De Nederlandse literatuur zou te kort schieten in haar
maatschappelijke taak. De auteurs zouden wereldvreemde
chroniqueurs zijn van hun eigen leven of verschansen zich in
een steriel literair spel. Maar is dat wel zo? Op maandag 12
mei wordt de winnaar van de Libris literatuurprijs bekend
gemaakt. Bij nader inzien blijken de zes genomineerden allen
wel degelijk blijk te geven van maatschappelijke
betrokkenheid. Alleen niet volgens de wegen der
massamedia.
Arnold Heumakers
Het eerste officiële levensteken van de
twintigste-eeuwse avant-garde, het Futuristisch Manifest,
verscheen in 1909 op de voorpagina van Le Figaro. Een
symbolische plaats, en zo was het ongetwijfeld ook bedoeld.
Marinetti wilde met zijn beweging de kunst uit en het
nieuwe, snelle, gevaarlijke leven in. De krant leek de
aangewezen plek om de eerste stap te zetten. In de krant
wordt, elke dag opnieuw, het nieuws gemaakt en de toekomst
ontsloten. Met het verleden wilden de futuristen liefst
korte metten maken. Venetië mocht onder water lopen,
musea en bibliotheken dienden in brand te worden gestoken.
Zoveel afkeer van het verleden en van de geschiedenis vind
je nu hoogstens bij kortzichtige politici die, eveneens met
een beroep op de toekomst, weerspannige alfa's op school een
overdosis wiskunde willen toedienen, ten koste van
geschiedenis of van een vreemde taal. In de literatuur heeft
men een dergelijk avantgardisme al lang afgezworen. De hang
naar het nieuwe om het nieuwe, de permanente verandering als
haar eigen doel, is er - anders dan in onderwijsland -
terecht in discrediet geraakt.
Veel schrijvers zijn zelfs niet meer
beschaamd zichzelf conservatief te noemen, niet uit
verlangen naar een voorgoed voorbij verleden maar uit
eerbied voor de herinnering. Tegenover de nieuwsmachine die
de krant nog altijd is (en die sinds 1909 drastisch is
aangevuld met radio, televisie, en internet) hebben zij zich
teruggetrokken uit de collectieve vlucht naar voren. Zij
zijn de wereldvreemde chroniqueurs van hun eigen leven
geworden of zij hebben zich verschanst in een even vernuftig
als steriel literair spel. Zo wordt het tenminste vaak
gezien door degenen die van de literatuur een grotere
betrokkenheid bij de maatschappelijke actualiteit verlangen
dan zij blijkbaar bereid is te bieden.
In De elite
verongelukt verwijt H.J.A.
Hofland een door hem zeer ruim bemeten "literaire klasse',
dat zij verraad heeft gepleegd aan haar eigenlijke roeping,
en dat is: het leveren van fundamentele kritiek, het
ontwerpen van alomvattende visies en toekomstscenario's. De
creatieve en mogelijk profetische blik van de literatuur kan
niet gemist worden, gelet op al het onheil dat dreigt aan de
horizon. Het wordt niet meer zo pretentieus en
wereldbestormend geformuleerd als vroeger, maar onder deze
klacht gaat onmiskenbaar een groot en vleiend vertrouwen
schuil in de betekenis van de literaire verbeelding voor de
samenleving, en een niet minder grote nostalgie naar de rol
die schrijvers en intellectuelen ooit op zich hebben
genomen.
Dezelfde nostalgie laat zich vermoeden
bij Anil
Ramdas, die in een veel besproken
artikel in deze bijlage de Nederlandse schrijvers verweet
"slechtziend' te zijn, omdat in hun boeken de talrijke
gekleurde nieuwe Nederlanders geen rol van belang spelen.
Menigeen heeft Ramdas op zijn beurt verweten, dat hij er een
veel te beperkte - realistische - opvatting van literatuur
op na houdt. Maar interessanter is zijn algemene bezwaar
tegen de Nederlandse schrijvers: hun weigering uit de eigen
schulp te kruipen en de rest van de samenleving het goede
voorbeeld te geven. Zij beantwoorden, kortom, niet meer aan
het ideaal van een avant-garde, dat Ramdas nog altijd van de
literatuur verlangt. Wie de schrijvers nu oproept tot een
grotere betrokkenheid bij de maatschappelijke kwesties van
het heden, wil van de letteren hoe dan ook een verlengstuk
maken van de krant of van de televisie. Daar ontbreekt de
aandacht voor de nieuwe Nederlanders tenslotte allerminst,
daar wemelt het ook van de kritiek en van de visies en
toekomstscenario's. Dat zou wel eens de belangrijkste reden
kunnen zijn waarom aan deze zaken in de literatuur zoveel
minder aandacht wordt geschonken. De ruimte om er iets
nieuws of iets anders over te zeggen lijkt onvoldoende
aanwezig. De bijna onvermijdelijke herhaling van zetten zou
de literatuur tekort doen, en daarom wagen de meeste
schrijvers zich er liever niet aan.
De klok van de literatuur is niet
dezelfde als die van de actualiteit. Bij de avant-garde deed
zij haar uiterste best voor te lopen, nu loopt zij misschien
achter, al lijkt het mij voorbarig om daarin een teken van
onoplettendheid te zien. Literatuur leeft van particuliere
obsessies en fascinaties, dat is bekend, maar ook heeft zij
behoefte aan een zekere distantie. Weg van het dagelijkse
nieuwsbombardement, weg van de nu brandende kwesties, weg
van het gesprek van de dag, volgt zij een eigen spoor dat
niet uit is op oplossingen voor actuele problemen.
Schrijvers zijn geen culturele crisismanagers, zij richten
zich eerder op de lange duur en hun natuurlijke bondgenoot
is niet het nieuws maar de geschiedenis. Belangrijker dan de
laatste waterstanden is voor hen de bedding van de
stroom.
|
Abdelkader Benali (Foto Erik Spaans)
Margriet de Moor (Foto Vincent Mentzel)
J.J. Voskuil (Foto Bert Nienhuis)
A.F.Th. van der Heijden (Foto Vincent Mentzel)
Wanda Reisel (Foto Gerrit Serné)
Hugo Claus (Foto Vincent Mentzel)
|