|
RIJKSMUSEUM Overzicht eerdere afleveringen Profiel
|
Een potvis tussen de hofopera's
Het Rijksmuseum kan slechts een fractie van de collectie tentoonstellen. Maar ook in de depots is voldoende belangstelling voor de schilderijen.
Een goedlopende openbare bibliotheek. Zo typeert Wim Hoeben, medewerker collectiebeheer, de functie en het gebruik van het schilderijendepot van het Rijksmuseum. Slechts enkele van de schilderijen die niet ‘op zaal' hangen, leiden volgens Hoeben een permanent depotbestaan. Geroutineerd trekt hij een aantal rekken met schilderijen uit hun nis, op zoek naar een werk dat het daglicht niet verdraagt. De medewerker collectiebeheer wijst naar een onthoofd vrouwenlichaam, geschilderd door Alma-Tadema. ‘Het kopje hiervan hangt in het Rijksmuseum', luidt de ludieke tekst van de kunstenaar, op de achterzijde van het schilderijtje. Hoeben: ,,Dit werk ziet er niet uit, wordt nooit uitgeleend, maar heeft - net als een uniek bibliotheekexemplaar - wel degelijk bestaansrecht.'' Het schilderijendepot van het Rijksmuseum behoort (samen met het Rijksprentenkabinet) tot de kostbaarste en meest geraadpleegde depots van Nederland. Het depot omvat circa drieduizend 17de-, 18de- en 19de-eeuwse schilderijen (vooral de Haagse School is goed vertegenwoordigd), die in vier optimaal beveiligde zalen zijn ondergebracht. Vrijwel dagelijks maakt Hoeben potentiële bruikleners of andere geďnteresseerden wegwijs in zijn geheime schatkamer. Wie het depot bezoekt? Hoeben: ,,Vaak gaat het om studenten die zich verdiepen in een bepaalde schilder. Maar ik heb hier ook een boomchirurg rondgeleid, die onderzoek deed naar boomgroeiafwijkingen uit de 17de eeuw. En wat te denken van die dame wier grootmoeder door Jozef Israëls op doek werd vereeuwigd? Of ze samen met oma op de foto mocht. Geen probleem natuurlijk.'' Van de 220 aanvragen voor bruikleen die Hoeben jaarlijks bereiken, worden er zo'n 120 gehonoreerd. Doorslaggevend is of het schilderij de tocht kan overleven, niet tijdelijk tentoongesteld wordt of op de restauratielijst staat. Voldoet het werk aan die voorwaarden, dan zal de aanvrager - merendeels musea, maar ook ambassades, gemeentehuizen, ministeries en particuliere kunsthandelaren - de minimumeisen ten aanzien van verpakking, verzekering en transport in acht moeten nemen. Voor de bruikleen zelf worden geen kosten in rekening gebracht. Hoeben: ,,Grote, gerenommeerde musea kennen ons beleid. Maar dorpsmusea bellen vaak met de vraag of ze een schilderij met het volkswagenbusje mogen komen ophalen.'' Strijkt hij wel eens met de hand over het hart? Hoeben: ,,Een speciale transportkist kost al snel 2.500 gulden. Dat kun je een museum met een jaarbudget van 10.000 gulden niet aandoen. In zo'n geval leggen we het schilderij helemaal in de watten. Voor ons aanvaardbaar, voor hen betaalbaar.'' Ook Cindy Weele, bruikleen-administrator van het Rijksprentenkabinet, stelt zich soepel op. Toen de hofopera in Mannheim onlangs twee tekeningen van diezelfde opera voor een tentoonstelling aanvroeg, liet Weele ze door een medewerker bezorgen. Onder één voorwaarde. De voordeur van het complex mocht tijdens de tentoonstelling niet open blijven staan; het daglicht zou de prenten lelijk kunnen aantasten. Voor de thans in het Japanse Nagoya lopende tentoonstelling Dutch art in the age of Rembrandt and Vermeer leverde het Rijksprentenkabinet alle stukken. Weele: ,,Het gaat om topstukken van Van Goyen, Van Ostade, Rembrandt, Ruysdael en Segers met een verzekeringswaarde van vele tonnen.'' Een prestigieuze opdracht, waar de bruikleen-administrator haar hand niet voor omdraait. Maar: ,,Ik duik net zo lief in ons depot voor een tekening van potvissen, voor een tentoonstelling over stromen en strandingen in de ruďnekerk in Bergen.'' Het Rijksprentenkabinet telt een miljoen prenten, tekeningen, foto's, portretten, sierpapieren, Oosterse miniaturen, kunstenaarsautografen, schets- en getijdeboeken. Nog geen procent daarvan is in het Rijksmuseum te bezichtigen. Dat heeft volgens Weele niets te maken met de kwaliteit van de werken, maar vooral met de kwetsbaarheid. Met name de prenten zijn extreem gevoelig voor licht en temperatuur; ze worden nooit langer dan drie maanden tentoongesteld. Binnen- en buitenlandse museale instellingen doen daar hun voordeel mee, want de ervaring leert dat de overige 990.000 werken nooit jaren achtereen in het depot liggen. Weele: ,,Een aanvraag voor bruikleen wordt gehonoreerd, mits het werk niet net is uitgeleend en het onder goede condities wordt tentoongesteld.'' Zeventig procent van alle door het Rijksmuseum uitgeleende werken is afkomstig uit het Rijksprentenkabinet. De vijftien bruikleenaanvragen die het meubeldepot jaarlijks verwerkt, vallen daarbij in het niet. Dat betekent niet dat de torenkamers D404 en D403 - waar het meubeldepot huist - in de vergetelheid zijn geraakt. Integendeel. In de afgelopen tien jaar werd het meubeldepot ingrijpend veranderd. De museumdirectie nodigde een aantal studenten meubelrestauratie uit de honderden antieke tafels, stoelen, kamerschermen, kasten en fauteuils van hun centimers dikke stoflagen te ontdoen. En: van een inventarisnummer te voorzien. Het getuigt van professionalisering, vindt meubelrestaurator Dominique Loosdrecht. ,,Dit museum neemt zijn depots meer dan ooit serieus''. Die professionalisering gaat bij sommige depots ook gepaard met een zekere verharding. Robert van Langh, restaurator bij het zilverdepot: ,,Er was een tijd dat ik van mijn apropos raakte als het Metropolitan in New York niet akkoord ging met onze bruikleenregels. Nu zeg ik: dít zijn onze voorwaarden. Graag of niet.''
|
NRC Webpagina's
|
Bovenkant pagina |