Militairen hakketakken over vluchtende
Serviërs
Nederlandse KFOR-militairen
begeleidden in Kosovo Serviërs die daar probeerden weg te komen.
Het werd een bange tocht.
Door onze redacteur PETRA DE KONING
PEc, 28 OKT. In het centrum van de stad Pec, in het westen van Kosovo,
blokkeren achttien brandende auto's de straat. Het zijn Servische auto's
en eromheen liggen kleren, boeken, pannen, een kapotgeslagen televisie.
De Serviërs, uit Orahovac, hadden geprobeerd om weg te komen uit
Kosovo. Ze waren op weg naar Montenegro onder begeleiding van de
vluchtelingenorganisatie UNHCR en Nederlandse KFOR-militairen. Nu zitten
ze in het gebouw van de Italiaanse militaire politie in Pec, een paar
meter van de brandende wrakken. Ze zijn gewond geraakt, hun laatste
spullen zijn ze kwijt, ze huilen.
Op de stoep van het gebouw staat de Nederlandse majoor Koers van de Gele
Rijders uit Orahovac. Hij wil erin, maar Italiaanse politiemannen duwen
hem terug. "Dit zijn mijn mensen", roept majoor Koers, "ik ben leider
van dit konvooi, ik wil weten of we iemand missen. Ik wil weten hoe het
met ze gaat." De Italianen blijven met vijf man voor de ingang staan.
Naast de majoor staan twee Nederlandse soldaten. Een van hen heeft een
rode schram bij zijn oog. Hij werd in zijn gezicht, op zijn rug en aan
zijn benen geraakt door stenen van Albanezen toen hij Serviërs uit
hun auto's probeerde te halen.
De andere soldaat kan nauwelijks nog staan. Hij had een oude Servische
vrouw uit een Yugo getrokken, hij wilde haar naar de Italianen brengen,
maar achter hem duwden Albanese jongens de soldaat en de vrouw de auto
in. De Nederlander verdraaide zijn knie, maar hij redde uiteindelijk de
Servische vrouw en zichzelf door hard terug te duwen en weg te rennen
met de vrouw op zijn rug. De soldaten willen graag even zitten, maar ook
zij komen het gebouw niet in.
De Italiaanse commandant Bergamo staat ook op de stoep. Hij kijkt langs
de Nederlanders naar de menigte Albanezen rond het politiebureau. De
Albanezen steken vuurwerk af, ze schreeuwen. Met wapenstok en schild
worden ze tegengehouden door zijn mannen. De commandant is woedend: pas
die ochtend hoorden de Italianen, die verantwoordelijk zijn voor het
westelijke deel van Kosovo, dat er rond lunchtijd een konvooi Servische
vluchtelingen door de buitenwijken van Pec zou rijden, naar de grens met
Montenegro. Door de buitenwijken, maar nu staat de belangrijkste
doorgangsroute in het centrum van de stad in brand. Omdat de
Nederlanders de weg kwijt raakten. En nog een grote mond ook, over "hun
Serviërs". De Nederlanders, heeft hij tegen zijn mannen gezegd,
komen er niet in. "Wij zorgen nu voor deze mensen."
In een konvooi van vier bussen en eenentwintig auto's waren de
Serviërs woensdagochtend uit Orahovac vertrokken. Voor vertrek
hadden de Nederlanders onderling weddenschappen afgesloten over welke
auto onderweg het eerst kapot zou gaan, de auto's vielen bijna uit
elkaar van ouderdom. In Pec, zo'n zestig kilometer van Orahovac, hield
de motor van een van de auto's ermee op.
KFOR blijft verstoken van hulp
De majoor gaf een van de Nederlandse KFOR-voertuigen opdracht bij de
kapotte auto te blijven, de rest moest doorrijden, achter de jeeps van
UNHCR aan. Er mocht vooral geen gat in het konvooi ontstaan.
Maar dat gebeurde toch, de Serviërs die halverwege het konvooi
reden, wisten niet meer welke kant ze op moesten. In Pec sloegen ze
links- in plaats van rechtsaf, ze kwamen uit in het drukke centrum van
de stad. De Nederlanders die het konvooi afsloten, reden erachter
aan - ook zij kenden de weg naar de grens niet.
De volgepakte auto's vielen op. "Serviërs", riep Veli Lajqi, een
Albanese eigenaar van een café in Pec. Met zijn vrienden pakte
hij stukken hout, papier, benzine en aanstekers. Een paar minuten later
vluchtten de Serviërs hun auto's uit.
Woensdag aan het begin van de avond staan de Nederlanders en
vertegenwoordigers van de UNHCR nog steeds op de stoep van het
politiebureau. Over de radio worden namen doorgegeven van Serviërs
die de grens wél bereikt hebben. Ze mogen nu soms naar binnen
lopen om de vluchtelingen te tellen. Pas na twee uur weten ze dat
niemand van de Serviërs wordt vermist. De Nederlandse majoor lacht
tevreden. Maar tussen hem en de Italianen komt het niet meer goed. Ze
hadden te hulp moeten schieten, vindt hij, toen de Nederlandse
militairen de Serviërs uit hun auto's trokken. Maar ze bleven van
een afstand staan kijken naar de paniek, terwijl ze foto's maakten voor
thuis.