Geen honger, wel te weinig sigaretten
Twee vluchtelingen, 209518 en
209519, keren terug naar hun ouderlijk huis in Kosovo na een verblijf in
een vluchtelingenkamp in Macedonië.
Door onze redacteur CEES BANNING
UROSEVAC, 17 JUNI. "Djalim, djalim." Na tweeëneenhalve maand kan
Mevlide Hamiti haar achttienjarige zoon Arben weer in haar armen
sluiten. Ook zijn vader Rexhep roept "mijn jongen, mijn jongen" en
omhelst zijn zoon innig.
Met zijn vriend Blerim Seleimi keerde Arben gisteren terug in zijn
ouderlijk huis in de plaats Urosevac; een plaats in het zuiden van
Kosovo op ongeveer dertig kilometer van de grens met Macedonië.
Toen de NAVO-bombardementen begonnen, zijn de twee jongens gevlucht naar
Macedonië; toen ze hoorden van de vrede hebben ze direct het
vluchtelingenkamp Cegrane verlaten. In de woonkamer op de bank met een
rood geverfde schapenvacht wisselen ouders en zoon gretig ervaringen
uit.
"Papa, papa, hoe was het?"
"Nee, jij eerst."
"Nee, jij."
Als kluizenaars hebben Rexhep en zijn vrouw de weken voor het
vredesakkoord geleefd. Wie de straten van Urosevac opging, was zijn
leven niet zeker. De enkele keer dat de donkerblonde Mevlide
boodschappen deed, werd ze lastig gevallen door Servische
politieagenten.
Mevlide en Rexhep sliepen in een kleine schuilkelder onder het huis; via
een luik lieten ze zich in de bedompte ruimte zakken waar net genoeg
ruimte is voor twee mensen. Toen de NAVO-militairen de stad hadden
bevrijd, kwamen de mensen uit hun schuilkelders tevoorschijn. Mevlide:
"Ik wist niet dat er nog zoveel mensen leefden in de stad. Op het plein
in het centrum werd het een groot feest."
De Hamiti's leven aan de rand van de stad en via zigeuners konden ze
verse groente en melk kopen. Rexheps broer is bakker en meel was er in
overvloed. "Honger hebben we niet geleden. Alleen aan sigaretten had ik
een groot gebrek", zegt Rexhep. "Een pakje Boss deed op de zwarte markt
vijf mark [de normale prijs is ongeveer een mark, red]. Maar bij de
ontberingen van de oorlog wilde ik mij het roken niet ontzeggen. Ons
spaargeld is bijna op."
Rexhep is bouwvakker geweest in Duitsland en Zwitserland en van het geld
heeft hij een bescheiden huis in Urosevac gebouwd. Het huis met een
kleine rozentuin was volgens hem de reden waarom hij en zijn vrouw hun
drie zoons Arben (18), Skender (24) en Namon (16) niet hebben gevolgd
naar Macedonië. "Ik wilde mijn bezit zo lang mogelijk verdedigen,
hoewel ik ook wel weet dat ik niets begin wanneer ze een granaat naar
binnen gooien of het huis in brand steken", vertelt Rexhep. "En onze
zoon Avni vecht bij het UÇK. Weggaan betekende ook hem in de
steek laten. Nu kwam hij af en toe eten", vult Mevlide aan.
De andere drie zoons sloten zich niet aan bij het UCK. Om de pesterijen
en bedreigingen van de Serviërs te ontvluchten zijn ze naar het
buurland Macedonië gegaan. Skender, zijn vrouw en twee kinderen en
zijn jongste broer Namon zitten nog steeds in het vluchtelingenkamp
Urosevac op ongeveer twintig kilometer van de Albanese grens. "Wij
hebben de hele weg gelopen", zegt Arben.
'De kampen lopen leeg'
De ervaringen tussen vader en zoon worden in rap tempo gewisseld,
terwijl Mevlide vanuit haar ooghoeken haar zoon observeert. Rexhep
vertelt dat de NAVO een metaalfabriek op nog geen halve kilometer van
hun huis heeft gebombardeerd. De NAVO raakten daarbij ook een paar
woonhuizen. Mevlide's broer werd 's nachts van zijn bed gelicht om voor
de Servische televisie het bombardement scherp te veroordelen. "En deed
Mustaf dat niet dan hadden ze hem en tante Miradie en al je neefjes en
nichtjes vermoord", vult Mevlide aan.
Over zijn ervaringen is Arben spaarzaam. "Het was een kamp, daar is
eigenlijk alles mee gezegd." Maar vol vuur vertelt hij van zijn
ervaringen van de afgelopen uren. De wachttijd voor de grenspost bij
Blace. De kapotgeschoten en uitgebrande huizen onderweg. De spooksteden
waar langzamerhand de eerste bewoners weer terug keren. En de overmacht
aan Amerikaanse militairen in het zuiden van Kosovo.
"In het centrum geven kleine kinderen caramels en bloemen aan onze NAVO-
helden", zegt Arben. "En wat is er gebeurd met de Servische honden?" Hij
doelt op Servische inwoners van zijn stad die actief hebben meegeholpen
bij de vernielingen, de verdrijving en de moorden in de stad. Op weg
naar zijn huis wees hij bijvoorbeeld een riant huis aan met een keurig
aangelegde tuin waar " Servische barbaren" wonen. "Gevlucht", zegt zijn
vader "en het moordduo [een tweeling die in het bewuste huis hebben
gewoond, red.] is gisteren door het UÇK overgeleverd aan de
NAVO." Arben weet genoeg. Hij geeft zijn vriend Blerim een por en met
hun tijdelijk persoonsbewijs van de UNCHR nog opgespeld verdwijnen
209518 en 209519 naar het centrum van de stad. "We gaan even naar
Blerim's ouders en dan naar onze vrienden." De twee jongens behoorden
gisteren tot een groep van bijna drieduizend mensen die bij Blace de
grens zijn gepasseerd op weg naar hun huizen in Kosovo. De rijen voor
de grens zijn lang, de wachttijd loopt op tot vijf uur. De kampen lopen
leeg. "Er is bijna geen houden meer aan", zegt Robert Allen,
'kampmanager', zoals hij het zelf omschrijft, van Stenkovac II.
"Officieel leven hier ongeveer 22.500 mensen, maar op dit moment zijn
het er ongeveer 15. 000 schat ik." Vandaag zou een officiële
telling worden gehouden, maar het is eigenlijk onbegonnen werk, erkent
Allen. Om het kamp staat een hek, maar om de tien meter is een opening
geknipt. De Macedonische politie controleert, maar treedt niet op
wanneer mensen zonder hun kamppasje het terrein verlaten. "Hoe eerder
de vluchtelingen weg zijn, hoe beter de Macedoniërs het vinden",
zegt Allen.
De tenten op het terrein zijn leger dan een paar weken geleden. Op het
terrein hebben handelaren uit Skopje hun koopwaar uitgestald. Het
assortiment van de bazaar van Stenkovec doet niet onder voor die van
Skopje. En dat geldt ook voor de prijzen. "Ik wil geen woekerwinst
maken", zegt een verkoper van T-shirts, shorts en zwarte bh's. "De
vluchtelingen zijn toch onze bloedbroeders. "
Bij de poort stappen vluchtelingen in een bus met daarop een wit stuk
papier 'Sweden'. "Nooit kom ik weer in deze klerestreek", zegt Xhafer
Maqedonisi terwijl hij zijn vrouw en kinderen helpt met instijgen. Hij
komt uit Bujanovac; een plaats op de grens van Kosovo en Servië.
De afgelopen tijd zijn de Servische paramilitairen daar "als beesten"
te keer gegaan. "Met vlammenwerpers staken ze hele wijken in brand en
schoten op alles wat Albanees was." Een Servische buurman laadde het
gezin twee weken geleden in zijn busje en heeft ze naar Blace gereden.
"Een kilometer voor de grens hebben we afscheid genomen. Hij is de
enige Serviër die ik vertrouw."