|
|
Een wereld van grote verschillen
Voor dit Profiel is deze zomer een enquête gehouden onder Nederlandse studenten. Zij konden een vragenlijst invullen op de website van NRC Handelsblad. In totaal waren er 1.050 respondenten. Bij de representativiteit moet een voorbehoud worden gemaakt: zo konden alleen internetgebruikers reageren en blijkt meer dan een kwart van de respondenten in Amsterdam te studeren. Voorzichtige conclusies kunnen echter wel getrokken worden.
Dè student bestaat niet. Wat van buitenaf een homogene groep lijkt, hangt in werkelijkheid van uitersten aan elkaar. Studenten zijn vaak buiten de klaslokalen of collegezalen te vinden. Veel tijd wordt besteed aan werk. In de vorm van bijbaantjes bijvoorbeeld die voor de meeste studenten noodzakelijk zijn om rond te komen. Werk is echter ook van belang na de studie en veel studenten houden bij hun studiekeuze dan ook al rekening met de toekomstige carrière. Versnipppering, dat is het algemene beeld dat geschetst kan worden op basis van de resultaten van de enquête. Aan de ene kant staat de actieve student, die veel studeert en daarnaast zijn vrije tijd besteedt aan cv-building (het opbouwen van een curriculum vitae, in de vorm van bijvoorbeeld bestuursfuncties, bijbanen of stages). Aan de andere kant is de student te vinden die nauwelijks iets aan de studie doet en vooral veel tijd aan uitgaan besteedt. Ook tussen studenten aan universiteiten en studenten aan het hoger beroepsonderwijs (hbo) bestaat, volgens de studenten zelf, een wereld van verschil. Een economiestudent uit Rotterdam formuleert het als volgt: "Hbo'ers weten hoe iets in elkaar steekt, academici weten ook waarom en kunnen er hun eigen inzichten in verwerken." Het hbo is de plaats voor de vergaring van praktische kennis en sluit daarmee beter aan bij de arbeidsmarkt. Het is echter niet zo dat alleen hbo'ers gericht zijn op het leven na het studeren. Meer dan de helft van de respondenten is het eens tot zeer eens met de stelling dat studenten bij hun studiekeuze vooral naar een toekomstige carrière kijken. Op de vraag of ze een duidelijk beeld van die loopbaan hebben, reageren de meeste studenten echter negatief. Een student Civiele Techniek uit Delft stelt hierover: "Het zijn vooral mensen van ‘onzin'-studies als geschiedenis en andere alfa-studies die totaal niet naar eventuele carrièremogelijkheden kijken. Bij de wat praktischer ingestelde opleidingen is dit veel minder het geval." Werken is voor de meeste studenten tijdens hun studie al noodzakelijk. Niet de overheid of de ouders betalen de studie, maar de studenten zelf. De belangrijkste bron van inkomsten voor de meeste studenten is het bijbaantje (gemiddeld 41 procent). Voor de ene student is werken nodig om rond te komen, terwijl het voor de ander wat extra luxe betekent. Werken staat vooral in het teken van geld verdienen, al werkt men ook voor de ervaring en omdat het goed staat op het curriculum vitae. Een groot deel van de respondenten (44 procent) werkt tussen de 1 en 10 uur per week bij, 34 procent tussen de 10 en de 20 uur. De rest werkt langer of heeft geen bijbaan. Naast betaald werk doet de helft van de studenten aan vrijwilligerswerk. Tweederde van hen besteedt hier tussen de 1 en 10 uur per week aan en meestal vindt dit werk in de studentenwereld zelf plaats. Het vrijwilligerswerk bestaat dan uit het actieve lidmaatschap van studie- of studentenverenigingen. Een enkeling geeft aan in de kerk vrijwilligerswerk te verrichten. Het merendeel van de respondenten heeft echter nauwelijks binding met een kerk: slechts 17 procent gaat vaker dan twee keer per jaar naar het gebedshuis of de kerk. Studenten zijn maar een klein deel van de week op het opleidingsinstituut zelf te vinden. De helft van de respondenten geeft aan minder dan 10 uur per week kwijt te zijn aan het volgen van colleges en werkgroepen. Extra tijd aan de studie besteedt men thuis en in de bibliotheek. ‘Thuis' betekent voor de meesten een studentenkamer in de stad waar men studeert: 86 procent van de respondenten geeft aan ‘uitwonend' te zijn. Gemiddeld betaalt een student iets meer dan 500 gulden aan huur voor een kamer, die meestal tussen de 8 en 30 vierkante meter groot is. Een belangrijke motivatie om bij de ouders te blijven wonen, is de hoge kamerprijzen. De ruim 300 gulden studiefinanciering die een uitwonende student per maand extra krijgt, is niet voldoende om de meerkosten van het uitwonen te compenseren. De motivering om thuis te blijven wonen is vaak echter meer dan een geldzaak. Ook het gemak en de sociale contacten in de woonplaats van de ouders zijn van belang. Van de uitwonende studenten geeft ruim een kwart aan ooit problemen met de huisbaas gehad te hebben. De grootste ergernis bestaat daarbij uit een vaak lakse houding van de huisbaas om mankementen te verhelpen, maar ook te hoge huurstijgingen en schending van de privacy worden veel genoemd. Daarnaast worden veel studenten het huis uitgezet of worden zij met uitzetting gedreigd. Studenten blijken vaak niet op de hoogte van de juridische stappen die men kan ondernemen. Als men dat wel weet, heeft men er vaak geen zin in. Een studente uit Amsterdam hoorde bij een aanvraag voor huursubsidie van de huurcommissie dat ze te veel betaalde. "Uiteindelijk heb ik geen proces aangespannen omdat ik geen zin had in moeilijkheden." Toch zijn de woonomstandigheden van veel studenten vaak zeer slecht. "Mijn eerste kamer waar ik woonde was een kelder zonder ramen van twee bij acht meter. De huur was 475 per maand en het vocht droop van de muren", zegt een andere studente uit Amsterdam. Op de stelling dat universitaire studies over het algemeen gemakkelijk zijn, antwoordt 48 procent van de studenten dat men het daarmee oneens tot zeer oneens is. Slechts 18 procent is het eens of zeer eens met deze stelling en 34 procent is het noch eens, noch oneens. Een student politicologie uit Amsterdam vindt het intellectuele niveau van de studenten soms erg tegenvallen. "Hiervan worden altijd grote voorstellingen gemaakt, maar ik ben maar weinig studenten tegengekomen waarmee ik op een goed niveau over allerlei zaken van gedachten kan wisselen. Overigens laat het niveau van sommige docenten aan de universiteit ook wel te wensen over." Enquête en interviews: Sanne Bruinstroop, Stefan Dormans, Britt Hoppenbrouwers en Leontien Peeters
|
NRC Webpagina's 21 SEPTEMBER 2000
|
Bovenkant pagina |
|