|
|
Vechten tegen het water Nieuwe tunneltechnieken maken het mogelijk om sneller en met minder overlast ondergronds te gaan. De toekomst lijkt aan de geboorde tunnel.
Naarmate Nederland boven het maaiveld voller wordt, wordt het ondergronds leger. Dat wil zeggen, er wordt steeds meer uitgegraven en getunneld als bypass voor de dichtslibbende infrastructuur. De komende jaren wordt de Nederlandse bodem weer kilometers aan auto-, spoor- en metrotunnels rijker. De Betuwe- en de hogesnelheidslijn zullen zich voor een flink deel onder de grond verstoppen, evenals sommige verkeersaders in de grote steden. De vlucht onder het maaiveld is aantrekkelijker geworden door nieuwe technieken waarmee tunnels sneller en met minder overlast voor de omgeving tot stand komen. De klassieke bouwmethode voor ondergrondse constructies is: breng de werkvloer zo ver omlaag dat het karwei toch in zijn geheel bovengronds komt. Met andere woorden: graaf een put die ten minste zo diep is als het laagste punt van de tunnel (soms 30 meter beneden NAP) en ga daarin bouwen. Ook ingenieurs op het droge voeren echter een voortdurende strijd tegen het water, want de grondwaterspiegel ligt in grote delen van Nederland slechts één à twee meter onder de oppervlakte. Elke kuil van enige diepte begint dus meteen vol te lopen met grondwater dat uit de bijna overal poreuze bodem opwelt. Een put met waterdichte wanden en bodem is met enige moeite wel te maken, maar levert een ander probleem op: zo'n put vormt een drijvende bak, die van het grondwater een enorme opwaartse kracht ondervindt, genoeg om een dikke betonnen vloer te laten openbarsten. De bouwput moet in het algemeen dus worden bemalen: door continu afpompen ontstaat een brede ‘deuk' in de grondwaterspiegel, waardoor de bodem van de bouwput ten slotte vanzelf droog komt te staan. De daling van het grondwater in de omgeving kan echter zorgen voor inklinken van de bodem of verzakking van naburige gebouwen. Daarnaast zorgt de bouwput zelf voor aanzienlijke overlast: hij is veel breder dan de tunnel zelf en blokkeert gedurende lange tijd een stuk van de te ondertunnelen rivier of verkeersroute. De drastische bemaling om diepe bouwputten droog te houden is tegenwoordig zelfs in veel gevallen verboden. Ir. J. Admiraal, programmadirecteur van het Centrum voor Ondergronds Bouwen (COB): ,,De aanleg van infrastructuur wordt steeds moeilijker en de ruimte die voor de bouw beschikbaar is, is steeds kleiner. Het zou verstandig zijn als we het maaiveld wat minder als een absolute grens beschouwden en meer nadachten over bestemmingsplannen die tot 25, 30 meter onder de grond reiken.'' De noodzaak om de overlast te beperken heeft geleid tot allerlei varianten waarbij min of meer geprefabriceerde tunneldelen naar de plaats van bestemming worden getransporteerd, zoals het afzinken van tunneldelen of het laten indalen van pneumatische caissons. Sinds vorig jaar de eerste geboorde verkeerstunnel in Nederland werd voltooid, de Tweede Heinenoordtunnel bij Rotterdam, ligt hier echter het front van de technische vernieuwing. Het grote voordeel van een ondergrondse tunnelboormachine is duidelijk: behalve bij begin- en eindpunt merkt men op maaiveldniveau niets van de bouw. In navolging van de Heinenoord staan nu diverse geboorde tunnels op stapel. Zo knagen dit jaar twee boormachines zo groot als rijnaken, Neeltje Suzanna en Sara, zich discreet onder de Westerschelde door. Op 11 mei bereikten ze het diepste punt, zestig meter onder zeeniveau. Nog geen week later moest het boren worden gestopt, omdat het schild vervormd bleek te zijn. Volgens een woordvoerder van de NV Westerscheldetunnel is het een kwestie van de snijtanden aan de zijkant van de graafschijf een paar centimeter te vergroten, zodat ‘het conservenblik' makkelijker door de tunnel schuift. Vanaf volgende week hoopt men weer de dagelijkse twaalf meter op te schieten, zodat de opleverdatum in 2003 nog wordt gehaald. De huidige boormachines werken discontinu, want het boren moet telkens worden onderbroken om een nieuwe betonring in te voegen. Een continu boorsysteem zou een aanzienlijke tijd- en dus geldwinst opleveren, denken twee concurrerende conglomeraten van bouwfirma's, Tubecon en ITM (Industriële Tunnelbouw Methode). ITM bekleedt de tunnel niet met geprefabriceerde segmenten van gewapend beton, maar stort achter de boormachine een tunnelwand van beton met staal- of andere vezels in een continu proces. De boormachine zet zich tijdens het boren af tegen de stalen bekisting van de uithardende tunnelwand. ITM mag deze techniek gaan demonstreren in de toekomstige Hubertustunnel, een anderhalf kilometer lang stuk van de nieuwe randweg rondom Den Haag. Tubecon is voor de Nederlandse Spoorwegen net begonnen aan de vier kilometer lange Sophiaspoortunnel, onderdeel van de Betuweroute. Bij hun zogenoemde C-schildmethode zet de boormachine zich afwisselend met de ene of de andere helft van z'n vijzels af tegen de laatste betonring, terwijl op de plekken van de ingetrokken vijzels al de segmenten van de volgende ring worden gemonteerd. Die informatie is afkomstig van het COB; Tubecon zelf wil over de C-schildtechniek niets naar buiten brengen. Het bedrijf beroept zich op een ‘embargo' en astronomische boetes van de NS indien het zijn mond voorbijpraat. Veel informatie is ontleend aan het 'Handboek ondergronds bouwen' (deel 1) van het Centrum voor Ondergronds Bouwen.
|
NRC Webpagina's 15 juni 2000
|
Bovenkant pagina |
|