NAVO mag VN-Handvest niet negeren
F. Kuitenbrouwer
Joegoslavië heeft tien
NAVO-landen aangeklaagd bij het Internationaal Gerechtshof van de VN in
Den Haag. Dit moet zich eerst uitspreken over de vraag of het wel
bevoegd is. De huidige federale republiek van Joegoslavië is
namelijk geen lid van de VN. De rechtsvraag die de NAVO-acties tegen
Joegoslavië oproepen gaat echter verder. Zij zetten niet alleen
Milosevic cs. onder druk, maar ook het internationale recht.
Volkenrechtsdeskundige Eric Myjer vroeg zich onlangs in het
Juristenblad af of het internationaal recht door het
Bondgenootschap niet "naar de schroothoop is verwezen."
Het probleem is dat de NAVO-acties niet alleen plaatsvinden
buiten maar ook in strijd met het Handvest van de
Verenigde Naties. De diagnose is van rechter Cassese van het
Joegoslavië-tribunaal in de jongste aflevering van het European
Journal for International Law: er is geen sprake van (collectieve)
zelfverdediging; de acties ontberen ook een strijdorder van de
Veiligheidsraad, het enige orgaan dat op grond van Hoofdstuk 7 van het
Handvest het moderne equivalent van een gerechtvaardigde oorlog kan
afkondigen.
Myjer noemt het tekenend dat de NAVO-landen niet eens hebben
geprobeerd een mandaat van de Veiligheidsraad te krijgen. Cassese
voegt daaraan toe dat de NAVO-leden zelfs hebben afgezien van enige
poging een rechtvaardigingsgrond aan het VN-Handvest te ontlenen.
Verzoening van recht en onrecht in het Kosovo-conflict is mogelijk, op
grond van drie factoren. In de eerste plaats heeft de Veiligheidsraad in
verschillende resoluties het optreden van Milosevic cs. in Kosovo
aangemerkt als een bedreiging van vrede en veiligheid in de zin van
Hoofdstuk 7. Dat doet het conflict in aanmerking komen voor gewapende
interventie. Ten tweede is het VN-systeem een com binatie van mondiale
en regionale elementen. Dat geldt ook voor interventie door een
regionale organisatie als de NAVO. Ten slotte hoeft de vereiste
autorisatie door de Veiligheidsraad niet alleen uitdrukkelijk en vooraf
aanwezig te zijn; zij kan ook impliciet en achteraf worden verleend.
Met name de laatste twee punten van dit juridisch scenario hebben de
nodige haken en ogen. Zo is de NAVO van origine een
zelfverdedigingsorganisatie. Van zelfverdediging door de NAVO is in
Kosovo geen sprake, dus geldt de eis van een VN-mandaat. Deze eis kent
echter ook zijn schakeringen. Er zijn verschillende precedenten voor de
stelling dat de Veiligheidsraad de uitoefening van zijn taak onder
Hoofdstuk 7 kan 'uitbesteden'. Zo vreemd is dat ook niet. Politieke
overwegingen kunnen het moeilijk maken voor de Veiligheidsraad openlijk
acties te autoriseren hoewel de leden deze binnenskamers wenselijk of in
elk geval acceptabel achten.
Een sterk voorbeeld is de tussenkomst van de organisatie van Afrikaanse
staten in de burgeroorlog in Liberia in 1990. Dat gebeurde zonder
expliciete goedkeuring van de Veiligheidsraad, maar deze heeft de
interventie stilzwijgend geaccepteerd en achteraf zelfs geprezen. Niet
protesteren (acquiescence) geldt als een bron van internationale
rechtsvorming, al waarschuwen sommigen dat aangelegenheden van vrede en
veiligheid daarbij een hoofdstuk apart vormen.
De bezwaren van dit soort juridische constructies zijn duidelijk. In de
jongste aflevering van het American Journal of International Law
omschrijven de volkenrechtsdeskundigen Lobel en Ratner de inzet van het
debat als volgt: "Hoe moeilijker het is voor staten om toestemming te
krijgen voor gewapende actie, des te groter is de stimulans om
vreedzame, creatieve oplossingen door middel van onderhandelingen te
vinden."
Er is echter een nieuwe grootheid in het spel. Grove schending van
elementaire mensenrechten wordt steeds meer erkend als een
gerechtvaardigde aanleiding voor interventie. Daarbij hoort wel de
voorwaarde dat het een collectieve actie betreft om het risico te
verkleinen dat een enkele mogendheid dit thema aangrijpt als dekmantel
voor het nastreven van nationale belangen. In het geval van Kosovo
levert dit een extra argument op te komen tot enigerlei arrangement
onder auspiciën van de Veiligheidsraad dat tenminste achteraf
dekking verleent aan de NAVO-acties. Dit impliceert een vorm van
toetsing door de Veiligheidsraad. Men zou kunnen zeggen dat de NAVO deze
op de merites van de humanitaire ramp in Kosovo met vertrouwen tegemoet
kan zien.
De Amerikaanse onderminister Strobe Talbott benadrukt de noodzaak "de
NAVO niet ondergeschikt te maken aan enig ander internationaal orgaan."
Zo geformuleerd geldt dat ook voor de Veiligheidsraad. Daarmee dreigt de
NAVO pas werkelijk het kind met het badwater weg te gooien. Het VN-
Handvest is niet zomaar een internationaal verdrag maar heeft een
bijzonder gewicht als een soort grondwet voor de internationale
gemeenschap.
F. Kuitenbrouwer is redacteur van NRC Handelsblad.