In Pec kon je maar beter dicht bij een Serviër
wonen
De schade in Kosovo is niet
overal even groot. In het midden en westen - en in de steden Djakovica
en Pec - hebben de Serviërs erger huisgehouden dan in het oosten
en zuidoosten.
Door onze redacteuren
CEES BANNING en PETRA DE
KONING
PEc/PRISTINA, 26 JUNI. Vrouwen huilen, mannen schelden en schreeuwen,
kinderen kijken verbijsterd naar wat er overbleef van hun huis. Het
duurde bijna twee weken voordat de eerste Albanese inwoners van de stad
Pec, in het westen van Kosovo, terugkwamen uit de Joegoslavische
deelrepubliek Montenegro. De oorlog was voorbij, de Servische militairen
trokken weg, maar in de vluchtelingenkampen hadden ze gehoord dat de
verwoestingen in hun stad erger waren dan in andere grote steden van
Kosovo. Nu staan ze - het moest er toch eens van komen - in groepjes op
straat, voor de puinhopen, en ze zijn woedend. "Meer dan dertig jaar
werkte ik in Duitsland, roept Mahmut Kryezi (66), in korte broek en een
felblauw regenjack. "Voor de toekomst van mijn drie zoons en zeven
dochters. Nu is alles kapot. Kryezi heeft het niet gezien, maar hij
weet het zeker: "Dit hebben mijn Servische buren gedaan, ik wil ze
nooit meer bij me in de buurt hebben." Maar zijn pech was, en dat weet
Kryezi ook, dat zijn Servische buren te ver weg woonden. De beste
bescherming tegen de verwoesting waren Servische buren met hun huis zo
dicht mogelijk bij het eigen huis. De militairen en paramilitairen
hielden er rekening mee: de vlammen moesten niet overslaan van Albanese
naar Servische huizen, vaak werden die Albanese huizen dan maar
gespaard, er bleef genoeg te verwoesten over.
Pec heeft buitenwijken waar geen Serviër woont en waar soldaten van
het Kosovo Bevrijdingsleger zich schuilhielden. Dat betekende vrij
schieten voor de militairen en paramilitairen. Een paar uur na het
begin van de NAVO-aanvallen op Joegoslavië werden de Albanese
wijken Kapeshinica en Karagac vanaf een heuvel bestookt door Servische
tanks. In die wijken staan alleen nog de huizen overeind die de
militairen zelf gebruikten. Het huis van Nuradin Shala (73)
bijvoorbeeld. Hij keerde twee dagen geleden terug uit Montenegro. De
gang en woonkamer lagen vol bloed, Shala heeft geen idee van wie. Op de
muren staat nog met bloed geschreven: 'NAVO-moordenaars' en
'Servië, Servië'. In de dagen na het begin van de
bombardementen werden winkelstraten in het centrum van Pec, vooral de
straten waar juweliers en antiekhandelaars hun zaken hadden, in brand
gestoken en daarna platgewalst met bulldozers. In de andere wijken van
Pec is de verwoesting minder algemeen. Er zijn straten waar ieder
Albanees huis, restaurant of café in brand heeft gestaan, maar
vooral de flats waar Serviërs en Albanezen woonden zijn nauwelijks
aangetast. Televisiecamera's stonden de afgelopen weken vooral gericht
op de kapotgeschoten, platgebrande gebouwen in Kosovo. Vooral de
volledig verwoeste binnenstad van de stad Djakovica, zo'n veertig
kilometer ten zuiden van Pec, was een populair beeld. Vanaf het dak van
het enige huis dat er nog overeind stond, joegen fotografen wandelaars
weg. Ze wilden het beeld van de puinhopen en de leegte. Maar de
verwoestingen in het midden en westen van Kosovo, waar weinig
Serviërs wonen en het UÇK zijn bolwerken heeft, zijn
aanzienlijk groter dan in het oosten en zuidoosten van Kosovo.
In de hoofdstad Pristina bijvoorbeeld zijn restaurants waar veel
buitenlanders kwamen - journalisten en OVSE-waarnemers in puin
geschoten. Maar totaal verwoeste wijken zijn er niet te vinden. Er
loopt een etnisch roetspoor door de stad: in wijken waar veel Albanezen
wonen, zijn inboedels en huizen in brand gestoken, de huizen van de
Serviërs zijn nauwelijks beschadigd. In het centrum en het noord-
oosten van de stad zijn ruiten van Albanese winkels ingeslagen en is de
inventaris vernield, maar verder staan de winkels nog overeind.
Het is nu moeilijk om aan verf en bouwmaterialen te komen in de
hoofdstad van Kosovo. In sommige winkels dienen munitiekisten als
tafel. Veel open ruimtes worden afgedekt met dik, groen zeil dat
waarschijnlijk afkomstig is van het leger.
In het oosten van de stad ligt tegen een heuvel een wijk waar rijkere
Serviërs en Albanezen fraaie eensgezinswoningen hebben. De huizen
van Albanezen zijn vaak leeggeroofd, maar zelden in de brand gestoken.
De Britse KFOR-militair John Leigh zegt: "De Serviërs zullen
gedacht hebben: die moeten we niet in brand steken, daar kunnen we
beter zelf in gaan wonen."
Verder hebben vooral de NAVO-bombardementen hun sporen nagelaten. In de
buurt van het 'Grand Hotel' in het centrum van de stad was het
hoofdkantoor van de Servische politie gevestigd. Een precisie-
bombardement maakte van het flatgebouw een ruïne. Op de achtste
etage hangt de hoorn van een telefoon te bungelen in de wind. In een
cirkel om het gebouw liggen bureaus, hout, ordners, stoelen, kasten -
alles verbrand. Rond het puin is een rood-wit lint gespannen, een
waarschuwing tegen explosieven.
Ook nu nog worden in het midden en westen van Kosovo iedere dag
tientallen huizen in brand gestoken. Servische huizen waarvan de
bewoners naar Montenegro of Servië vertrokken zijn. Op de hekken
van de huizen zijn briefjes geplakt met namen van Albanezen die vinden
dat zij de nieuwe eigenaar zijn van de huizen. Omdat hun eigen huizen
verwoest werden. Er zijn nog Serviërs achtergebleven die hun dat
plezier niet gunnen.