Wielertaal
JOHN KROON
Het wielrennen kent zijn eigen jargon. Een
klein lexicon:
Afdraaien In: zijn kloten afdraaien. Wielertaal is soms ruw. Bedoeld
wordt een renner die zich te pletter fietst in dienst van een andere
renner, met opoffering van zijn eigen kansen.
Boom In: aan de boom schudden. Een renner die hard op kop van een groep
gaat rijden - bijvoorbeeld in de beklimming - schudt aan de boom: hij
wil wel eens zien wie hem kan volgen en wie er moet lossen.
Dans In: de dans leiden. Op kop rijden, met name berg-op.
Deur In: de deur dichtdoen. Zorgen in een eindsprint dat een concurrent
in een bocht niet binnendoor kan komen.
Dood In: de dood of de gladiolen. Zo hard mogelijk rijden onder het
motto: alles of niets.
Duivels In: zijn duivels ontbinden. Een maximale inspanning verrichten.
Elastiek In: aan het elastiek hangen. Een renner die het tempo van een
kopgroep nog maar net of eigenlijk bijna niet meer kan volgen, hangt aan
het elastiek. Vooral tijdens beklimmingen een veel voorkomend
verschijnsel.
Erop-en-erover Renner werkt achterstand op een of meer renners voor hem
weg, rijdt erlangs, en neemt meteen een voorsprong. Hij gaat
erop-en-erover.
Grote molen Wie de grote molen rijdt of draait, heeft het zwaarste
verzet op zijn fiets ingeschakeld.
Harken Wie zit te harken, rijdt lelijk, maar doet wel zijn uiterste
best. Aangenomen wordt dat de tegenwoordige bondscoach Knetemann deze
term heeft geïntroduceerd.
Klasbak Een renner met veel talent.
Kuitenbijter Een helling met een hoog stijgingspercentage. De Cauberg is
voor sommige renners een kuitenbijter, zeker als er vijftien keer op
één dag overheen gefietst moet worden.
Kwakken Doen wielrenners die in een eindsprint van hun rechte lijn
afwijken en zo de concurrenten de pas afsnijden. Ook wel: een kwak
geven.
Linkebal Een renner die de kluit bedondert. Hij doet alsof hij uitgeput
is, laat andere renners in een kopgroep het zware werk doen - om hen ten
slotte aan de eindstreek te kloppen.
Macht Dikwijls in: Jalabert gaat op de macht naar boven. Renners met
niet al te veel klimmerstalent komen toch vaak goed mee doordat ze met
een zware versnelling omhoog gaan. De Limburgse heuvels zijn er geschikt
voor.
Patat Hoewel als etenswaar niet weg te denken bij Vlaamse koersen vooral
gebruikt in: een patat krijgen, figuurlijk een klap krijgen, achterstand
oplopen.
Opblazen In: Nelissen heeft zichzelf opgeblazen. De renner is aan zijn
bovenmatige inspanningen ten onder gegaan en kan niet meer.
Ploegenspel De tactiek die een wielerploeg uitvoert en die bij het WK
extra pikant kan zijn, omdat in de nationale equipes renners uit
verschillende merkenteams worden geacht samen te werken.
Reserve In: Boogerd rijdt de Vuelta op reserve: hij fietst mee, maar
spaart zijn krachten.
Snot In: Hij rijdt zich het snot voor de ogen: hij rijdt zich de longen
uit het lijf.
Spel In: Het spel is op de wagen. Nadat de renners het rustig aan hebben
gedaan, begint de strijd nu echt.
Telefoneren Een renner die demarreert, maar dat vooraf door zijn houding
en bewegingen duidelijk aankondigt, heeft getelefoneerd.
Turbo In: Ballerini zet de turbo op: hij gaat extra hard fietsen. Bij
renners worden ook wel 'turbodijen' gesignaleerd.
Vals plat Sommige weggedeelten, zoals in Limburg, lijken niet te
stijgen, maar gaan, bijna onzichtbaar, toch omhoog. Ze zijn vals plat.
Wegkapitein Niet de kopman van de ploeg, maar wel een ervaren renner die
als een soort verlengstuk van de ploegleider de wedstrijdtactiek
bepaalt.
|