NIEUWS
TEGENSPRAAK
SUPPLEMENT
AGENDA
ARCHIEF
ADVERTENTIES
SERVICE
Overzicht
Vragen & Opmerkingen
Begrippenlijst:
A, B,
C, D,
E, F,
G, H,
I, J,
K, L,
M, N,
O, P,
Q, R,
S, T,
U,
V, W,
X, Y,
Z
Financieel- economische
schakels
|
Het ongelijk van Lafontaine
Een van de beloften waarmee de Duitse SPD de verkiezingen inging, was
dat deze partij het Duitse werkloosheidsprobleem (begin dit jaar waren
er 4,7 miljoen Duitsers werkloos) voortvarend zou aanpakken. Maar om de
werkloosheid te laten dalen, moeten er banen worden geschapen. Daarvoor
is productiegroei nodig. En die blijkt op dit moment fors tegen te
vallen. De economische crisis in Zuidoost Azië, Rusland en een deel
van Latijns Amerika (zie onder meer uit deze rubriek "Braziliëcrisis", "Valuta's op de bon", "Wel of geen recessie" en "Roebeldevaluatie") heeft ook de
Duitse economie niet onberoerd gelaten. De voorspellingen over de
productiegroei worden steeds somberder. Dit jaar groeit de Duitse
economie nog met 2,7%, maar de verwachting voor volgend jaar komt uit op
een schamele 2%. Bij zo'n laag groeitempo neemt de werkloosheid nog maar
mondjesmaat af. Geen leuke boodschap voor de onlangs aangetreden
rood-groene coalitie.
Tegen die achtergrond moet het gekrakeel worden gezien dat de afgelopen
week is losgebarsten over de onafhankelijkheid van de Duitse centrale
bank, de Bundesbank en de Europese Centrale Bank
(ECB). Volgens de minister van Financiën Oskar Lafontaine (SPD) moet
Duitsland er alles aan doen om de Duitse economie weer in het juiste
groeispoor te zetten. Lafontaine grijpt daarbij terug op de denkbeelden
van de Britse econoom John Maynard
Keynes (1883-1946). Zeer beknopt komt de theorie van Keynes erop
neer dat de overheid een teruggang van de conjunctuur
kan verhinderen door het voeren van een zogeheten anticyclisch
beleid. Als consumenten en producenten te weinig kopen
ontstaat er conjunctuurwerkloosheid. De overheid moet dan tegenwicht bieden door de bestedingen te verhogen.
Dat kan door zelf meer te besteden (bijvoorbeeld een versnelde
uitvoering van grote investeringsprojecten) of door de lasten van
consumenten en/of ondernemers te verlichten. In de naoorlogse praktijk
van het overheidsbeleid in de industrielanden bleek een dergelijke
politiek vaak niet succesvol. Overheden kregen er de rekening voor
gepresenteerd in de vorm van een oplopende inflatie en
groeiende financieringstekorten.
Er is dan ook geen enkele industrieland dat in de jaren negentig nog op
dit keynesiaanse kompas vaart. Die lessen uit het verleden zijn blijkbaar niet besteed aan Lafontaine. Gebonden als hij is aan het Verdrag
van Maastricht en het later overeengekomen Stabiliteitspact
kan hij het zich niet veroorloven te pleiten voor grotere bestedingen
van de Duitse overheid of voor lagere belastingtarieven. Hierdoor zou
het Duitse overheidstekort immers al snel boven de kritische grens van
3% van het bruto
binnenlands product komen. Hij grijpt naar een andere manier waarop
de vraag in een economie kan worden gestimuleerd, een lagere rente. En
daarbij vindt hij minister president en partijgenoot Gerhard
Schröder aan zijn zijde. "Ook Schröder pakt Bundesbank
aan" meldde NRC Handelsblad op 2 november 1998. Volgens hen
moet de Bundesbank begrijpen 'dat ze niet alleen voor geldstabiliteit
verantwoordelijk is, maar ook voor groei en werkgelegenheid'. Deze
boodschap aan de Bundesbank is eigenlijk meer gericht aan de Europese
Centrale Bank die, onder leiding van Wim Duisenberg, vanaf 1 januari
volgend jaar het rentebeleid gaat voeren voor het hele euro-gebied (zie
ook "Kritiek op Bundesbank is aan het verkeerde
adres", NRC Handelsblad van 4 november 1998).
Bundesbank-president Hans Tietmeyer regeerde furieus. Op 5 november
woonde Lafontaine, op uitnodiging van Tietmeyer, een vergadering binnen
de Bundesbank bij. Die gelegenheid greep de Bankpresident aan om
Lafontaine de oren te wassen ("Lafontaine krijgt een lesje
markteconomie", NRC Handelsblad 6 november 1998). Ook andere
bankpresidenten als Wim Duisenberg, Jean-Claude Trichet (Banque de
France) en Nout Wellink (De Nederlandsche Bank) lieten zich niet
onbetuigd (zie "Franse bankpresident hekelt Bonn",
NRC Handelsblad 3 november 1998), "Echo's van de jaren zeventig", waarin Wellink uitgebreid aan het woord komt, NRC Handelsblad 5 november
1998 en "Duisenberg wuift druk op ECB weg",
NRC Handelsblad 4 november 1998.
Samengevat komt de kritiek van de bankpresidenten neer op de volgende
punten. Formeel mag een regering helemaal geen instructies geven aan de centrale bank. Volgens
het Verdrag van Maastricht mogen regeringen zelfs geen pogingen
ondernemen om de besluitvorming binnen de centrale bank te
beïnvloeden. De nationale centrale banken (en straks ook de ECB)
hebben als taak het bewaken van de binnenlandse koopkracht van de munt.
Het voornaamste instrument daarvoor is de rente. Andere doelstellingen,
zoals het bestrijden van werkloosheid, kunnen heel belangrijk zijn,
maar ze liggen niet binnen de taakomschrijving van de centrale bank.
Bovendien, is een renteverlaging op dit moment helemaal geen geschikt
instrument om de Duitse werkloosheidsproblemen te lijf te gaan. De
Duitse werkloosheid is voornamelijk structuurwerkloosheid.
Die verklein je niet door de rente een stukje te verlagen. Daarvoor zijn
maatregelen nodig aan de aanbodkant van de economie, zoals het
verbeteren van de marktwerking op de arbeidsmarkt.
En in de derde plaats doen suggesties als die van Lafontaine de kracht
van de toekomstige euro geen goed.
Discussies over de onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank
zaaien twijfel op de financiële markten. Zulke twijfels zijn slecht
voor de hardheid van de euro en drijven de rente binnen Europa juist op.
De creatie van arbeidsplaatsen is er ook niet mee gediend. En daar was
het Lafontaine toch om te doen...
JP
|