Al voor de oorlog lagen de plannen klaar
De etnische zuivering onder
Kosovaren was goed voorbereid: de plannen lagen al klaar lang voordat de
NAVO-aanval begon.
Door onze redacteur PETRA DE KONING
PODGORICA, 28 JUNI. Op een terras in een stille buitenwijk van
Podgorica, hoofdstad van de Joegoslavische deelrepubliek Montenegro, zit
Toni. Een lange, magere man van een jaar of dertig, in lichtgroen
poloshirt, zwarte broek en blauwe suède schoenen. Hij heeft kort
zwart haar en een baard van een paar weken. Hij noemt zich Toni - niet
zijn echte naam - omdat hij bang is. Voor de onderzoekers van het
Joegoslavië-tribunaal in Den Haag, maar ook voor zijn 'collega's'.
De afgelopen vier maanden was hij, zegt hij, paramilitair in Kosovo. Hij
hoorde bij de Tijgers van Arkan, de Servische paramilitaire leider die
door het Haagse tribunaal wordt verdacht van oorlogsmisdaden. Arkan,
succesvol zakenman in Belgrado, was een van de wreedste bendeleiders in
Bosnië.
Toni, tot begin jaren negentig student economie in Belgrado, was in het
westen van Kosovo verantwoordelijk voor het transport van gestolen
goederen van Albanezen naar Servië en Montenegro. Vier weken
voordat op 24 maart de NAVO-aanval op Joegoslavië begon, werd hij
door Arkan naar Kosovo gestuurd om de beroving van rijke Albanezen voor
te bereiden. Hij legde contacten met Servische transportbedrijven in
Kosovo, regelde vrachtwagens en huurde Servische chauffeurs. Zijn baas,
vertelt hij, wilde in geen geval te laat zijn. Arkan wist dat er ook
andere paramilitairen in Kosovo zouden gaan roven. Toni: "Maar niemand
heeft zulke goede contacten in Belgrado als hij. Niemand had zoveel
informatie als wij."
Twintig dagen voor de NAVO-luchtaanvallen begonnen kreeg Toni uit
Belgrado al lijsten met namen van de rijkste Albanese burgers in Kosovo.
Daarop stond waar ze woonden, hoeveel kinderen ze hadden, wat hun
bezittingen waren. Toni: "De lijsten waren opgesteld op lokale
politiebureaus en gemeentehuizen in Kosovo. Wij wisten heel precies in
welke wijken en dorpen we moesten zijn."
Volgens Toni waren er ook lijsten met namen van vooraanstaande Albanezen
die geliquideerd moesten worden. "Maar het doden verliep niet erg
georganiseerd. Voor dat werk waren junks van de straat gehaald in
Belgrado, gevangenen werden ingezet en vrijwilligers uit Bosnië.
Het maakte hun niet uit wie de Albanezen afslachtten. Ik heb eens gezien
hoe ze in een dorp het huis van een oude Servische vrouw binnenvielen.
Haar kleindochter van een jaar of zeventien, achttien, werd verkracht."
Iedere eenheid, vertelt Toni, had een eigen taak. Er waren er die
vochten tegen het Kosovo Bevrijdingsleger UÇK, er waren er die de
Albanezen uit hun huizen dreven en die - geholpen door zigeuners -
leegroofden. Wie opviel door zijn ijver in de etnische zuivering kreeg
een bonus. Het best betaald werden de paramilitairen die de lijken
moesten opruimen en de bewijzen van bloedbaden vernietigen.
'Arkan kreeg steun leger'
Toni zegt dat hij aan die vier maanden in Kosovo zo'n 200.000 mark
heeft overgehouden. Hij ontving veel bonussen omdat hij de geroofde
goederen 'met zijn leven verdedigde'. "Dat viel niet mee, met zoveel
bendes criminelen in de buurt." Volgens Toni kregen de Tijgers van
Arkan alle medewerking van het Joegoslavische leger. "Als de NAVO een
brug had gebombardeerd, werd er soms speciaal voor onze transporten een
noodbrug aangelegd."
Toni probeert nu, zegt hij, afstand te nemen van de Tijgers. Hij noemt
hen " stukken stront", hij wil er niet meer bij horen. "Als je dit werk
lang doet, overleef je het niet." Maar de groep van Arkan laat hem niet
met rust. "Ze zoeken me. Ik weet alles van ze, zij weten alles over
mij."
In de Montenegrijnse havenplaats Bar, in een achterkamertje van
restaurant Mimoza, zit op zondagochtend een man die naar eigen zeggen
'de Havik' wordt genoemd. Hij is klein en dik, en mist vele tanden. Hij
hoort bij een paramilitaire groep van twintig man - die zich ook 'de
Tijgers' noemen - uit Niksic, in Montenegro. De 'echte' Tijgers, van
Arkan, waren volgens de Havik machtiger dan alle andere paramilitaire
eenheden in Kosovo. "Voor ons waren er de kruimels." De hele maand mei
was zijn groep in Pec, in het westen van Kosovo. Ze sliepen in een
school naast de sporthal, ze werkten 's nachts. " Onze commandant gaf
ons namen, straten en huisnummers. De opdracht was: de jonge mannen
doden, de rest uit hun huis jagen en alles wat van waarde is, meenemen.
De zigeuners volgden de paramilitairen. De Havik glimlacht: "Die waren
tevreden met alles wat wij voor hen achterlieten."
Nu houden de mannen uit Niksic vakantie aan de kust. Het geld dat ze
overhielden aan vier weken roven en moorden in Kosovo geven ze volgens
de Havik uit aan drank en hoeren. Veel was het niet, vindt hij: zo'n
30.000 mark. "In Bosnië hadden we meer." Het 'probleem' was dat de
groep uit Niksic te laat kwam: in mei waren de meeste huizen al
leeggeroofd. De Havik heeft geen idee waarom zijn groep zo laat aan de
beurt was, en waarom ze maar een maand bleven. "Zo was het
georganiseerd, zei onze commandant."