NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE


Kosovo Conflict

Nieuws

Achtergrond

Nasleep

Conflict

Vluchtelingen

Etnische zuivering

Internet en Media

Links

Serviërs realiseren een heel oude droom


Als de oorlog om Kosovo voorbij is wacht de NAVO een nieuwe oorlog: die over de terugkeer van de vluchtelingen. Die terugkeer is minder vanzelfsprekend dan wordt aangenomen.

Door onze redacteur PETER MICHIELSEN

ROTTERDAM, 26 MEI. Sinds maart vorig jaar hebben de Serviërs 966.000 Kosovaren de grens overgedreven. En er lijkt geen eind te komen aan de etnische zuivering, die uiteindelijk moet leiden tot een 'Albanezenvrij Kosovo'. Het is de verwezenlijking van een oude droom. Servië ziet zich al sinds zijn ontstaan als autonome en later onafhankelijke staat in het begin van de negentiende eeuw als een etnische staat: Servië voor de Serviërs. Etnische minderheden hebben daar eigenlijk niets te zoeken, ze worden hooguit getolereerd, en hoe groter en 'vreemder' ze als minderheid zijn, hoe geringer de tolerantie.

Met die opvatting staan de Serviërs niet alleen. Veel Oost- en Midden-Europese landen zien zichzelf als etnische staten, en vrijwel allemaal hebben ze op cruciale momenten kansen aangegrepen zich van minderheden te ontdoen. Oók recent: na de Tweede Wereldoorlog werden de Duitsers verdreven uit Oost-Europa, de Hongaren uit Slowakije en Joegoslavië. De Polen ontdeden zich van de Oekraïeners. De Oekraïeners zetten even massaal Polen uit. De Grieken ontdeden zich tijdens hun burgeroorlog van zoveel mogelijk Slavische Macedoniërs, de Bulgaren deden dat in de jaren tachtig met de Turkse minderheid en de Kroaten verdreven na 1991 en masse de Serviërs.

In de vorige eeuw richtte het Servische streven naar etnische zuiverheid zich op de verdrijving van de moslims in Zuid-Servië naar Kosovo, dat toen nog in Turkse handen was. In 1878 veroverden Serviërs grote stukken Turks gebied, waarna een massale etnische schoonmaak begon: tienduizenden moslims werden vermoord of naar Kosovo verdreven, nadat hun goederen voor één procent van de waarde waren verkocht. "De bevelen kwamen van het hoogste niveau in Belgrado: het was Servisch staatsbeleid een etnisch 'schoon' gebied te scheppen", schrijft Noel Malcolm in zijn boek Kosovo: a short history.

Na de verovering van Kosovo door de Serviërs in 1912 begon daar een campagne van etnische schoonmaak: Lev Trotski, correspondent van een Oekraïense krant, was verbijsterd door de bruutheid van de Serviërs en Montenegrijnen bij de "systematische uitroeiing" van de Albanezen in Kosovo. Westerse kranten berichtten over massamoord, gedwongen bekering tot het orthodoxe geloof (en de foltering van en moord op moslims die dat weigerden) en het systematisch plunderen en platbranden van dorpen en steden ("In Ferizaj zijn maar drie Albanezen ouder dan vijftien in leven gelaten").

Het Joegoslavië dat in 1918 ontstond was een veelvolkerenstaat, maar het streven naar een etnisch zuiver Servië werd er niet minder op. In zijn boek Kosovo, de uitgestelde oorlog citeert Raymond Detrez de Servische historicus Vasa Cubrilovic - in 1914 deelnemer aan het complot voor de moord op Franz Ferdinand in Sarajevo - die in 1937 pleitte voor het wegtreiteren van de Albanezen uit Kosovo. Het leven, aldus Cubrilovic letterlijk, moet voor de Albanezen ondraaglijk worden gemaakt, met elk middel dat denkbaar is: ze moeten uit alle functies worden ontslagen, alle vergunningen en concessies moeten worden ingetrokken, hun geestelijken weggepest, hun begraafplaatsen vernietigd. "In laatste instantie kunnen we ook lokale opstanden uitlokken die vervolgens bloedig worden onderdrukt."

Sommige van die aanbevelingen werden in de praktijk gebracht. Albanezen werden beboet als hun vee de openbare weg vervuilde, ze raakten hun land kwijt als ze geen Joegoslavisch eigendomsbewijs konden laten zien (hetgeen ze niet konden omdat die nooit waren uitgegeven), ze mochten per geszinslid maar 0,4 hectare land bezitten, te weinig om van te leven. Met Turkije werd lang gesjacherd over de verkoop van Kosovaren. Uiteindelijk betaalde Belgrado de Turken 500 Turkse ponden per emigrerend Albanees gezin. Tienduizenden Kosovaren werden eind jaren dertig door Turkije 'aangekocht' en het zouden er veel meer zijn geweest als de Tweede Wereldoorlog er niet tussen was gekomen.

De huidige oorlog om Kosovo geeft Belgrado een prachtkans om zich van zoveel mogelijk Kosovaren te ontdoen en daarmee een oude droom te verwezenlijken. En dat de verdrijving als definitief bedoeld is, blijkt uit het feit dat veel van de verdreven Kosovaren hun identiteitspapieren hebben moeten afgeven en uit de systematische vernietiging van eigendomsbewijzen en kadastergegevens in Kosovo: het moet de verdreven Albanezen onmogelijk worden gemaakt te bewijzen dat ze uit Kosovo komen, met recht op terugkeer.

Al sinds 1989, toen de Serviërs het bestuur over Kosovo in handen namen, woedt een oorlog tegen de cultuur: het culturele leven van de Kosovaren wordt systematisch uitgewist. Albaneestalige theaters en media werden verboden, het onderwijs werd geserviseerd, Albanese boeken kwamen niet meer uit, Albanese onderwijskrachten werden ontslagen. De Nationale Bibliotheek van Pristina werd grondig geplunderd; de inhoud werd met onbekende bestemming weggevoerd - een zware slag voor een volk dat zijn dichters en schrijvers traditioneel als zijn belangrijkste cultuurdragers ziet. Op de binnenplaats van de universiteit van Pristina verrees een van de grootste orthodoxe kerken van heel Servië, het huis waar in 1878 de Liga van Prizren het geboorte-uur markeerde van het Albanese streven naar een eigen staat werd een opvanghuis voor Servische vluchtelingen. In de Servische media werden de Albanezen systematisch afgeschilderd als een volk van drugshandelaren, smokkelaars en moslim- fundamentalisten.

Een van de redenen waarom de Servische leiding voor de etnische zuiverheid zelfs een oorlog tegen de NAVO overheeft, is zonder twijfel de angst voor de demografische tijdbom die de Kosovaren voor de Serviërs betekenen, een tijdbom die ze vaak voorstellen als een 'geheim wapen' van de Kosovaren in hun 'geheime oorlog' tegen de Serviërs. Kosovo heeft het hoogste geboortencijfer van Europa: dertig procent van de vrouwen boven de vijftien heeft zes of meer kinderen. Als er niets gebeurt, zo rekende een paar jaar geleden de Servische Academie van Wetenschappen uit, leven er over een paar decennia in Servië meer Albanezen dan Serviërs. De verdrijving van alle Kosovaren moet de lont uit die tijdbom halen. Wat nu gebeurt, is de oplossing van een probleem dat de Serviërs over twintig jaar onherroepelijk zou inhalen. En dat maakt duidelijk dat Belgrado alles zal doen om terugkeer waar mogelijk te saboteren.

De demografische kwestie is een van de redenen waarom de Albanezen als minderheid méér gehaat en veracht werden en worden dan andere minderheden in Joegoslavië. Het latente racisme tegen de Albanezen dateert van ver vóór de desintegratie van Joegoslavië in 1991, van ver vóór Tito ook. Jegens Kroaten en moslims en Slovenen bestonden vooroordelen: Kroaten en Slovenen waren gierige profiteurs, moslims waren niet echt te vertrouwen. Tegen Albanezen bestonden geen vooroordelen: jegens hen bestond haat, racisme.

De redenen: de Albanezen zijn niet alleen getalsmatig sterk, ze zijn ook (anders dan de Kroaten, Slovenen en moslims) geen Slaven. Zeker, ook de Roma (zigeuners) zijn geen Slaven, maar zij zijn getalsmatig niet zo gevaarlijk (en trouwens, twee jaar geleden was in Servië wel degelijk sprake van een golf van geweld tegen Roma). Ook de Hongaren in de Vojvodina zijn geen Slaven, maar zij zijn getalsmatig evenmin een probleem, ze zijn zelfs in de Vojvodina in de minderheid en ze zijn geïntegreerd. Ze zijn ook te beleefd om zich te verzetten tegen de sluipende etnische zuivering waarvan ze wel degelijk een slachtoffer zijn.

De Albanezen hebben nog meer eigenschappen in hun nadeel: ze zijn moslims, en dat zijn ze (in Servische ogen) omdat ze eeuwenlang met de Ottomaanse onderdrukker hebben gecollaboreerd. Verder spreken ze een taal die niemand verstaat, hebben ze eigen gebruiken en codes die de Slaven achterlijk vinden. Ze waren altijd 'anders'. "Ze bestonden gescheiden van ons: nauwelijks waarneembare mensen aan de rand van de samenleving", schreef de Kroatische schrijfster Slavenka Drakulic onlangs in de Frankfurter Allgemeine.

"Voor de oudere generatie waren de enige waarneembare Albanezen wat mensen met witte mutsen die in de winter hout kwamen hakken. Voor mijn generatie waren Albanezen de mensen die overal ijs verkochten. Ze spraken onze taal met een komisch accent, konden nooit goed 'limonade' zeggen. Als kinderen lachten we hen daarom uit." In het oude Joegoslavië waren gemengde huwelijken gewoon, maar niet tussen Slaven en Albanezen.

Geen wonder dat - zo tekent Drakulic aan - de Servische oppositie de afgelopen tien jaar geen woord heeft vuilgemaakt aan de onderdrukking van de Kosovaren: "De Kosovaren waren al deze jaren een lakmoesproef voor de oppositie, waarbij ze heeft gefaald." Nu het NAVO-bommen regent klaagt die oppositie over de 'vernietiging van de democratische structuren' en de schaarste aan sigaretten en de moeilijke toegang tot het Internet, maar nog steeds staat ze met geen woord stil bij wat er op dit moment met de Kosovaren gebeurt. Tenslotte bestaat de Servische oppositie uit Serviërs, en of ze nu voor of tegen Milosevic zijn, de Serviërs hebben met elkaar gemeen dat "de Albanezen er gewoon niet zijn, ze worden niet waargenomen, niet vermeld". Een Fremdkörper in de Servische samenleving, een abstract en leeg begrip. Een onzichtbaar volk. "Een verboden volk" zoals de Kosovaarse schrijver Rexhep Qosja het heeft uitgedrukt.

NRC Webpagina's
26 MEI 1999

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad