|
RELATIES DEMOGRAFIE CIJFERS VERSIEREN RELATIEBEMIDDELING CONSUMEREN GEZINSLOBBY PORTRETTEN ALLEENGAANDE AANTREKKING ORGANISATIES |
Drijvende kracht achter de woningbouw
Eenderde van de huishoudens in Nederland bestaat uit één persoon. Dat is veel meer dan ooit voorspeld werd.
DE MENS IN DICHTE PAKKING luidde de onheilspellende titel van een symposium dat de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen in juni 1966 organiseerde over de ontwikkeling van de Nederlandse bevolking. Aanleiding tot die zware woorden was een prognose van het CBS dat het land in het jaar 2000 21 miljoen inwoners zou tellen. Zoals bekend is het niet zo gelopen: het zijn er net geen 16 miljoen geworden. Een vrijwel vergeten aspect van die prognose is dat men dacht dat die 21 miljoen mensen in 5,8 miljoen huizen zouden wonen: 3,6 per woning, zoals toen gebruikelijk. De huidige bevolking bewoont 6,6 miljoen woningen, 800.000 huizen méér voor vijf miljoen mensen minder. Het werd dus niet zozeer de mens in dichte pakking, maar bouwen in dichte pakking. Die enorme, onvoorziene stijging van het aantal huizen is goeddeels toe te schrijven aan de opkomst van de alleenstaande als omvangrijke bevolkingscategorie. Daarnaast speelt de daling van het gemiddeld kindertal in gezinnen een rol. Er zijn twee manieren om die alleenstaanden te tellen: als huishoudens of als individuen. Dat maakt verschil. Er zijn 6,8 miljoen particuliere huishoudens (in tegenstelling tot institutionele huishoudens: inrichtingen, gevangenissen of verpleeghuizen). Van die 6,8 miljoen bestaan er 2,4 miljoen uit één persoon: bijna een derde. Er zijn bijna 16 miljoen inwoners, van wie er 2,4 miljoen alleenwonen, ofwel 15 procent. Om argumenten vóór individualisering van allerlei regelingen kracht bij te zetten wordt veelal op die een derde gewezen. Om argumenten voor steun aan gezinnen te onderbouwen komt het tweede cijfer beter uit. Ze zijn allebei waar. Het tellen van alleenstaanden is alleen te doen zolang niet al te veel precisie wordt verlangd. Hoe exacter men het wil weten, hoe meer men verstrikt raakt in definitiekwesties. Wat te doen met iemand die een deel van de week alleen woont en een deel niet, bijvoorbeeld omdat die een lat-relatie onderhoudt? Of iemand die in een studentenflat, een kraakpand of een inrichting woont? Of iemand die deeltijdouder is? De samenleving is veel bonter dan statistici aankunnen. En dan regelgevers aankunnen: veel van de uitvoeringsproblemen in de sociale zekerheid zijn terug te voeren op definitiekwesties over wie alleen is en wie samen, en zo ja met wie. Voor het CBS is het relatief simpel: wie als enige bewoner staat ingeschreven op een adres is alleenstaand; bij verscheidene personen op één adres spelen diverse factoren een rol en wordt uiteindelijk op basis van waarschijnlijkheden een verdeling gemaakt over verschillende huishoudenscategorieën. Betrokkenen kunnen daar zelf anders over denken. Als ze hun situatie zouden moeten omschrijven zouden ze andere termen kiezen: single, co-ouder, weduwe, alleengaande, vrijgezel, enzovoorts. De betekenis van die termen verschilt voor de betrokkenen en voor hun omgeving ook als ze administratief in hetzelfde schuitje zitten. Deels een kwestie van life style. Alleenstaanden vormen dan ook bepaald geen homogene categorie. Demografisch gezien zijn ze in eerste instantie in vier typen te onderscheiden: degenen die nog niet hebben samengewoond (vooral jongeren), degenen die hebben samengewoond en dat later weer gaan doen (veel dertigers en veertigers), degenen die hebben samengewoond en dat niet meer gaan doen (meestal ouderen) en degenen die nooit hebben samengewoond en dat ook niet gaan doen. Die categorieën zijn nauw gerelateerd aan de dynamiek achter de groei van het aantal alleenstaanden. Het gaat om drie demografische, twee economische en een culturele ontwikkeling. Op de leeftijd dat jongeren het ouderlijk huis verlaten om te gaan studeren, om elders te gaan werken, of ‘gewoon' omdat ze eraan toe zijn hebben de meesten tegenwoordig nog geen toekomstvaste relatie gevormd. Ze zaten op school, ze hadden wel wat anders aan hun hoofd. Er zijn ruim een half miljoen ‘officiële' alleenstaanden onder de dertig. Maar vooral in deze categorie is het aantal dat zichzelf als alleenstaande zou bestempelen veel groter: ruim 600.000 twintigers wonen nog bij hun ouders. Voorts is sinds het begin van de jaren zeventig het aantal echtscheidingen enorm toegenomen, mede door wetswijziging. Zo konden gescheiden moeders toen een bijstandsuitkering krijgen. De derde demografische ontwikkeling is de vergrijzing: altijd al waren relatief veel ouderen alleenstaand, door verweduwing, maar doordat er meer ouderen zijn dan vroeger zijn er ook meer alleenstaanden. Een derde van alle alleenstaanden is boven de 65. Deze demografische ontwikkelingen voltrekken zich niet in een vacuüm. Alleenwonen moet ook kúnnen: er moeten huizen zijn, en die moeten voor één persoon te betalen zijn. De snelle groei van het aantal alleenstaanden sinds het midden van de jaren zestig is mede veroorzaakt door de toename van de welvaart. In de armere Zuid-Europese landen zijn veel minder alleenstaanden. Daar is niet alleen minder geld, maar zit ook de financiering van woningen anders in elkaar (minder hypotheek, meer eigen geld nodig, wat lastiger alleen is op te brengen). De tweede economische ontwikkeling die de groei van het aantal alleenstaanden stimuleert, is de steeds verdergaande taakspecialisatie. Een baan die bij een gespecialiseerde opleiding past, is in de ouderlijke woonplaats vaak niet voorhanden. Dat is een belangrijke factor die jongeren noopt het ouderlijk huis te verlaten. En tot slot is er de cultuur. In Portugal of Griekenland is het, zeker op het platteland, ‘niet normaal' om alleen te gaan wonen. Daarbij spelen opvattingen over familie een belangrijke rol. Maar tussen die opvattingen en de welvaart bestaat wel enige samenhang. Je moet je een bepaalde cultuur ook kunnen veroorloven. Omdat de genoemde ontwikkelingen in Nederland en andere West-Europese landen nog volop aan de gang zijn, zal zowel het aantal als het percentage alleenstaanden de komende decennia naar verwachting nog verder toenemen. Bouwen in dichte pakking blijft dus ook de komende decennia actueel. |
NRC Webpagina's 4 januari 2001
|
Bovenkant pagina |
|