|
WONEN FAMILIE DOORSNEE IS NIET MEER DE NORM
Overzicht eerdere afleveringen Profiel
|
Den Haag gaat weer afrekenen In de toekomstige Woonwet moeten de aangescherpte bevoegdheden van rijk, provincies en gemeenten worden vastgelegd. Terug naar een betrokken overheid.
De overheid moet weer een stevige greep krijgen op de woonmarkt, maar zonder zich er daadwerkelijk mee te bemoeien. Het gaat er vooral om dat de échte partijen op de woonmarkt zoals woningcorporaties, commerciële verhuurders, projectontwikkelaars en bouwers hun werk voor de consument zo goed mogelijk doen. De klant moet koning worden en de overheid geeft de kaders aan. Rijk, provincies en gemeenten krijgen elk een eigen rol; zeker gemeenten moeten daarbij over de eigen schutting (leren) kijken. De overheid moet haar rol helder, consistent en duurzaam vervullen opdat de andere partijen ook op langere termijn weten waar ze aan toe zijn. Staatssecretaris Remkes (Volkshuisvesting) laat er in zijn vorige week verschenen nota Wonen geen twijfel over bestaan dat het rijk een centrale rol hoort te krijgen in het woonbeleid. De twintigste eeuw begon met de Woningwet (van de liberaal Goeman Borgesius), die vooral de zorg voor voldoende volkshuisvesting op het oog had. Aan het einde van die eeuw is in elk geval kwantitatief grotendeels in die behoefte voorzien. In de toekomst komt het in het huisvestingsbeleid minder aan op het bieden van huisvesting, maar op het voldoen aan de vraag naar woongenot. En zo is het een andere liberaal (Remkes) die in de nieuwe Woonwet de nadruk wil leggen op de woonkwaliteit. Met meer vrijheid om te kunnen voldoen aan de behoeften van woonconsumenten, maar ook met strenge ordeningsregels om het leefmilieu in het voller wordende land tot zijn recht te laten komen. Dat is belangrijk omdat het leefmilieu steeds meer bijdraagt aan het woongenot. Een cultuuromslag is nodig, maar geen onverwachte, vindt Remkes. Het is meer een kleine correctie op het succesvolle huisvestingsbeleid van de laatste decennia. In dat beleid stond de decentralisatie centraal en kregen de (private) woningcorporaties geleidelijk aan meer vrijheid om op het punt van de volkshuisvesting een eigen beleid te voeren. De keerzijde van de decentralisatie is geweest dat geleidelijk aan niemand meer verantwoordelijk was voor het huisvestingsbeleid en er niet echt meer werd afgerekend op prestaties. ,,Het rijk heeft met de decentralisatie van taken volgens sommigen ten onrechte ook zijn verantwoordelijkheid voor de resultaten ‘over de schutting gegooid'. Natuurlijk, beleidsdoelstellingen werden wel gesteld, maar ten aanzien van de concreet te realiseren prestaties ontbrak de betrokkenheid van het rijk'', schrijft Remkes. Niet alleen het rijk deed een stap terug. In veel gemeenten verdween in de jaren negentig de zorg voor het huisvestingsbeleid toen ze financieel geen bemoeienis meer hadden met de woningcorporaties omdat het rijk de aanspraak van corporaties op subsidies afkocht. Tegelijkertijd met het opheffen van de betreffende financiële afdeling verdwenen in een aantal gemeenten ook de afdelingen die zich met het volkshuisvestingsbeleid bezighielden. In de praktijk maakte dat in sommige gemeenten niet veel uit: ze waren, zoals Remkes schrijft, ,,blijven hangen in een toetsende geldbureaucratie''. In de nieuwe Woonwet moet dit allemaal anders. Het rijk krijgt weer een centrale, sturende rol. Ook de positie van de provincies en gemeenten in het woonbeleid wordt steviger. Alle partijen ook de niet-publieke die in het beleid een rol spelen, worden afgerekend op geleverde prestaties. Die worden vooraf afgesproken en contractueel vastgelegd in een convenant. Die afspraken moeten uiteindelijk passen in het ‘nationaal beleidskader', dat het rijk (regering en parlement) eenmaal per vijf jaar vaststelt. Dit beleidskader schetst onder meer hoeveel woningen komende vijf jaar nodig zijn en van welke soort, met hoeveel procent de huren in die periode gemiddeld zullen stijgen en hoe het verder moet gaan met de stedelijke vernieuwing. Ook wordt zwart op wit vastgelegd welke prestaties van provincies, gemeenten en corporaties globaal worden verwacht en hoe de resultaten zullen worden getoetst. Voor elk van de provincies en de dertig grotere gemeenten (en hun ommelanden) schetst het rijk in het beleidskader wat het concreet van ze verwacht. Deze partijen moeten dat beleid vervolgens in een ‘ontwikkelingsvisie' vertalen. De ontwikkelingsvisie van de provincies is bepalend voor de andere gemeenten binnen de provinciegrenzen, die van de dertig grote gemeenten geldt voor de betrokken gemeente zelf en voor de plaatsen in de regio. De bedoeling is dat op die manier bij de ontwikkeling van het lokale woonbeleid ook rekening wordt gehouden met vraag en aanbod over de gemeentegrens heen. Die ‘bovenlokale' afstemming is nodig om de beschikbare wooncapaciteit efficiënt en klantgericht te kunnen verdelen en de verschillende woonmilieus evenwichtig over de regio te spreiden. Ook de corporaties moeten het ‘nationaal beleidskader' vertalen en wel in een ‘prestatieplan'. Een gemeente kan een corporatie overigens net als commerciële beleggers contracteren voor het uitvoeren van de aangegane verplichtingen. Ook dan is de rode lijn: afrekenen op prestaties. Om die inzet te versterken maakt ‘Den Haag' periodiek een ronde langs de gemeenten en provincies om op basis van recente ontwikkelingen nadere afspraken te maken, zo belooft Remkes. ,,De afstandelijke overheid moet weer een betrokken overheid worden.'' Om die betrokkenheid te tonen, zal het rijk regelmatig aanschuiven bij het overleg tussen de verschillende partijen. De bedoeling is dat het rijk de besluitvorming alleen faciliteert. Worden partijen het onderling niet eens, dan neemt het rijk de beslissingen. Het kabinet hoopt met deze aanpak, die in de wet wordt verankerd, de ,,vanuit een inhoudelijke visie ontwikkelde voorwaarden'' te kunnen combineren met de kennis en deskundigheid op lokaal niveau. Ook de afrekening op resultaten moet bijdragen aan heldere besluitvorming. Het zal echter nog wel enige tijd duren voordat er van dat integrale beleid overal iets merkbaar is. Vooral provincies en gemeenten moeten nog veel ervaring opdoen met het voeren van een actief huisvestingsbeleid of beter woonbeleid.
|
NRC Webpagina's
|
Bovenkant pagina |