U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
Ongedierte
NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE


ONGEDIERTE

SOORTEN ONGEDIERTE

RISICO'S

FOBIEËN

LANDBOUWSCHADE

TOENAME

BESTRIJDING

BIJBEL

INTERNET

Confrontatie met spin in gladde teil

Veel mensen zijn bang voor kakkerlakken en ander kruipend gedierte. Meestal is dat aangeleerd. Een cursus kan helpen.

Jeroen Timmerman

Veel mensen vinden ongedierte tot op zekere hoogte eng of walgelijk, of allebei. Maar pas als een confrontatie met een spin of kakkerlak leidt tot hartkloppingen, een onbedwingbare neiging om te vluchten en een allesoverheersende angst, kan er sprake zijn van een fobie. Er bestaan specifieke fobieën voor zaken als pleinen, tunnels, vliegen, dieren, tandartsen, onweer en bloed. Verreweg de meest voorkomende dierfobie is die voor spinnen. De kans op het ontwikkelen van een specifieke fobie is voor alle mensen gedurende hun hele leven ongeveer 10 procent.

,,Het is onduidelijk hoeveel mensen een fobie hebben. Er wordt waarschijnlijk veel geleden in stilte'', zegt psycholoog dr. P.J. de Jong van de Universiteit Maastricht, die sinds tien jaar onderzoek doet naar fobieën. ,,Typisch voor een fobie is de excessieve reactie. Het is voor buitenstaanders moeilijk te begrijpen waarom mensen zo heftig reageren. Dat geldt zeker voor specifieke fobieën als die voor spinnen.''

Hoe fobieën ontstaan is onduidelijk. Er is lang getheoretiseerd over de evolutionaire noodzaak om bang te zijn voor dieren zoals beren, haaien en giftige insecten. Maar dat verklaart niet waarom mensen ook bang kunnen zijn voor onschuldige diertjes als spinnen of kakkerlakken. Er bestaan geen aanwijzingen dat die beestjes vroeger heel gevaarlijk waren. De laatste jaren wint de stelling terrein dat sommige dieren bij alle mensen gevoelens van walging oproepen, waarbij er zich bij een klein deel van de zeer ‘walgingsgevoeligen' een specifieke fobie kan ontwikkelen. Dit hangt vooral samen met de beweeglijkheid van de diertjes en de mate waarin ze in de leefomgeving voorkomen. Uit internationaal vergelijkend onderzoek blijkt dat fobieën in alle culturen voorkomen, met aanmerkelijke interculturele verschillen. In India bijvoorbeeld, vindt men spinnen heel wat minder eng dan in Nederland.

,,Angst en walging voor dieren is voor een goed deel aangeleerd'', aldus De Jong. ,,Veel Nederlandse mensen vinden maden bijvoorbeeld vies, terwijl ze in delen van Zuid-Amerika tot het normale voedsel worden gerekend. Ergens rond het vijfde of zesde levensjaar komen we te weten wat wel en wat niet vies wordt gevonden. Daar bestaan tussen gezinnen grote verschillen in. We hebben ontdekt dat mensen met een fobie vaak een groter aantal zaken vies vinden dan anderen. De kans op fobieën bij kinderen is ook groter als een van de ouders zelf een fobie heeft.'' Erfelijke aanleg speelt ook een rol. Uit onderzoek bij eeneiige tweelingen blijkt dat als een van hen een angststoornis heeft, zoals een fobie, de kans groot is dat de ander haar ook ontwikkelt, ook als beiden afzonderlijk zijn opgevoed.

Vrouwen hebben beduidend meer last van fobieën dan mannen. Van alle patiënten die zich melden bij de RIAGG en de Universiteit Maastricht is ongeveer 90 procent vrouw. De Jong: ,,We denken dat fobieën bij mannen minder voorkomen omdat die al vroeg geacht worden stoer te zijn en de confrontatie met griezelige dingen aan te gaan. Het vermijdingsgedrag dat bij het in stand houden van fobieën zo'n belangrijke rol speelt, wordt van vrouwen gemakkelijker geaccepteerd. Wat mogelijk ook meespeelt is het gegeven dat vrouwen zich gemakkelijker laten behandelen.'' De Jong vermoedt dat er veel onbehandelde fobiepatiënten rondlopen. De meeste mensen lossen hun fobie zoveel mogelijk op door vermijding van wat hun zo angstig maakt. Mensen moeten in het dagelijks leven heel veel last van hun fobie hebben voordat ze zich melden voor behandeling. De enige werkzame behandeling is confrontatie met het object van de fobie. Mensen moeten aan den lijve ondervinden dat spinnen niet zo eng zij als ze lijken.

De behandeling in Maastricht bestaat tegenwoordig uit een eenmalige sessie van tweeëneenhalf uur. Na een inleiding met achtergrondinformatie over spinnen krijgen patiënten in enkele stappen steeds grotere spinnen in een afgesloten potje te zien. De patiënt mag per stap zelf beslissen hoe groot de spin mag zijn. De confrontatie wordt vervolgens uitgebreid met spinnen in een witte, gladde afwasteil, waarna de patiënt ten slotte de spin op de hand neemt.

Ongeveer 80 procent van de patiënten is na een dergelijke sessie van haar (of zijn) fobie af. Wel krijgen ze huiswerk mee. Een paar keer per jaar moet de ex-fobiepatiënt op zoek naar spinnen om ze te vangen en uit huis te verwijderen. Dat voorkomt dat de patiënt in een oude fout vervalt en spinnen gaat mijden.

NRC Webpagina's
22 juni 2000

Spinnenfobie

Janet Lint (40) uit Maastricht had tot 1996 een spinnenfobie. ,,Vanaf ongeveer mijn tiende jaar was ik er als de dood voor. Ik ben er ook vaak mee gepest, ze konden mij altijd op de kast krijgen door me een spin te laten zien. Het ergste was het als ik alleen thuis was. Ik zat een keer tv te kijken toen ik een spin over de muur zag lopen. Mijn man was niet thuis. Ik begon te gillen en ben naar buiten gerend. Mijn hart bonsde in mijn keel, ik stond te trillen en te huilen. Ik heb aan de buren gevraagd of zij die spin wilden weghalen, maar ik durfde daarna niet meer thuis te slapen. Ik was dagen van slag. Zoiets gebeurde wel een paar keer per jaar. Op een gegeven moment dacht ik: dit kan zo niet langer. De maat was vol toen ik zag dat de kinderen ook bang werden als ik in paniek raakte. In het Zondagsnieuws zag ik toevallig dat ze bij de universiteit mensen zochten die heel bang waren voor beesten. Ik heb me meteen aangemeld. Eerst kreeg ik informatie over spinnen. Daarna werden er heel kort dia's getoond waar spinnen op stonden. De eerste echte confrontatie was met een klein spinnetje in een jampotje. Dan kunnen ze niet weglopen. Dat is wat ze zo eng maakt, dat lopen.

,,De volgende stap was een spin in een teiltje. Met een potlood moest ik dan wat spelen met die spin. Maar die beesten maken meteen een web, dus ik haalde een keer dat potlood omhoog en toen bleef die spin eraan hangen. Ik schrok me wild en ben weggerend. Na een tijdje ging het weer. Gaandeweg werden er steeds grotere spinnen in de teil gedaan, totdat ik uiteindelijk een echte spin moest aanraken. Dat was een hele stap. Ik heb er nog foto's van gemaakt die ik maandenlang bij mijn rijbewijs heb gehouden. Ik was zo trots dat ik het iedereen wilde laten zien.

,,Ik ben er nu wel vanaf. Als ik nu een spin in huis heb, vang ik hem zelf en gooi ik hem in de tuin. Ik heb geleerd om ertegen te praten, dat vermindert de angst. De kinderen hebben er geen last van, mijn zoontje heeft zelfs als hobby spinnen verzamelen.''

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad