Joegoslavië werkt al lang aan gifgassen
Joegoslavië heeft beloofd zich aan de Conventie van Genève
inzake krijgsgevangenen te houden - maar Belgrado zwijgt over het
Protocol van Genève over chemische wapens.
Door onze redacteur KAREL KNIP
ROTTERDAM, 24 APRIL. Begin deze maand meldden strijders van het Kosovo
Bevrijdingsleger UÇK dat de Serviërs in Kosovo hallucinogene
gassen tegen hen inzetten. President Clinton reageerde daarop met de
opmerking dat Belgrado heel goed weet dat het gebruik van zenuwgassen
een escalatie van het conflict betekent.
Het Protocol van Genève, in 1925 opgesteld en in 1929 door het
toen pas elf jaar oude Joegoslavië ondertekend, verbiedt het
gebruik van chemische wapens, van 'verstikkende en giftige gassen',
zoals het toen heette. Het is het enige verdrag tegen het gebruik van
chemische wapens dat Joegoslavië ondertekende. De in 1993
opgestelde Conventie tegen chemische wapens (CWC), die niet alleen het
gebruik maar ook de ontwikkeling en productie van chemische wapens
verbiedt, kwam net te laat om Joegoslavië nog in oude omvang aan te
treffen. Het nieuwe Joegoslavië (Servië en Montenegro) heeft
het verdrag tot dusver niet getekend.
Dat is pijnlijk, want sinds 1993 is bekend dat het oude Joegoslavië
een zeer omvangrijk chemisch wapenprogramma had. Tamelijk onverwachts
werd de omvang daarvan in december 1993 onthuld door de Kroatische
hoogleraar Zlatko Binenfeld tijdens een symposium in Warschau over het
effectueren van de CWC. De inmiddels overleden Binenfeld, die adviseur
was van het Joegoslavische leger en ook een generaalstitel had, was
verbonden aan een laboratorium voor organische chemie van de
universiteit van Zagreb. Hij publiceerde al sinds 1966 over zenuwgas en
verscheen sinds de jaren zeventig geregeld op symposia in het Westen.
Voor insiders kan het geen geheim geweest zijn dat Joegoslavië aan
strijdgassen werkte. De medische databank
Medline bevat een verbluffende hoeveelheid artikelen (de meeste uit
Servo-Kroatische tijdschriften) over onderzoek naar de werking van en
de verdediging tegen de klassieke zenuwgassen tabun, sarin, soman en
VX, beschouwingen over mosterdgas en BZ en opvallende aandacht voor
cyanide-vergiftigingen.
Gifproductie begint '58
Het merendeel van de publicaties komt van onderzoekers uit Belgrado
die verbonden zijn aan het Militair Technisch Instituut. In Ljubljana
(Slovenië) en Zagreb (Kroatië) waren de twee andere centra
voor onderzoek naar de verdediging tegen chemische wapens, kennelijk op
grotere afstand van het leger. In geen van de Medline-artikelen wordt
overigens verwezen naar productie-technische bijzonderheden, ook al
wekt een enkel artikel in de Journal of the Serbian chemical society
die indruk.
In de jaren na 1993 zijn de onthullingen van Binenfeld uitgewerkt en
aangevuld. De toenemende belangstelling van de VS voor Joegoslavië
leverde in 1995 het Bosnia Country Handbook op dat nieuwe
gegevens bevatte. De Amerikaanse mensenrechten-organisatie Human Rights
Watch, die zelf veel onthullend onderzoek deed in Joegoslavië en
daarover in maart 1997 publiceerde, en het particuliere 'Applied
Science and Analysis, Inc.' van de Amerikaanse kolonel Richard Price
hebben veel gedaan aan de verdere verspreiding van de informatie. Sinds
kort doet ook de FAS, de Federation of American Scientists, een duit in
het zakje.
De coherentie tussen de verschillende opgaven is bevredigend.
Joegoslavië begon al in 1958 met de eerste productie van
strijdgassen. Het voornaamste centrum van onderzoek en productie lag
bij de stad Mostar in Herzogovina. Toen duidelijk werd dat Mostar
buiten het nieuwe Joegoslavië zou blijven (het ligt in de
republiek Bosnië) werd de productie daar op 1 januari 1992
beëindigd. Een jaar later is de installatie afgebroken en naar
Lucani in Servië ondergebracht en ondergeschoven bij de al
bestaande explosievenfabriek Milan Blagojevic (inmiddels door de NAVO
verwoest). Ook een grote opslagplaats voor methylfosfonyldichloride
(uitgangsmateriaal voor de productie van sarin en soman) in Hadzici bij
Sarajevo is naar Lucani gebracht. Drie andere productielokaties voor
strijdgassen bevonden zich al op Servisch grondgebied: op het terrein
van het grote concern 'Prva Iskra' in Baric (bij Belgrado) en de
concerns 'Merima' en 'Miloje Zakic', beide in Krusevac. 'Merima'
produceert vooral detergenten, zeep, glycerol, vetzuren en cosmetica en
maakt - of maakte - misschien grondstoffen die 'Miloje Zakic' verder
verwerkte. Miloje Zakic stond bekend als producent van rubberbanden en
van zwart kruit en dynamiet. Prva Iskra stond op de NAVO-doelenlijst,
of het ook tot vernietiging is gekomen is onduidelijk. Een rapport van
de Amerikaanse Defense Intelligence Agency (DIA) dat in januari 1998
verscheen toonde zich bezorgd over de ecologische consequenties van
bombardementen op gifgasfabrieken. Welk strijdmiddel nu precies waar
werd geproduceerd is overigens niet helemaal helder. Het totale
Joegoslavische CW-arsenaal omvatte volgens de genoemde bronnen sarin,
mosterdgas, BZ en de traangassen CN en CS (alle in grote hoeveelheden)
en verder tamelijk klassieke producten als fosgeen, chloorpikrine,
cyanogeenchloride, adamsiet, lewisiet en enige andere preparaten, vaak
slechts in laboratoriumhoeveelheid. BZ (ook QNB genoemd) is een
gevaarlijk hallucinogeen middel dat ook door de VS in de jaren vijftig
en zestig werd geproduceerd, maar als onbetrouwbaar strijdmiddel al
vroeg is afgeschaft en vernietigd.
Vaststaat dat Joegoslavië de chemische preparaten ook werkelijk in
wapens heeft ondergebracht: in bommen, granaten, raketten en mijnen. Er
zou vroeger zelfs mee geoefend zijn bij de berg Krivolak in
Macedonië. Verder zijn er goed gedocumenteerde meldingen van een
nauwe samenwerking tussen Irak en Joegoslavië in de ontwikkeling
van raketten en de productie van chemische wapens.
Van belang is de vraag hoe terughoudend Joegoslavië was en is in de
omgang met chemische wapens. Heeft het Joegoslavische leger ooit
strijdgassen ingezet? Min of meer zeker is dat de moslim-verdedigers
van de Bosnische stad Zepa in 1995 door Servische troepen zijn bestookt
met een sterk prikkelend gas dat de moslims dwong de loopgraven te
verlaten. De indruk is dat het hier een modern traangas betrof:
dodelijk was het niet, maar de nawerking duurde enige dagen. Hardnekkig
zijn de geruchten, vooral door Human Rights Watch verspreid, dat
moslim-burgers en -militairen die na de val van Srebrenica een goed
heenkomen zochten met BZ-granaten zijn aangevallen. HRW heeft dit
afgeleid uit diepgaande interviews met 35 slachtoffers van de vermeende
aanval. Vooral het gesignaleerde hallucineren, de plotselinge
agressiviteit naast volslagen lethargie, zouden in de richting van BZ
wijzen. Maar het is opvallend dat de Britse onderzoeker dr. Alastair Hay
van de universiteit van Leeds, die de interviews afnam, in een eigen
verslag (Med. Confl. Surviv., april-juni 1998) uitdrukkelijk de
mogelijkheid openhoudt dat de psychische verschijnselen het gevolg zijn
van stress, uitputting, honger en het drinken van ongezuiverd water.
Veel slechter gedocumenteerd is ten slotte het gerucht dat ook de
Bosnische moslims in de jaren tussen 1992 en 1995 chemische wapens
hebben ingezet: mortiergranaten met chloorgas die in Tuzla waren
gefabriceerd.