Serviërs: NAVO beschikt niet over echte
mannen
Vertrekkende Servische soldaten
vinden de NAVO-militairen niet zoveel voorstellen. "Ze hebben geen
baard, het zijn geen mannen zoals wij."
Door onze redacteur PETRA DE KONING
PRISTINA, 16 JUNI. Op het terras van café Romanca in Kosovo
Polje, twee kilometer van Pristina, zitten dinsdagochtend vroeg tien
Servische militairen. Ze drinken wodka. Dit is hun laatste dag in
Kosovo, voor het terras staan hun tanks en trucks opgesteld voor vertrek
naar Servië. Volgens de overeenkomst tussen de NAVO en Belgrado
moeten de militairen, para-militairen en politie-eenheden vanavond uit
de omgeving van Pristina weg zijn. Maar sergeant Nebojsa Cvetic (32)
wil niet praten over weggaan. Hij zegt: "Ik sta klaar om te schieten
als ik daartoe opdracht krijg."
Maar Cvetic weet ook dat hij die opdracht niet zal krijgen. "Als de
politiek zich er niet mee had bemoeid", zegt hij, "waren er onder de
NAVO-soldaten heel veel doden gevallen. " De sergeant heeft die
militairen de afgelopen dagen eens goed bekeken en nu weet hij het
zeker: op de grond had het Servische leger de NAVO vernederd. "Ze hebben
geen baard, het zijn geen mannen zoals wij." Een soldaat die door de
anderen Bucko, de dikke, wordt genoemd, schreeuwt ertussendoor: "De
Fransen. Dat zijn de grootste homoseksuelen die er bestaan."
Cvetic is eigenaar van een hondenpension in Zrenjanim, in de Vojvodina.
Drie maanden geleden meldde hij zich als vrijwilliger voor Kosovo.
"Omdat ik Serviër ben, omdat ik orthodox ben." Hij heeft tot nu toe
steeds op de partij van Milosevic gestemd. Hij is teleurgesteld, de
sergeant had met plezier nog minstens tien jaar gevochten tegen de
Albanezen en de Navo. Milosevic had niet moeten toegeven. "Hij is onder
druk gezet door de Russen."
Over de weg langs het terras van café Romanca rijden Servische
militairen en para-militairen voorbij, in kilometerslange colonnes, op
weg naar het noorden. Op hun tanks hebben ze posters geplakt van blote
vrouwen, er hangen BH's aan de zijkanten van hun voertuigen, en
spandoeken waarop staat: 'Wij komen terug. Kosovo is Servië.'Een
paramilitair met zwartgemaakt gezicht en een rode band om zijn hoofd
houdt een plis in zijn handen, het hoofddeksel dat vooral door oudere
Albanese mannen wordt gedragen, en een bijl. Anderen zwaaien met messen.
Ze komen uit de stad Pec, in het westen van Kosovo, en uit de omgeving
van Kosovo Polje, een dorp waar nu alleen nog maar Serviërs wonen.
Die staan langs de weg te juichen naar de militairen, voor het terras
van café Romanca gooien twee meisjes met blondgeverfd haar
bloemen naar de soldaten. Ze staan naast een lege, Servische truck die
naar lijken ruikt. Eén van de militairen op het terras zegt in
het Duits hij woonde in Oostenrijk en zegt dat hij 'Johnny' heet - dat
hij graag meer zou vertellen over de afgelopen drie maanden in Kosovo.
Maar niet met zijn collega's in de buurt. "Als dit langer had geduurd,
had ik het niet volgehouden." Drie maanden lang hield zijn eenheid zich
schuil in de bossen, er was nauwelijks water, en maar één
keer per dag eten.
Bij het station van Kosovo Polje, het grootste station in de buurt van
de hoofdstad Pristina, staan Servische mannen en vrouwen. Servische
vluchtelingen uit de Krajina, gebied dat nu bij Kroatië hoort. Ze
wonen in een broodfabriek bij het station. Van dit station werden kort
na het begin van de Navo-bombardementen op Joegoslavië duizenden
Albanese vluchtelingen in volgepakte treinen naar Macedonië
gedeporteerd. De Servische vluchtelingen uit de Krajina kwamen,
vertellen ze, begin jaren negentig lopend naar Servië. Een oude
vrouw zegt: "De Albanezen konden keurig met de trein het land uit. Die
behielden hun waardigheid."