NAVO wint alleen met grondtroepen
Zonder een spoedige inzet van
grondtroepen zal de NAVO haar doeleinden in Kosovo nooit bereiken, meent
A. van Staden. Als het Westen geen grondoorlog aandurft, zal het
een flinke scheut water in de diplomatieke wijn moeten doen.
In de oorlogvoering is de verhouding tussen doeleinden en middelen van
kardinale betekenis. Het gaat daarbij om een tweeledige vraag: welke
doelen rechtvaardigen welke middelen en welke middelen leiden tot het
bereiken van welke doelen. Legitimiteit en effectiviteit derhalve.
Tussen beide factoren blijkt een duidelijke wisselwerking te bestaan. De
oorlog in Vietnam heeft bijvoorbeeld laten zien dat gerechtvaardigde
doelen (zelfbeschikking van de bevolking van Zuid-Vietnam; voorkomen van
communistische usurpatie van macht) kunnen worden geperverteerd door een
draconisch en tegelijk ineffectief gebruik van middelen. Hetzelfde
dreigt thans in Kosovo.
Over de redelijkheid van de door de NAVO nagestreefde politieke
doeleinden kan geen twijfel bestaan; over het beoogde resultaat van de
door het bondgenootschap toegepaste militaire middelen des te meer. De
succesverhalen uit het NAVO-hoofdkwartier maken een geforceerde indruk.
Ze kunnen niet verhullen dat de geallieerde luchtaanvallen tot dusver
slechts een beperkte uitwerking op het weerstandsvermogen van het
Joegoslavische leger hebben gehad. Volgens de laatste berichten is
hooguit een kwart van de zware wapens waarover de Servische
strijdkrachten in Kosovo beschikken uitgeschakeld; de verliezen onder de
Servische militairen zijn nog veel geringer. Hoe lang blijft het
politieke draagvlak voor de door de NAVO-landen gevolgde weg nog
bestaan?
Het is al eerder geconstateerd: westerse democratieën zijn niet
toegerust voor een militaire strijd zoals die thans tegen het regime in
Belgrado wordt gevoerd. Het politieke uithoudingsvermogen in onze landen
is bij krachtmetingen als de onderhavige nu eenmaal zeer beperkt. Dit
komt enerzijds door een steeds terugkerend ongeduld over het uitblijven
van politieke 'doorbraken' en anderzijds door snel opkomende gevoelens
van schuld en wroeging ten aanzien van het vallen van
burgerslachtoffers. Een kind kan aanvoelen dat de NAVO zich niet meer
zoveel 'missers' en 'blunders' kan veroorloven voordat de stemming onder
de bevolking in West-Europa met be trekking tot de luchtbombardementen
omslaat in afkeer. Nog enkele misstappen en de alliantie vormt een
onderdeel van het probleem in plaats van de oplossing. De crisis in
Kosovo is een toetssteen genoemd voor het vermogen van de NAVO-nieuwe-
stijl om conflicten buiten het verdragsgebied (maar in Europa) te
bedwingen. Deze opvatting is op zichzelf juist. Maar nog erger dan een
situatie waarin de NAVO om welke reden ook niet in actie komt wanneer
tegen een bevolkingsgroep van een niet-lidstaat ernstige misdaden worden
gepleegd, is de bestaande situatie waarin hetzelfde bondgenootschap
wél tot handelen overgaat maar niet in staat blijkt Kosovaren
tegen Servische terreur te beschermen en zich meer en meer kwetsbaar
maakt voor - overigens onverdiende - verwijten zelf onmenselijke acties
te ondernemen. Dan komt de geloofwaardigheid van de NAVO eerst goed op
het spel te staan.
De NAVO nadert in de strijd tegen de Serviërs een beslissend
moment: er resten nog slechts één tot twee weken om een
besluit te nemen over de inzet van landstrijdkrachten, teneinde het
Joegoslavische leger uit Kosovo te verdrijven. Zou een dergelijk besluit
later worden genomen dan is het gezien de voorbereidingstijd die nodig
is om een omvangrijke strijdmacht ter plekke bijeen te brengen (zes tot
acht weken), praktisch onmogelijk operaties op de grond nog voor het
eind van de zomer met succes te bekronen. Het zal duidelijk zijn dat
niemand zit te wachten op een landoorlog die veel langer dan
één of twee maanden zou duren. Niet het voortzetten van de
huidige luchtacties maar het voortzetten daarvan gekoppeld aan
een geloofwaardig dreigement van inzet van landstrijdkrachten lijkt de
beste waarborgen te bieden om Milosevic alsnog op de knieën te
krijgen. Daarom is het geboden dat de regeringen van de NAVO-landen op
zeer korte termijn de verantwoordelijke militaire bevelhebbers opdracht
geven een invasiemacht in de omgeving van Kosovo te formeren.
Het is denkbaar dat deze regeringen (in meerderheid) de militaire
risico's en politieke nadelen van een landoorlog te groot blijven
vinden. In dat geval dienen zij zich de vraag te stellen of de westerse
landen er niet verstandig aan doen een flinke scheut water in de
diplomatieke wijn te doen. Dit geldt in het bijzonder voor de eis van de
NAVO het hoofdaandeel te leveren in de leiding en samenstelling van de
vredesmacht die na de totstandkoming van een politiek akkoord in Kosovo
moet worden gelegerd. Het alternatief voor concessies aan de
onderhandelingstafel is nog slechter: het vervolgen van een weg die
nauwelijks perspectief biedt op een terugkeer van de Kosovaren naar hun
land en die het aanzien van de NAVO onherstelbaar kan schaden.
Dr. A. van Staden is directeur van het Instituut Clingendael te Den
Haag en deeltijdhoogleraar aan de Universiteit Leiden.