Profiel - Euthanasie NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE


EUTHANASIE

NIEUWE WET

POLITIEK

VERENIGING

FAMILIE

HUISARTS

CONSULENT

TOETSINGSCOMMISSIE

TEGENSTANDERS

BUITENLAND

VRAAGGESPREK

WETSVOORSTEL

VERZOEK

RECHTSZAKEN

SCEN-ARTSEN

WILSVERKLARINGEN

EUTHANATICA

BOEKEN

POLITIEK

De lange adem van een wetsvoorstel

Quirien van Koolwijk
Dat artsen euthanasie altijd melden is een van de doelen van het nieuwe wetsvoorstel. Maar hoe dan ook zal bijna een kwart van de gevallen nooit gemeld worden.

HET RECHT op zelfbeschikking. Dat was de rode draad in het wetsvoorstel waarmee D66 in 1984 probeerde euthanasie te legaliseren. Deze fractie wilde toen niet wachten op de Staatscommissie Euthanasie die, op verzoek van de Tweede Kamer, kort daarvoor aan de slag was gegaan om een uitweg te zoeken in de toen al vele jaren lopende discussie over het legaliseren van euthanasie. Het wetsvoorstel, dat in 1985 op enkele punten werd veranderd nadat de Staatscommissie haar rapport had gepubliceerd, zou uiteindelijk eind 1993 stranden.

Eerst stak het tweede kabinet-Lubbers een stok tussen de spaken: het vond het voorstel veel te ver gaan in de richting van legalisering en kwam met een eigen wetsvoorstel. Dat sneuvelde op de val van het kabinet in 1989. Ook het derde kabinet-Lubbers kwam met een wetsvoorstel: dat haalde, eind 1993, wel het Staatsblad. In die wet, waaronder de handtekening van minister Hirsch Ballin (CDA) stond, was de aandacht al grotendeels verlegd naar de arts. Onder bepaalde voorwaarden, waarvan het openbaar ministerie zou toetsen of daaraan was voldaan, zou de arts dan niet vervolgd worden als hij euthanasie had gepleegd. De constructie verloste de arts echter niet van de onzekerheid: ook als de arts zorgvuldig volgens de regels dacht te hebben gehandeld had in enkele gevallen vervolging plaats. Het daaropvolgende kabinet, Kok I, repareerde dit voor een deel door onafhankelijke commissies in het leven te roepen die het handelen van de arts toetsen aan de zorgvuldigheidsvereisten en vervolgens het OM adviseren al dan niet te vervolgen.

Het was D66 dat in 1997 de basis legde voor de volgende stap in de richting van legalisering van euthanasie en hulp bij zelfdoding. In de daarop volgende maanden werd het D66-initiatief omgesmolten tot een wetsvoorstel waar de drie paarse fracties begin 1998 hun handtekening onder zetten. Het tweede kabinet-Kok nam het initiatief over, kopieerde het wetsvoorstel grotendeels en het ziet er naar uit dat het deze week de steun krijgt van een ruime meerderheid in de Tweede Kamer.

Maar over dat recht op zelfbeschikking - een volwassen mens is baas over eigen lijf en dus ook over zijn leven - valt weinig terug te lezen in het wetsvoorstel. Bij de technische behandeling van de wet, eind oktober, moest zelfs D66 dat erkennen: ,,Het wetsvoorstel erkent dat mensen een eigen keuze kunnen maken om hun leven te willen beëindigen teneinde verder lijden te voorkomen. De mens heeft als het ware de teugels van zijn eigen leven in eigen hand'', aldus de D66-woordvoerder. Maar: ,,Ik vermijd het woord 'zelfbeschikkingsrecht', want dat is het niet. De mens die zijn leven beëindigd wil zien, heeft daarvoor de medewerking van een arts nodig die een eigen verantwoordelijkheid heeft en een verzoek om euthanasie kan afwijzen.''

Daarmee maakt de wetgever van de arts een autoriteit die normatieve oordelen velt over wensen en intenties van de individuele mens. Dat is een rol die de christelijke partijen, die euthanasie en hulp bij zelfdoding op grond van levensovertuiging afwijzen, aan de Schepper toebedelen. Deze partijen stelden dan ook de vraag hoe de arts zich bijvoorbeeld kan aanmatigen een oordeel te kunnen vellen over de vraag of zijn patiënt 'uitzichtloos en ondraaglijk lijdt', een van de criteria waaraan het handelen van de arts wordt getoetst wil hij buiten strafvervolging blijven.

In feite draait de kern van het wetsvoorstel nu, net zoals dit overigens tien jaar geleden bij het voorstel van Hirsch Ballin, om de vraag hoe de arts kan worden bewogen zich aan de wet te houden: dus geen valse verklaring afleggen door 'natuurlijke doodsoorzaak' op het overlijdensformulier in te vullen, maar de euthanasie gewoon melden bij de lijkschouwer. Strafvervolging blijft dan achterwege als blijkt dat de arts zich heeft gehouden aan de criteria voor zorgvuldig handelen die in de loop van de tijd door rechter en Gezondheidsraad zijn geformuleerd. Die aanpak van de CDA-minister leverde overigens wel enige vrucht op, want onderzoek onder artsen leert dat het percentage gemelde euthanasiegevallen steeg van 18 procent in 1990 tot 41 procent in 1995.

Door voort te gaan op die weg (waar Hirsch Ballin nog wilde dat het OM het handelen van de arts zou toetsen, is dat oordeel in het huidige wetsvoorstel opgedragen aan vijf onafhankelijke toetsingscommissies) wordt verwacht dat de meldingsgraad nog verder zal stijgen: hetzelfde onderzoek leert immers dat 55 procent van de niet-melders van melding afziet omdat wordt opgezien tegen de juridische rompslomp bij de beoordeling door het OM. Bijna een kwart van de euthanasie en hulp bij zelfdoding zal waarschijnlijk nooit worden gemeld omdat, zo leert het onderzoek, de artsen zelf al weten dat ze niet hebben voldaan aan de zorgvuldigheidscriteria. Ook het voorstel van de VVD om artsen in de toetsingscommissies een veel zwaardere positie te geven, verandert daar niets aan. Het zou de medische beroepsgroep alleen nog meer boven de wet plaatsen. Dit kan nooit de bedoeling zijn geweest.

NRC Webpagina's
23 november 2000

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad