|
|
Nieuwsoverzicht
VN-onderzoeker verwijt rebellen Zaïre massamoord Door een onzer redacteuren ROTTERDAM, 3 APRIL. Een onderzoeker van de Commissie Mensenrechten van de Verenigde Naties heeft na een driedaags bezoek aan Oost-Zaïre de rebellen van Laurent-Désiré Kabila beschuldigd van massale moordpartijen in door hen bezet gebied. De Chileen Roberto Garreton zegt massagraven te hebben gezien, maar in onzekerheid te verkeren over het aantal doden. Afgaande op eigen waarnemingen, ooggetuigenverslagen en eerdere rapporten acht de onderzoeker ,,onomstotelijk bewezen dat er op grote schaal Rwandese vluchtelingen zijn gedood door de rebellen''. Garreton vermeed de term 'genocide', die in dit verband is gebezigd door België en Frankrijk. Hij drong gisteren aan op een onderzoek door onafhankelijke deskundigen, aan te stellen door de VN-commissie, om te bepalen hoeveel slachtoffers er zijn gevallen en of er sprake is van volkerenmoord. Garreton, een kenner van het gebied van de Grote Meren waarover hij eerder gezaghebbende rapporten schreef, bezocht de stad Goma aan de grens met Rwanda en de naburige, inmiddels verlaten vluchtelingenkampen Kibumba, Katale en Kilimanyako. Die werden in november door de rebellen ontruimd, na hevige gevechten met voormalige Rwandese regeringssoldaten en Hutu-milities, die in deze kampen de scepter zwaaiden. Garreton trof er massagraven aan, maar de schattingen van het aantal bijgezette doden variëren sterk: van 'enkele honderden' tot liefst 50.000. Hij erkende dat hij moest werken onder grote tijdsdruk. Een voorgenomen bezoek aan andere locaties strandde op een weigering van de rebellen, wegens 'veiligheidsrisico's' en het ontbreken van de benodigde papieren. In Goma sprak Garreton met de kabinetschef van rebellenleider Kabila, die hem voorhield: ,,Dit is een oorlog en in oorlogen vallen doden en verdwijnen mensen.'' De eerste beschuldigingen van moordpartijen door de rebellen kwamen in februari van de Zaïrese Associatie voor de rechten van de mens (Azadho), die banden heeft met de Internationale Commissie van Juristen in Genève, en van de Belgische minister van Ontwikkelingssamenwerking, Reginald Moreels, die repte van 'genocide'. Moreels baseerde zijn beschuldiging op berichten van ,,hulpverleners en missionarissen'' in het gebied. Zijn Nederlandse ambtgenoot Jan Pronk, die begin maart een bezoek bracht aan Oost-Zaïre, waar hij onder anderen met plaatselijke geestelijken sprak, meent dat de beschikbare gegevens ,,in een andere richting wijzen''. ,,Degenen die bang zouden moeten zijn (voor de rebellen), zijn de leiders'', aldus minister Pronk. ,,De soldaten van het voormalige regeringsleger maken de dienst uit onder de vluchtelingen, die door hen in feite worden gegijzeld.'' Sinds het door etnische Tutsi's gedomineerde rebellenleger in oktober zijn opmars begon, is er rond de Rwandese vluchtelingen in Oost-Zaïre een publiciteitsoorlog ontbrand. Omdat de eerste beschuldigingen over moordpartijen onder vluchtelingen verschenen in de Belgische en Franse pers, dreigen de feiten over Hutu-slachtoffers te worden vertroebeld door politieke gevoeligheden. In Parijs, dat door de rebellen wordt beticht van onvoorwaardelijke steun aan het bewind-Mobutu, bestaat de neiging de cijfers op te blazen. De Amerikanen, die door Frankrijk worden verdacht van steun aan de rebellen, lijken de schattingen bewust laag te houden. Onafhankelijke bronnen houden het aantal Rwandese vluchtelingen in Oost-Zaïre op 400.000, van wie er zo'n 100.000 nog steeds onvindbaar zijn. (NRC Handelsblad / Buitenland, 3 april 1997)
|
NRC Webpagina's
mei 1997
|
Bovenkant pagina |