Overzicht eerdere
afleveringen


 BUURTEN
 BETERE BUURTEN
 GOEDE EN SLECHTE
 PER STAD
 EXTREMEN
 VERANTWOORDING
 BRONNEN
 LINKS

Veel extremen in de Randstad

Dick van Eijk
Buurten veranderen voortdurend. In sommige gaan de ontwikkelingen sneller dan in andere. Over dynamiek in stadsbuurten.

Het enige waarin een buurt niet verandert, is zijn locatie - en zelfs dat is relatief, zoals iedereen weet die ooit uitkeek over de weilanden en nu genoegen moet nemen met het uitzicht op de auto van de overburen. Buurten veranderen voortdurend, door sloop en nieuwbouw, door verhuizingen, maar ook doordat de bewoners veranderen - ze worden ouder bijvoorbeeld. Een kinderspeelplaats wordt zo vanzelf een hangplek voor zich vervelende pubers.

Uitspraken over rijke en arme buurten, jonge en vergrijsde buurten zijn dan ook altijd tijdgebonden. De grote toename van het aantal een- en tweepersoonshuishoudens in de afgelopen dertig jaar heeft in menige stad ertoe geleid dat enkele oude arbeidersbuurten gestaag veryupten. Kleine huisjes die ooit onderdak boden aan een flink gezin vormen nu een thuishaven voor een alleenstaande of een stel zonder kinderen. De Jordaan in Amsterdam en Wittevrouwen in Utrecht zijn bekende voorbeelden. Huizenprijzen zijn er in twee decennia niet zelden vervijfvoudigd. De oude bewoners vertrokken naar ruimere woningen, veelal naar nieuwbouw aan de rand van de stad of daarbuiten.

In dezelfde periode besloten honderdduizenden gastarbeiders in Nederland te blijven. Ze lieten hun gezin overkomen en streken vooral neer in buurten met veel goedkope huurwoningen in de grote steden. Aanvankelijk ging het meestal om oudere buurten dichtbij het centrum, tegenwoordig gaat het steeds meer in buurten van vlak voor de oorlog of zelfs van erna. Zo was het noorden van Kanaleneiland in Utrecht eind jaren zeventig nog een opgepoetste nieuwbouwwijk vol middenklasse-auto's. De bevolking vormde een Hollandse mengelmoes van empty nesters en jonge gezinnen. Nog geen twintig jaar later is Lombok door Kanaleneiland-Noord gepasseerd als de allochtonenbuurt van Utrecht: een ruime meerderheid van de bevolking is er van buitenlandse afkomst. Buurten met veel buitenlanders laten zich niet meer benoemen als 'de oude wijken'.

Zulke veranderingen zijn zichtbaar voor wie een buurt uit eigen beleving kent. Wie een landelijk beeld wil krijgen, is aangewezen op statistiek, met alle onvolkomenheden en risico's van dien. In dezelfde tijd dat de buurt verandert, veranderen ook meetmethoden, berekeningswijzen en definities. Zo veranderde in de afgelopen jaren onder meer de definitie van allochtoon en die van besteedbaar inkomen. Soms is daar een mouw aan te passen, zoals bij de inkomensstatistieken.

Inkomensstatistieken worden verzameld en berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Eens in de vijf jaar trekt het CBS een grote steekproef uit de bestanden van de Belastingdienst (het zogenoemde Regionaal Inkomens Onderzoek). Het CBS berekent op basis daarvan onder meer gemiddelde inkomens per buurt. De meest recente steekproef heeft betrekking op 1994, die daarvoor betrof 1989. Om ondanks definitieveranderingen en verschil in steekproefgrootte iets te kunnen zeggen over de inkomensontwikkeling van buurten berekende het CBS op verzoek van NRC Handelsblad voor de buurten in de 33 steden van dit onderzoek een inkomensindex. Bedraagt die honderd, dan was het gemiddeld besteedbaar inkomen in 1994 even hoog als in 1989, beneden de honderd betekent daling, boven de honderd stijging.

Het eerste wat opvalt aan de indicatoren is dat de verschillen zo groot zijn. Er zijn buurten die er in vijf jaar tijd ruim 60 procent op vooruit zijn gegaan in gemiddeld besteedbaar inkomen, terwijl andere buurten er 10 procent op áchteruit zijn gegaan. Let wel, het gaat hier om bedragen in guldens die niet zijn gecorrigeerd voor inflatie. Om de prijsstijging bij te houden, zouden de inkomens een procent of twaalf moeten stijgen. Wie in guldens 10 procent achteruit is gegaan, levert - inclusief inflatie - dus ruim 20 procent in.

Ruim de helft van de buurten bleef de ontwikkeling van de inflatie voor, 8 procent van de buurten ging er reëel meer dan 10 procent op vooruit. De stijging van de welvaart slaat dus ruimtelijk gezien zeer ongelijk neer.

Worden de verschillen tussen rijke en arme buurten daarmee groter? Dat blijkt in het algemeen nauwelijks het geval. Wel is het zo dat in buurten met veel uitkeringstrekkers de ontwikkeling van het inkomen achterblijft bij buurten met weinig uitkeringstrekkers. En wanneer ook wordt gekeken naar toe- of afname van het percentage uitkeringstrekkers, dan springt het verband er helemaal uit: in buurten waar het percentage uitkeringstrekkers steeg met meer dan 15 procentpunt steeg het gemiddeld inkomen in doorsnee met 5 procent; waar het percentage uitkeringstrekkers met meer dan 10 procentpunt afnam, bedroeg die stijging 17 procent.

Wat hieraan opvalt, is niet zozeer het verband op zich - dat ligt eigenlijk nogal voor de hand - maar wel de enorme verschillen die er tussen buurten bestaan in de verandering van de mate waarin ze van uitkeringen afhankelijk zijn. In buurten als de Indische Buurt in Zwolle en De Waard-Zuideinde in Helmond is het percentage uitkeringstrekkers onder de 65 jaar in vijf jaar tijd afgenomen van ongeveer 50 naar rond de 30 procent. In de Burgemeestersbuurt in Deventer en Huizum-Bornia in Leeuwarden is dat percentage in dezelfde periode gestegen van circa 20 naar circa 40. Iets meer dan honderd buurten vertonen een verschuiving van 10 procentpunt of meer. Overigens is het verband tussen de ontwikkeling van het percentage uitkeringen en de ontwikkeling van het gemiddeld inkomen in de Randstad veel sterker dan in de periferie van het land. De toppen zijn er hoger, de dalen dieper.

Ook tussen de afzonderlijke gemeenten bestaan aanzienlijke verschillen in inkomensontwikkeling. Heerlen, Maastricht en Emmen scoorden het slechtst: daar stegen de inkomens tussen 1989 en 1994 gemiddeld iets meer dan 10 procent - net niet genoeg om de inflatie bij te houden. De ontwikkeling was het gunstigst in Den Bosch, Deventer, Leiden en Almere: daar stegen de inkomens gemiddeld met ruim 15 procent.

De variatie tussen buurten binnen steden is veel groter. De meest extreme verschillen zijn te vinden in Zwolle en Apeldoorn, waar de ene buurt soms meer dan 50 procentpunt meer in inkomen vooruit ging dan de andere. In Zwolle ligt ook de buurt die er het allermeest in inkomen op vooruit ging: Brinkhoek, tevens een van de rijkste grote-stadsbuurten van Nederland. Het meest homogeen in inkomensontwikkeling is Zoetermeer, waar tussen buurten nergens een groter verschil in inkomensontwikkeling bestond dan 8 procentpunt.

De ontwikkeling van het gemiddeld inkomen of van de uitkeringsafhankelijkheid van een buurt kan twee volkomen verschillende oorzaken hebben: het kan zijn dat het met de zittende bewoners van de buurt beter of slechter gaat, maar het kan ook zijn dat de samenstelling van de bevolking is veranderd. Dat laatste effect treedt het duidelijkst op wanneer er sprake is van omvangrijke nieuwbouw in bestaande buurten, zeker als er grote aantallen koopwoningen worden neergezet in een buurt die tot dan toe door goedkope huurwoningen werd gedomineerd. Het is niet verwonderlijk dat buurten waar dit op grote schaal heeft plaatsgevonden, zoals het Oostelijk Havengebied in Amsterdam en Hooch Boulandt in Utrecht, in de top-tien van sterkste stijgers staan.

Maar wie denkt dat alle grote veranderingen in inkomen of uitkeringsafhankelijkheid met nieuwbouw samenhangen, onderschat de natuurlijke dynamiek van buurten. Ook zonder nieuwbouw wordt er veel verhuisd. De 33 steden tellen bij elkaar meer dan honderd buurten waar per jaar meer dan een kwart van de bevolking verhuist. Dat betekent dat er na vijf jaar gemiddeld nog maar een kwart van de oorspronkelijke bewoners over is. Nu zal het doorgaans zo zijn dat vertrekkende bewoners worden opgevolgd door nieuwkomers met ongeveer dezelfde sociaal-economische en sociaal-culturele kenmerken, maar dat hoeft niet. Een kleine verschuiving kan in enkele jaren tijd aanzienlijke effecten hebben.

Ook bewoners die niet verhuizen, dragen bij aan de dynamiek. Ze krijgen een baan of worden werkloos. Ze krijgen kinderen, of hun kinderen gaan de deur uit. En ze worden in elk geval ouder. De effecten van demografische ontwikkelingen, zoals ouder worden, kunnen vooral groot zijn in nieuwbouwbuurten die bij oplevering een tamelijk homogene bevolkingssamenstelling hadden. Een buurt die begint vol jonge stellen en gezinnen met kleine kinderen is - als er niet al te veel wordt verhuisd - vijftien jaar later een buurt vol pubers en nog eens vijftien jaar later een buurt met oudere stellen wier kinderen de deur uit zijn.

Demografische ontwikkelingen hebben op zichzelf al sociaal-economische effecten. De pensionering is daarvan het meest markant, maar vanaf 50 à 55 jaar neemt de afhankelijkheid van uitkeringen als VUT, pre-pensioen, wachtgeld of WAO snel toe. In de snelst vergrijzende buurten van de Nederlandse steden is het percentage 65-plussers in enkele jaren tijd met tientallen procenten toegenomen. Dit is onder meer het geval in het Rotterdamse Heijplaat, het Maastrichtse Malpertuis en Heerlerbaan-West in Heerlen.

Alle deze voorbeelden van dynamiek in buurten illustreren dat de balans van betere en mindere buurten aan het eind van 1997 niet meer is en niet meer kan zijn dan een momentopname. Het is onwaarschijnlijk dat over vijf jaar alles anders is, maar het is vrij zeker dat er dan wel veel is veranderd. Sommige buurten gaan erop vooruit, andere op achteruit, soms dankzij bewust ingrijpen van de overheid - stadsvernieuwing bijvoorbeeld - soms eerder ondanks ingrijpen van de overheid. Want de dynamiek van buurten is maar zeer ten dele stuurbaar.

NRC Webpagina's
18 december 1997

   Bovenkant pagina


NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl) DECEMBER 1997