U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
Argentinië NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE


ARGENTINIË
INWONERS
HISTORIE
ECONOMIE
SPORT
TANGO
POLITIEK
ANDERE LANDEN
ARGENTIJNEN
INTERNET
HISTORIE

Een land dat vooral vecht tegen zichzelf

Roel Janssen
In Argentinië duren de perioden van rust altijd maar kort. Het land blijft verscheurd door ruzie over de verdeling van de rijkdom.

Videla
Jorge Rafael Videla wordt ingezworen als president in 1976 Foto AP

Tot 1943: Van barbarij tot beschaving

Het prikkeldraad en de koelhuizen hebben tegen het einde van de negentiende eeuw de stoot gegeven tot een enorme bloei van Argentinië. Hierdoor werd het mogelijk de veestapels uit te breiden en om vlees van de pampa's naar Europa te transporteren. Argentinië werd de graan- en vleesleverancier van Europa. Het vrijwel maagdelijke land had een grote aantrekkingskracht op arme of landloze boeren uit Zuid-Europa. Rond 1900 bedroeg de immigratie 100.000 mensen per jaar. Argentinië was een frontier-samenleving in Zuid-Amerika, de grens tussen 'beschaving en barbarij' werd steeds verder verlegd. In korte tijd behoorde Argentinië tot de welvarendste landen van de wereld en Buenos Aires deed in pracht en praal niet onder voor Barcelona of Milaan.

Uit die tijd stamt het conflict dat Argentinië de hele twintigste eeuw heeft verscheurd: de strijd om de toe-eigening van de rijkdommen die de landbouw opbracht. Tegenover elkaar stonden de oligarchie van grootgrondbezitters en exporteurs, de industriëlen, de arme rurale en stedelijke bevolking en de arbeiders. De staat als herverdeler van de welvaart begunstigde dan weer de ene, dan weer de andere groepering, zonder een duurzaam sociaal compromis te bereiken. Het conflict werd uitgevochten met politieke en militaire middelen en het werd bemoeilijkt doordat vanaf het midden van de jaren dertig sprake was van een vrijwel onafgebroken periode van afnemende welvaart.

1943-1952: Het nationalisme van Perón

In 1943 kwam een militaire regering aan de macht met kolonel Juan Domingo Perón als minister van Arbeid. Daardoor kreeg hij greep op de vakcentrale CGT. Perón, toen 49 jaar, was de leider van een groepje nationalistische en antidemocratische legerofficieren. Zij koesterden nauwelijks verholen sympathieën voor Hitler, Mussolini en Franco.

Nadat Perón in 1945 kortstondig in de gevangenis was beland, en was vrijgekomen dankzij massale straatprotesten waartoe was opgeroepen door een jonge radio-omroepster, Eva Duarte, werd hij in 1946 met overweldigende meerderheid tot president gekozen. Korte tijd later trouwde hij met 'Evita'. De vakcentrale CGT werd hét bolwerk van het 'peronisme', terwijl Eva Perón de leiding kreeg over liefdadigheidsstichtingen waarmee ze het arme volk (de 'descamisados', de 'hemdlozen') van sociale voorzieningen voorzag. Geld was er in overvloed in de naoorlogse jaren: de agrarische exporten naar hongerend Europa bloeiden. Totdat de Verenigde Staten met hun Marshall-hulp het Argentijnse graan en vlees van de markt verdrongen.

Perón noemde zijn politieke beweging 'justicialismo' (de beweging voor rechtvaardigheid) waarvan hij de caudillo (leider) was. Het peronisme was een extreme vorm van populisme, een mengeling van ideologieën, anti-Amerikaans en anti-Brits (Perón nationaliseerde de omvangrijke Britse infrastructuur), anticommunistisch, antisemitisch, anti-elitair, anti-oligarchisch en in het algemeen vóór het volk. Het peronisme steunde op het staatsapparaat. Met de inkomsten van de agrarische exporten zette Perón een beschermde nationale industrie, een snel uitdijende staatssector en een uitgebreid welvaartsstelsel op.

1952-1974: Chaos en geweld

In 1952 overleed Evita aan kanker, 33 jaar oud. Dit was het begin van het einde van Peróns bewind. Midden jaren vijftig was Argentinië bankroet, Perón werd afgezet in 1955 en vluchtte via Paraguay naar franquistisch Spanje.

Opeenvolgende burgerpresidenten en militairen van de jaren vijftig en zestig slaagden er niet in Argentinië politiek en economisch te hervormen. Perón wachtte in ballingschap af tot hij terug zou kunnen keren, terwijl in Argentinië zijn politieke beweging radicaliseerde en de populariteit van Evita mythische proporties aannam.

Uit erkenning dat Argentinië niet mét, maar evenmin zónder Perón bestuurd kon worden, besloot president generaal Lanusse in 1973 dat Perón met zijn (derde) vrouw, de nachtclubpianiste Maria Estela (Isabel) Martínez, mocht terugkeren.

De triomfantelijke intocht eindigde in een bloedbad. Linkse en rechtse aanhangers van de caudillo, voor- en tegenstanders van Perón namen elkaar onder vuur. Er vielen honderden doden. Het was het begin van een periode van gewelddadigheid die zelfs in de bloedige Argentijnse geschiedenis haar weerga niet kende.

Argentinië werd begin jaren zeventig in een veelkoppige burgeroorlog gezogen. Op het platteland in het noorden, het enige gebied waar in Argentinië sprake is van kleingrondbezit, was de trotskistische guerrillabeweging ERP (Ejercito Revolucionario del Pueblo) actief. In de steden richtten de Montoneros, ontstaan uit de geradicaliseerde jeugdbeweging van de peronisten, zich op een gewapende machtsovername. Ze legden zich toe op ontvoeringen en moordaanslagen. Verder vormde de vakbeweging CGT eigen gewapende ordediensten. Het leger liet zich evenmin onbetuigd in de repressie en trad eigenhandig op.

1974-1976: Militaire staatsgreep

Perón overleed in 1974, Isabel volgde hem op als president. Zij stond onder sterke invloed van een drugshandelaar, sterrenwichelaar en oprichter van de Triple A, (Argentijnse Anticommunistische Alliantie), José López Rega. De guerrillastrijd hield het land in zijn greep, de straat werd geregeerd door knokploegen van de vakbonden, de autoriteiten hadden iedere invloed op het bestuur verloren. In series stakingen kwam de economie tot stilstand. Vanaf de zijlijn sloegen de strijdkrachten de teloorgang van de peronistische regering gade en intussen roeiden de militairen in Tucumán de guerrillastrijders van de ERP uit.

Eind 1975 staken vertegenwoordigers van de oligarchie, de zakelijke elite en de grootgrondbezitters de hoofden bij elkaar om een politiek en economisch reddingsplan op te stellen. Daarvoor was de steun van de strijdkrachten onmisbaar om de orde in het land te herstellen.

Op 24 maart 1976 nam een militaire junta, bestaande uit generaal Videla, luchtmachtgeneraal Agosti en admiraal Massera de macht over. Isabel Perón kreeg huisarrest. Een meerderheid van de bevoking juichte de staatsgreep toe.

Na de populistische staat van Perón vestigden de militairen de terroristische staat. Aanhangers en sympathisanten van de guerrillabewegingen, van de peronistische jeugdbeweging en studentenbonden, vakbondsleden, intellectuelen en kunstenaars, politici, priesters, activisten voor de rechten van de mens, maar ook individuen die geen enkele politieke rol hadden gespeeld, werden opgepakt. Met stilzwijgende goedkeuring van het overgrote deel van de bevolking voerden de militairen hun 'smerige oorlog tegen de subversie' uit. Concentratiekampen, gevangenissen en martelcentra waren overvol. De strijdmachtonderdelen concurreerden met elkaar in meedogenloosheid. Alle mensen die zonder vorm van proces werden opgepakt, stonden 'ter beschikking van de president van de republiek' en waren van de buitenwereld afgesloten. Naar officiële schatting tienduizend mensen, en mogelijk vijftienduizend of meer, verdwenen voorgoed.

1976-1981: Herstel en verzet

Terwijl de militairen hun terreur uitoefenden, probeerde het economische team onder leiding van 'superminister' José Alfredo Martínez de Hoz de economie te saneren. Martínez de Hoz, voorstander van economische liberalisering, stelde zich ten doel de macht van de vakbeweging te breken, de verliesgevende staatsbedrijven te ontmantelen en de door hoge tolmuren beschermde nationale industrie bloot te stellen aan concurrentie.

Protest tegen de dictatuur kwam mondjesmaat op gang. Deels door de repressie, deels doordat de Argentijnse communisten het militaire bewind steunden omdat de communisten, net als de militairen, fel gebeten waren op de peronisten. Bovendien deed de Sovjet-Unie uitstekende zaken met het Argentijnse regime, ondanks de anticommunistische retoriek van de militairen. In 1980, toen de Verenigde Staten onder president Carter een graanboycot tegen de Sovjet-Unie instelden - als represaille voor de inval in Afghanistan - sloot Argentinië een miljardenakkoord om graan aan de Sovjet-Unie te leveren.

Het meest in het oog springende verzet tegen de dictatuur werd vanaf november 1977 gevormd door de wekelijkse stille omgang van de 'Dwaze Moeders van de Plaza de Mayo'. Zij demonstreerden iedere donderdag om vier uur, met witte hoofddoekjes om en zakdoeken met de namen van hun verdwenen kinderen, voor het presidentiële paleis. In 1980 kreeg Adolfo Pérez Esquivel, leider van een kleine organisatie voor de rechten van de mens, de Nobelprijs voor de vrede als symbool van het verzet tegen de dictatuur.

De junta kwam intussen in steeds grotere moeilijkheden. Na het wereldkampioenschap voetballen (1978), waarbij gastland Argentinië het Nederlandse elftal in de finale versloeg, kwam de internationale kritiek op het bewind op gang. In 1979 zond de Organisatie van Amerikaanse Staten, op Amerikaans initiatief, een missie naar Buenos Aires om de situatie van de rechten van de mens te onderzoeken. Het werd een aanklacht tegen het regime.

Het economische beleid was een fiasco - de marktliberalisering en overwaardering van de peso leidden tot een ineenstorting van de nationale industrie die niet tegen de buitenlandse concurrentie bestand was. De buitenlandse schuld begon alarmerend op te lopen.

1981-1982: De Falkland-oorlog

Begin 1981 werd Videla afgezet en vervangen door generaal Viola. Ook Martínez de Hoz met zijn team trad af, nadat een devaluatie van de peso onafwendbaar was. Eind 1981 werd Viola aan de kant geschoven om plaats te maken voor generaal Galtieri. De sociale en politieke onrust namen toe.

Op 2 april 1982 voerden Argentijnse troepen onder leiding van generaal Mario Menéndez een verrassingsaanval uit op de Falkland-eilanden in de zuidelijke Atlantische oceaan. Deze eilandengroep, door de Argentijnen Las Malvinas genoemd, waren in de negentiende eeuw door Groot-Brittannië in bezit genomen en sindsdien door opeenvolgende Argentijnse regeringen geclaimd. Tot verrassing van de Argentijnse machthebbers besloot de Britse premier Thatcher de eilanden te heroveren en kreeg ze daarvoor de steun van de Verenigde Staten.

Na vijf weken kwam de Britse expeditiemacht bij de eilanden aan en in een korte oorlog werden de Argentijnse troepen verslagen. Aan Britse zijde sneuvelden ongeveer 200, aan Argentijnse kant 800 militairen. Veel materieel - een Argentijnse kruiser, een aantal Britse fregatten en andere schepen alsmede ruim zestig Argentijnse gevechtsvliegtuigen - gingen verloren. Daags na de capitulatie op de Falkland-eilanden (16 juni 1982) viel het militaire bewind in Buenos Aires.

1982-1990: Burgers aan de macht

Na een kort overgangsbewind kwam een burgerregering onder leiding van Raúl Alfonsín aan de macht. De regering had te kampen met drie erfenissen van de militaire dictatuur: de kwestie van de rechten van de mens, de aanpak van de militairen en de sanering van de economie. Argentinië was, evenals vrijwel alle andere Latijns-Amerikaanse landen, bankroet en het land kon zijn buitenlandse schulden (40 miljard dollar) niet aflossen. Het ene na het andere saneringsprogramma onder toezicht van het Internationale Monetaire Fonds werd geïntroduceerd, waaronder de introductie van een nieuwe munt (de austral, in 1985) en bezuinigingsmaatregelen, maar deze bleven zonder duurzaam resultaat.

De schendingen van de rechten van de mens werden onderzocht door een commissie onder leiding van de schrijver Ernesto Sábato. Deze kwam met een rapport waarin de 8.426 gevallen van vermissingen waren gedocumenteerd. Het werkelijke aantal vermisten ligt waarschijnlijk hoger, maar is niet bekend.

In 1985 werden negen juntaleden veroordeeld tot gevangenisstraffen, maar andere militairen die verantwoordelijk waren geweest voor de terreur, bleven buiten schot. Eind 1986 - terwijl de vakbonden weer massaal de straat op gingen, in de kazernes de onrust groeide en hier en daar militairen (de zogenoemde carapintados ofwel 'camouflagegezichten') in opstand kwamen - kondigde Alfonsín een amnestiewet aan, Punto Final. Nadat nieuwe militaire onrust met moeite was onderdrukt, volgde in 1987 de wet op de obediencia debida (figuurlijk: de 'bevel-is-bevel'-wet), waardoor alle lagere militairen werden gevrijwaard van verdere vervolging.

Alfonsín bleek niet in staat de economische problemen op te lossen. Het land verviel opnieuw in economische en politieke chaos. Gedemoraliseerd droeg Alfonsín in 1989 de macht over aan zijn gekozen opvolger, de peronist Carlos Saul Menem.

1990-heden: Korte bloei

Na een jaar van militaire dreigingen verleende Menem eind 1990 gratie aan alle juntaleden die in de gevangenis zaten, alsmede aan Mario Firmenich, de verbannen voormalige leider van de Montoneros.

Nadat de inflatie was opgelopen tot meer dan 1.000 procent per maand, kondigde de minister van Economische Zaken van de regering Menem, Domingo Cavallo, begin 1991 een drastisch, orthodox saneringsprogramma aan. In feite was het een radicale versie van het oude plan van Martínez de Hoz, maar het werd nu - zonder politieke tegenstand - door een peronistische president uitgevoerd, die aldus de economische erfenis van het peronisme om zeep hielp. Staatsbedrijven werden geprivatiseerd, de begroting werd op orde gebracht, de koers van de munt (opnieuw de peso) werd gekoppeld aan die van de dollar. Met aartsrivaal Brazilië (en Paraguay en Uruguay) sloot Argentinië het Mercosur-verdrag, de oprichting van een Zuid-Amerikaans vrijhandelsgebied. Het ongelooflijke gebeurde: voor het eerst in vijftig jaar maakte Argentinië een periode van stabiliteit en economische bloei door.

Ondanks beschuldigingen van corruptie, schandalen en een flamboyante levensstijl werd Menem op de golf van economisch optimisme herkozen als president (in 1995). Zijn tweede periode was minder succesvol. Het parlement verklaarde de twee amnestiewetten (uit '86 en '87) ongeldig, maar Menem sprak hierover een veto uit. De economie belandde weer in een recessie.

Eind 1999 won Fernando de la Rúa, kandidaat voor een coalitie van niet-peronistische partijen, de presidentsverkiezingen. Een jaar later kreeg Argentinië een noodkrediet van het IMF. Begin 2001 trad het kabinet af, te midden van schandalen over corruptie en kapitaalvlucht. Een federale rechter verklaarde de amnestiewetten ongrondwettig en opende zo de juridische weg om alsnog militairen wegens schendingen van de rechten van de mens tijdens de jaren van de dictatuur aan te pakken.

NRC Webpagina's
5 APRIL 2001

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad