NAVO kán deze oorlog niet winnen
Door de NAVO-acties zijn de
problemen op de Balkan alleen maar toegenomen. Een NAVO-overwinning is
dan ook uitgesloten, vindt Bastiaan Bommeljé.
Deze oorlog is een gerechtvaardigde kruistocht", sprak de president.
"Het gaat om de fundamentele waarden van vrijheid, democratie en
menselijkheid." Het jaar was 1963; de president John F. Kennedy; de
oorlog in Vietnam. Het is, kortom, niet de eerste keer dat het Westen
verstrikt is geraakt in zijn eigen retoriek. Hoe dit in Kosovo gebeurde
door het zelfbedrog en de nonchalance van de westerse Balkanpolitiek,
werd onlangs op deze pagina kernachtig beschreven door Michael Stein
(NRC Handelsblad, 15 mei). Zijn redenering dat het huidige debacle
slechts kan worden uitgewist door de oorlog voort te zetten totdat
victorie op alle fronten is behaald "omdat het anders met de NAVO is
gedaan", valt echter met gemak om te draaien. Want hoe langer de oorlog
duurt, des te groter wordt de verdeeldheid binnen de NAVO, terwijl een
grondoorlog zelfs tot een rechtstreekse breuk met Griekenland en
Italië leidt, en hoogstwaarschijnlijk tot een kabinetscrisis in
Duitsland. Een transeuropese of een transatlantische crisis in de NAVO
ligt vervolgens in het verschiet. Steins redenering is dezelfde waarmee
de VS volhardden in hun tragische vergissing in Vietnam: als 'wij'
stoppen met de oorlog "is het met de rol van de VS als leider van het
vrije Westen gedaan", heette het destijds in kringen van de adviseurs
van Kennedy en Johnson. Zij waren ervan overtuigd dat geheel Zuid-Oost-
Azië en delen van de Pacific 'verloren' zouden gaan als de oorlog
niet werd gewonnen. Volgens de generaals was die overwinning binnen
handbereik. "De luchtoorlog verloopt naar wens", heette het in 1965, "de
vijand staat op instorten." Het tegendeel bleek het geval.
De geschiedenis kent geen analogieën, en Kosovo is geen Vietnam.
Toch zijn er overeenkomsten die verder gaan dan het valse vertrouwen in
de effectiviteit van bombardementen, de sluipende escalatie der
vijandelijkheden, en de tragiek dat het Westen "niet mág
verliezen", maar ook niet kán winnen. De allergrootste
overeenkomst is wellicht dat het Westen de aard van het conflict
blijkbaar niet begrijpt, en dat in dit tijdperk van televisiedemocratie
niet in alle eerlijkheid onder woorden durft te brengen.
Zo hebben westerse politici nog altijd geen duidelijk antwoord op de
vraag wat het voormalige Joegoslavië eigenlijk is: een verzameling
staten waarin toevallig allerlei etnische groepen leefden, of een
verzameling etnische groepen die verdeeld waren over min of meer
toevallige staatkundige eenheden. Te vrezen valt dat zij zich deze vraag
nimmer hebben gesteld. Daarom ook was het Westen nu eens razendsnel met
het erkennen van afgescheiden republieken (Slovenië, Kroatië),
dan weer aarzelend met fatale gevolgen (Bosnië). Daarom ook gedoogt
het Westen nu eens etnische zuivering als middel tot staatkundige
stabiliteit (de verdrijving door de Kroaten van zo'n 200.000
Serviërs uit de Krajina), of tot nieuwe indeling van staatkundige
eenheden (in Bosnië zijn één miljoen vluchtelingen
die volgens de Dayton-akkoorden 'naar huis mogen', maar nog altijd in
containers leven zonder dat het Westen een poot uitsteekt om hun
terugkeer te bevorderen), terwijl dan weer etnische moordpartijen reden
zijn om te bombarderen. Daarom ook meent het Westen de oorlog om de
'multi-etnische' staat Bosnië te hebben gewonnen, terwijl
behoorlijk wat Bosnische Serviërs daar anders over denken. Zij
kregen immers met hun Republika Srpska 49 procent van het Bosnisch
grondgebied (terwijl zij 30 procent der inwoners uitmaken), geheel
aaneensluitend grenzend aan het Servische moederland, en zijn nu met 80
procent van al hun economische transacties daarmee vrijwel naadloos
vervlochten. Daarom ook was het Westen in het geval van Bosnië tot
op het allerlaatst onwillig de vrijwel weerloze Bosnische moslims van
wapens te voorzien, terwijl het nu in Kosovo het UÇK de
grondoorlog laat voeren. Daarom had het Westen in Bosnië oneindig
veel geduld om over een soort regeling met de strijdende partijen te
onderhandelen, terwijl men het in Rambouillet aan de Amerikanen overliet
om de Kosovaarse Albanezen en Serviërs in tien dagen te dwingen in
te stemmen met een dictaat-overeenkomst (de andere NAVO-landen lieten
zich de facto van de besprekingen buitensluiten).
De kern van de zaak is dat de leidende westerse politici niet wensen te
begrijpen dat Kosovo deel uitmaakt van een inherent en bijzonder
ingewikkelde regionale en historisch-ideologische problematiek, die zich
niet in soundbites laat vertalen of zich laat benaderen met het idee dat
de eigen samenleving dan misschien wel niet maakbaar is, maar de wereld
wel. De gedachte dat het in Kosovo om een simpele krachtmeting gaat
tussen een diabolische despoot en de krachten van 'vrijheid, democratie
en menselijkheid' is oog in oog met de humanitaire catastrofe zelfs
onhoudbaar en nonchalant. Door de oorlog te beginnen heeft het Westen de
regionale problemen gecompliceerd, het menselijk lijden verergerd en de
anti-democratische krachten in de kaart gespeeld - en (net als in
Vietnam) zal het einde van de strijd hetzelfde resultaat hebben. Daarom
kán het Westen de oorlog niet winnen, zelfs niet als de
militairen zegevieren. Te vrezen valt dat de werkelijke gevolgen van de
destabilisatie, de verwoestingen, de wederzijdse wraakgevoelens, de
economische ontwrichting en een falende westerse politiek zich pas
achteraf in volle omvang laten voelen.
Zou er buiten Tony Blair één andere westerse politicus
zijn die serieus denkt dat Kosovo ooit nog een vreedzame multi-etnische
provincie van Joegoslavië kan zijn? Ja: de Amerikaanse minister van
Buitenlandse Zaken Madeleine Albright en haar onderminister Strobe
Talbott. En dit werpt een enigszins schrijnend licht op deze twee
'deskundigen' die Clinton aanzetten de bombardementen te beginnen. Net
zoals de McNamara's en McBunby's tijdens de Vietnamoorlog gaat het om
onberispelijke liberalen met veel zin voor 'vrijheid, democratie en
menselijkheid', maar met een nog groter ongeduld en een zelfs nog
omvangrijkere zelfoverschatting. En net zoals tijdens Vietnam liet de
president de besluitvorming plaatsvinden vanuit een bunkermentaliteit
die tegenover de visie van deze twee adviseurs geen ruimte liet voor
tegenargumenten of negatieve adviezen, ook niet vanuit het Pentagon en
de CIA.
De geschiedenis kent geen analogieën, en Kosovo is geen Vietnam.
Maar toch zijn er overeenkomsten. Eén daarvan is ook de groeiende
verdeeldheid in het Westen over een politiek die niet alleen
onduidelijk, incoherent en incapabel is, maar ook geen enkele
manoeuvreerruimte biedt behalve verdere escalatie. Het is een politiek
die zolang het duurt nog drijft op de retoriek van de mensenrechten,
maar die in werkelijkheid is uitgemond in een Vietnam-achtige
nachtmerrie: om Bosnië te redden werd het opgedeeld; om
Joegoslavië te ontdoen van een anti-democratische despoot wordt het
land naar het stenen tijdperk gebombardeerd, en om de Kosovaren te
beschermen worden ze gedood met in verarmd uranium gedoopte
clusterbommen.
Bastiaan Bommeljé is historicus.