HOLLAND FESTIVAL 1997
Jenufa: schrijnende, hartverscheurende opera
Door KASPER JANSEN
Voorstelling: Jenufa van L. Janácek
door de Nederlandse Opera en het Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. Edo
de Waart m.m.v. o.a. Gwynne Geyer, Pauline Tinsley, David Kuebler, Peter
Straka en Kathryn Harries. Decor en kostuums: Antony McDonald; regie:
Richard Jones. Gezien: 1/6 Muziektheater Amsterdam. Herhalingen t/m
26/6. Tv-opname voor uitzending in 1998.
Jenufa van Leos Janácek, waarmee de Nederlandse Opera onder
leiding van Edo de Waart deze maand een bijdrage levert aan het Holland
Festival, is wel het hartverscheurendste werk van het operarepertoire.
Geen ander verhaal snijdt mij zó door de ziel als dat van Jenufa.
Ook koorleden van de Nederlandse Opera stonden bij de repetities voor
Jenufa aan het slot soms met tranen in de ogen op het podium. Na een
seizoensopening met de moord op de moeder in Strauss' Elektra, wordt het
operajaar besloten met de dood van een kind van acht dagen, een
weloverwogen moord, omdat die uiteindelijk het beste zou zijn voor
iedereen.
Eerst wordt het gezicht van Jenufa met een mes verminkt door Laca, haar
afgewezen minnaar. Dan baart zij, onopgemerkt door de buitenwereld, het
kind van haar geliefde Steva, die haar laat zitten. Jenufa's pleegmoeder
Kostelnicka koppelt haar dan toch aan Laca. Ze verdrinkt het kind onder
het ijs, om Laca niet de stiefvader te laten worden van de zoon van zijn
rivaal en om Jenufa de publieke schande te besparen van het ongehuwde
moederschap.
Op de lentedag van Jenufa's huwelijk met Laca wordt haar kind gevonden
onder het smeltende ijs. Dan legt de pleegmoeder uit dat ze het beste
met Jenufa voorhad toen ze haar kind verdronk: het was beter af bij God
dan bij de mensen. Jenufa brengt begrip op voor Kostelnicka en neemt
haar in bescherming tegen de wraakzuchtige buitenwereld.
Het gruwelijke verhaal van Jenufa wordt vaak afgedaan als typerend voor
het verleden en de bekrompenheid van een gesloten
plattelandsgemeenschap. Toch is het verhaal over de wisselende betekenis
van kinderen voor ouders en anderen van alle tijden - het was mutatis
mutandis de afgelopen weken aan de orde bij het nieuws over het
Nederlandse echtpaar en de Britse draagmoeder, die eerst loog het kind
te hebben laten aborteren en het vervolgens nog ongeboren doorverkocht
aan nieuwe 'ouders'.
De Britse regisseur Richard Jones vertelt het schrijnende relaas van
Jenufa in een aangrijpende voorstelling, die het publiek bijna
onverdraaglijk direct betrekt bij dit intieme grenzeloos diepe leed, dit
'schreien in een tranendal'. Het 'postmoderne' toneelbeeld met bewegende
vlakken varieert van bijna abstract tot vrijwel naturalistisch, van
onbegrensde wijdsheid tot benauwende opgeslotenheid; de kostumering
plaatst het verhaal in de ontstaanstijd (1894-1903) en in Tsjechische
sfeer op de grens van folkloristische traditie en moderne
industrialisering.
Uiteindelijk is dat alles slechts bijzaak en gaat het om de uitbeelding
van het aan alle kanten wringende leed, dat in de afwisselend schril
krijsende en berustend vergevingsgezinde muzikale klankwereld van
Janácek kras na kras in de ziel kerft. Het allerergste wordt de
toeschouwer visueel nog enigszins bespaard: in het slotbeeld zien we de
menigte de armen heffen om Jenufa en Laca te stenigen - dan is daar het
donker van hun dood.
Zó involverend is Jenufa met een reeks onvoorstelbaar harde
onderlinge confrontaties, dat de zangers nog veel meer dan in ander
repertoire niet anders kunnen dan zich tenvolle emotioneel identificeren
met hun rol. Dat inleven leidt ertoe dat acteren en zingen hier volkomen
samengaan met de enscenering en de orkestrale vertolking.
Edo de Waart, die deze week officieel zal worden benoemd tot de
toekomstige chef-dirigent van de Nederlandse Opera, leidt hier het Radio
Filharmonisch Orkest waarvan hij chef-dirigent is. De Waart en zijn
uitstekend spelende orkest halen hetzelfde zeer hoge niveau dat zij hier
eerder in Massenets Werther vertoonden: een muzikale uitbeelding en
onderstreping van de handeling die de zaal zonder een moment van
spanningsverlies in de greep houdt.
Dat leidt tot een buitengewoon sterke voorstelling zonder objectieve
muzikale of vocale esthetiek, met uitsluitend maximaal subjectieve en
betrokken vertolkingen, die de personages op exemplarische wijze
profileren en het verhaal van Jenufa onuitwisbaar in de geest etsen.
Dat begint bij de grootmoeder van Pauline Tinsley, nog levendig in de
herinnering door haar fenomenaal expressieve rollen in Elektra en
Macbeth bij de Nederlandse Opera in de tijd van vóór het
Muziektheater. David Kuebler overtuigt als de holle charmeur Steva,
Peter Straka is een Laca met een exuberante pathetiek. Jenufa is in de
vertolking van Gwynne Geyer in alle opzichten de lijdzame de goedheid
zelve, een evenbeeld van Maria, tot wie zij bidt, haar zuster als mater
dolorosa.
De pleegmoeder Kostelnicka heeft de echte hoofdrol. In de vertolking van
Kathryn Harries verandert ze van een onverzettelijke moraliste tot een
gedemoraliseerd, maar zich schuldig voelend wrak, dat niettemin - of
juist daarom - deernis opwekt, van Jenufa èn van de verbijsterde
toeschouwer.
NRC Handelsblad, 2 juni 1997
|