|
KANTOREN
|
Een bedrijf ontleent zijn "corporate identity" in toenemende mate
aan het hoofdkantoor. Dat moet betrouwbaarheid en goede smaak
uitstralen.
Kathedralen van de macht en het kapitaalJutta ChorusOP DE TWINTIGSTE tot de drieëntwintig ste verdieping zetelt de Raad van Bestuur. ,,Kijk'', wijst de bouwheer op het ontwerp, ,,wij komen hier bij het grote raam. Als je daar straks doorheen kijkt, zie je Schiphol liggen en Hoogovens en als het mooi weer is zelfs de kust.'' ABN Amro is een universal bank. Een bank die krediet verleent en verzekeringen afsluit, maar vooral een investment bank met vestigingen in zeventig landen. De bank bouwt voor zevenhonderd miljoen gulden een nieuw hoofdkwartier dat dynamisch moet zijn en degelijk tegelijk. Dat niet te frivool oogt en vooral niet mag lijken op een andere bank. P. Ribourdouille, lid van de Raad van Bestuur: ,,Het zou natuurlijk niet kunnen dat mensen bij het passeren van ons kantoor denken dat ze langs de ING rijden.'' Bij zo'n universal bank - ,,daar zijn er niet zo bar veel van'' - hoort geen rechttoe- rechtaan gebouw, vindt Ribourdouille. ,,De een is goed thuis in de agrarische sector, de ander heeft een belangrijke verzekeringsmaatschappij. Wij zijn internationaal het sterkst. Zo moeten we ons ook gedragen.'' Daar horen grote dealingroomsbij en handelaren. De grootste dealingroom van Europa. Er hoort een "machtig emblematisch" gebouw bij, zoals de Amerikaanse architect Henry Cobb - van het bureau van de Parijse piramide en de Bank of China in Hong kong - zijn ontwerp noemt. Het zal 3.000 werknemers herbergen in twee torens. En bovenal moet het op een zichtlocatie staan: de prestigieuze Zuidas van Amsterdam. De nieuwe ABN Amro wordt, net als de iets minder nieuwe VSB-bank en de "gerevitaliseerde" KNP BT, meer dan zomaar een hoofdkantoor. Het zijn de kathedralen van de 21ste eeuw. Bewaarders van het bedrijfsimago die betrouwbaarheid moeten uitstralen, flexibiliteit, macht, kapitaal, goede smaak en alle andere eigenschappen die ondernemin gen zichzelf toedichten in hun corporate identity. Al beschouwen de meeste banken, bedrij ven en verzekeringsmaatschappijen "bereik baarheid' nog altijd als belangrijkste overweging voor de keuze van een nieuwe loca tie, uit een onderzoek van de Rijksgebouwendienst, het ABP en makelaarskantoor DTZ Zadelhoff blijkt dat zogenoemde zachte overwegingen als vorm, kleur en aanzien een grotere rol gaan spelen. ,,Ondernemers zijn zich bewust geworden van de eerste indruk die hun bedrijf maakt op klanten'', zegt Za delhoff-directeur C. de Jong. ,,Staat het logo goed leesbaar op het dak? Is het bouwtype visueel aantrekkelijk? Ligt het in een kanto renpark? Want je ontleent niet alleen imago aan je gebouw, maar ook aan je omgeving.'' Aan het einde van de negentiende eeuw hadden verzekeringsmaatschappijen de gewoonte hun herenhuizen op de polis af te beelden als teken van soliditeit en herken ning. Een vrij onschuldige huisstijl, die vol ens cultuursocioloog H. van der Loo van het Utrechtse Centrum voor Beleid en Management in de jaren tachtig van deze eeuw uitgroeide tot het fenomeen skyline-denken. Een kantoorgebouw moet een statement zijn. Of het nu een wolkenkrabber is, of een postmoderne flat met een eitje op het dak. Het roept: "Mij maak je niets'. Van der Loo: ,,Vroeger was een bank een bank, maar tegenwoordig zijn financiële in stellingen ook aan het verzekeren. De ING> waagt zich zelfs in de zorgsector. Ze maken jaarlijks miljoenenwinsten. Terwijl het geld in bits de wereld over raast, heerst er een gro te behoefte aan tastbaarheid. Werknemers dragen steeds vaker uniforme bedrijfskleding, de captains of industry profileren zich als bekende Nederlander. Waar moet je bovendien met al dat geld naartoe als je jezelf voldoende hebt verrijkt? Een toeter in Zoetermeer dus maar of een grachtengordel pand.'' DTZ Zadelhoff, Nederlands grootste vast goedmakelaar, verdeelt zijn klanten grofweg in vijf "gebruikersprofielen': de visualisten, de classicisten, de stationairen, de modellis ten en de ambulanten. De laatste drie categorieën zijn minder gevoelig voor zachte factoren als imago en representativiteit. Stationairen en modellisten zijn meestal overheidsdiensten of non-profitinstellingen die zijn gevestigd in het centrum van de stad, in de buurt van een station of in een woonwijk. Hun gebouwen zijn in de eerste plaats functioneel, gemakkelijk bereikbaar met het openbaar vervoer en relatief goedkoop. Het comfort van het personeel gaat vóór de aantrekkingskracht op de klant of de voorbijganger. De ambulanten hebben een voorkeur voor industrieterreinen langs de snelweg. Niet om op te vallen, maar om hun klanten efficiënt te kunnen bedienen. Brandblussers, zo worden ze ook wel genoemd. Het zijn dikwijls kleine bedrijven, gehuisvest in sobere kantoren. De financieel interessante opdrachtgevers bevinden zich echter onder de classicisten en de visualisten. Ze stellen weliswaar eisen aan parkeergelegenheid, maar het pand is vooral een visitekaartje. Waren het vroeger de de gelijke traditionele beroepsgroepen als accountants, notarissen, literaire uitgeverijen en de kleinere advocatenkantoren die zich in historische binnensteden vestigden, tegen woordig zijn ook reclamebureaus, make laarskantoren en uitzendbureaus op zoek naar een herenhuis. En zelfs banken. Terwijl het hoofdkantoor van de Verenigde Spaar bank in een 85 meter hoge witte toren in het Utrechtse kantorenpark Rijnsweerd is ondergebracht, verblijft het deftige VSB-fonds>, sponsor van maatschappelijke doelen, even verderop in een negentiende eeuwse villa aan de Maliebaan. Volgens directeur De Jong van DTZ Zadelhoff, zelf gevestigd in een achttiende-eeuwse herberg aan de Utrechtse Biltstraat, kiezen veel moderne bedrijven voor oude panden om hun goede smaak te tonen. ,,Vijftien jaar geleden was dat not done, maar nu nemen ze zelfs de inefficiënte ruimteverdeling voor lief.'' De trend heeft zo'n vaart genomen dat ook minder fraaie stadspanden uit de jaren vijftig een meerwaarde krijgen. De Jong: ,,Gebouwtjes waarvan ik een paar jaar gele den nog dacht: dat gaat naar de woning bouwsfeer, ondergaan nu een grootscheepse revitalisering.'' De visualisten houden van glimmende glaspaleizen uit de tijd van de televisieserie Dallas of van roze en mintgroene scheepsrompen op polderlocaties. Ze rekenen zich tot de dienstverleners (organisatie- en adviesbureaus, communicatiebureaus, advo catenkantoren) en onderhouden business-to- business-contacten. Hun klanten zijn meest al geen particulieren, maar ondernemingen. Omdat deze gebouwen geschikt zijn voor elk middelgroot bedrijf, staan ze zelden leeg. Ze worden meestal gehuurd en zijn een aantrek kelijke investering voor beleggers. ,,De bouwheren zijn nogal modegevoelig'', zegt senior consultant E. Halter van Zadelhoff. ,,Zo'n gebouw kan daardoor snel gedateerd zijn. Geen probleem: die spiegels haal je er zo weer af.'' Toen de Amsterdamse compagnons van advocatenkantoor De Brauw Blackstone Westbroek eind jaren tachtig nog kantoor hielden aan de Lairessestraat, hoorde een gerespecteerde advocaat "aan de gracht'. Nu ziet E.J. Henrichs, lid van het dagelijks be stuur van De Brauw dat zijn concurrenten steeds vaker onder één dak gaan zitten in de betere zakenwijken van Amsterdam-Zuid. Om gemakkelijk elkaars gezelschap op te kunnen zoeken en om bereikbaar te zijn voor cliënten van buiten de stad. ,,Wij treden voornamelijk op voor beursgenoteerde on dernemingen en familiebedrijven met meer dan tweehonderd werknemers.'' In 1990 betrok De Brauw het pasgebouw de Atrium, gelegen aan de Amsterdamse Zuidas. Een verzamelgebouw met op bijna elke verdieping een advocatenkantoor. Toen De Brauw samen met een gelijkgezin de maatschap een toren van Aldo van Eycks Tripolis kon huren, verhuisden de twaalf partners en hun honderddertig medewerkers vorige maand naar de andere kant van de toplocatie. Een betonnen dorpje op een gladgeschoren heuvel. ,,Het functionele karakter gaf voor ons de doorslag, maar de antroposofische grilligheid sprak mij persoonlijk aan'', zegt Henrichs. ,,De architectuur van het pand is omstreden en heeft een eigen identiteit. Niet te poenerig en van binnen licht en speels.'' In de modieuze wachtkamer van het kantoor - alleen een oude dekenkist herinnert nog aan de Concertgebouwbuurt - zit een grote Surinamer. ,,Ik kon het niet vinden'', klaagt hij tegen de receptioniste, terwijl hij zijn bril schoonmaakt. ,,Een half uur heb ik hier door het zand gesjokt. Ik dacht dat jullie aan de Nieuwezijds Voorburgwal zaten.'' Tripolis, het Atrium en de onlangs in ge bruik genomen Rembrandttoren in Amster dam-Amstel zijn volgens cultuursocioloog Van der Loo representanten van het macho bouwen. Je kunt er niet meer aan af zien of zo'n toren op de Rotterdamse Kop van Zuid staat of in Hong Kong. De bouwstijl is een internationaal referentiekader geworden. De Jong van Zadelhoff vindt juist dat Neder land te calvinistisch is voor high rise offices en blockbusters. ,,Ik signaleer wel een trend op het gebied van glasvliesgevels, maar echt veel hoge gebouwen zie je hier toch niet? In de Verenigde Staten ontleent een commer ciële instelling haar status aan de concurrenten waarmee hij zijn flat deelt. Nederlanders vinden het vervelend om zich verticaal te verplaatsen. We doen het liever horizontaal. Daarom zitten we bij voorkeur in een eigen doosje aan de snelweg, met voldoende par keerplaatsen.''
|
NRC Webpagina's
24 april 1997
|
Bovenkant pagina |