Media in Kosovo en Servië hebben Westerse hulp
nodig
De wederopbouw van Servië
en Kosovo kan alleen slagen als het Westen de onafhankelijke media in
deze gebieden steunt, menen Judit Neurink, Paul Staal en Hans
Verploeg. Alleen zo kan voorkomen worden dat Balkan-politici de
media opnieuw gebruiken om haat en verderf te zaaien.
De oorlog in Kosovo is voorbij. Tal van organisaties bieden inmiddels
hulp bij de wederopbouw, in de hoop daarmee bij te dragen aan de
stabiliteit in de regio. Niet alleen gebouwen, wegen, bruggen,
telefoonlijnen, rioleringen en gas en licht moeten worden hersteld;
zeker even belangrijk - maar veel moeilijker - is het repareren van de
schade die is toegebracht aan de relaties tussen burgers en politiek en
tussen Serviërs en Albanezen.
Politici zullen vooral moeten luisteren naar beleidsmakers uit de regio
zelf, zoals die van de onlangs in Ljubljana opgerichte denktank 'Europa
South-East', bestaande uit vertegenwoordigers van 25 beleidsinstituten
uit alle betrokken landen.
Na de oorlog in Bosnië is in het akkoord van Dayton een grote rol
toegekend aan de media bij de wederopbouw van de samenleving. Ook in
Servië en Kosovo moeten de media gestimuleerd worden zo'n rol te
spelen. Waar propaganda veel kapot heeft gemaakt, moet een
onafhankelijke pers bijdragen aan het herstel. Dat zal met name in
Servië niet makkelijk zijn. President Milosevic vestigde zijn macht
door de staatsmedia om te vormen tot een propagandamachine. In de jaren
negentig liet hij alle onafhankelijke denkers ontslaan, om ze te
vervangen door propagandisten. Wie de nieuwsbulletins van de
staatsomroep RTS van de afgelopen jaren bekijkt, ziet dat die omroep een
belangrijke rol heeft gespeeld bij het voorbereiden en stimuleren van de
oorlogsmisdaden. Milosevic zelf heeft nooit een 'haat-speech' hoeven
houden; zijn media deden het vuile werk voor hem. Niet dat alle
Servische media zich in de oorlog schuldig hebben gemaakt aan
propaganda, maar onafhankelijke geluiden waren er bijna niet (een paar
uitzonderingen - het blad Republika, soms het persbureau Beta en
een enkel radiostation - daargelaten). Kritiek op het bewind was zelfs
niet tussen de regels door te lezen, hoewel men zich daar reeds onder
Tito in wist te bekwamen. Vrijwel alle journalisten, ook bij
onafhankelijke media, wentelden zich in de collectieve slachtofferrol
van het kleine Servië, dat iedereen tegen zich had. Wat opvalt is
dat de media geen poging hebben gedaan actief te zoeken naar de reden
waarom vijftien landen besloten om Servië aan te vallen. Het feit
dat er al duizenden slachtoffers in Kosovo waren gevallen
vóór de NAVO-acties en etnische zuiveringen waren
voorbereid, was geen 'issue'. Het bleef bij het veroordelen van de NAVO-
acties, en het benadrukken van het slachtofferschap. Misschien
illustreert het feit dat zelfs het onafhankelijke blad Vreme het
klaarspeelde om de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken neer te
zetten als 'that cow Albright' het niveau van de Servische journalistiek
in de oorlog.
Natuurlijk waren de media door de censuur sterke beperkingen opgelegd,
en de enkele journalist die kritiek uitte op het regime had het
inderdaad moeilijk. Sommigen vertrokken daarom naar het buitenland.
Gelukkig blijkt uit de ontwikkelingen van de afgelopen weken dat hun
achtergebleven collega's moediger aan het worden zijn. In
één geval is zelfs een televisiemaker opgepakt die had
opgeroepen tot een anti-Milosevicbetoging. Daarmee zijn Servische
journalisten niet omgeturnd tot verantwoordelijke, onafhankelijke
professionals, maar een begin is er. Een ander probleem waarmee de
Servische media kampen, is dat veel mediagebruikers zo sufgebeukt zijn
door de propaganda dat ze naar niemands 'waarheid' meer willen
luisteren. Meer dan een lekkere soap of een western willen ze niet.
Anderzijds waren het de burgers in het Centraal-Servische Cacak die
wisten te bereiken dat de zender van hun lokale tv-station - die was
ingepikt door Milosevic' RTS - weer in gebruik kon worden genomen. Ook
in verschillende andere steden in Servië opereren sinds kort weer
lokale, redelijk onafhankelijke tv- of radiostations. Dat houdt vrijwel
zeker verband met het groeiende verzet tegen Milosevic en de zijnen, dat
zich ook vooral op het platteland concentreert. Want daar zijn de
gevolgen van de oorlog het meest voelbaar. Onafhankelijke media zijn nu
in Servië meer dan ooit nodig om de burgers de kans te geven goed
geïnformeerd en weloverwogen hun eigen keus te maken. Voor of tegen
Milosevic en, na zijn vertrek, voor of tegen nieuwe politieke
stromingen. Daarin ligt een belangrijke rol weggelegd voor de
internationale samenleving. Het zou goed zijn het kijk-, luister- en
leesgedrag in Servië grondig te onderzoeken. De media moeten worden
gestimuleerd tot zelfreflectie en het maken van ethische afwegingen,
journalisten moeten worden getraind. De wil is er: deze maand al komen
journalisten in Belgrado bijeen om te bespreken wat er toch met hun
kritische houding is gebeurd tijdens de oorlog.
In Kosovo zijn de media in de oorlog geheel tot stilstand gekomen. Het
dagblad Koha Ditore wist in Macedonië een nieuwe basis te
vinden. Het blad wordt daar nu alleen nog gedrukt omdat daarvoor in
Pristina nog geen faciliteiten zijn. Van groot belang is dat er hulp
komt voor de bouw van een drukkerij, waarvan ook andere bladen gebruik
kunnen maken.
Het onafhankelijke station Radio-21 zendt nog uit via de zenders van de
Wereldomroep, al is de redactie inmiddels terug in Pristina. Ook daar
ontbreekt het aan faciliteiten. In afwachting van de uitkomst van een
discussie over de toekomst van de staatsomroep in Pristina zit Kosovo
zonder televisie. Een speciale raad buigt zich over de vraag of er een
publieke omroep moet komen. Bij het weer opbouwen van radio en televisie
is internationale steun nodig, waarbij VN en OVSE echter geen eigen
media mogen opzetten.
Journalisten moeten geholpen worden om weer volwaardig te functioneren.
Ze moeten berichten over de wederopbouw en de terugkeer van
vluchtelingen, maar ook de kans krijgen eerlijk verslag te doen over de
wandaden van zowel de Servische soldaten en politiemensen als de
strijders van het UÇK. Daarvoor zijn open gesprekken nodig tussen
Albanese en Servische Kosovaren. In dialoog met internationale
vakgenoten kunnen journalisten in Kosovo en Servië ervan
doordrongen raken dat zij zich nooit weer mogen laten gebruiken voor
propagandadoeleinden.
Om te voorkomen dat de media opnieuw gebruikt kunnen worden om haat te
zaaien onder de volkeren, moeten onafhankelijke media sterker worden, en
moeten structuren worden aangepast. De wederopbouw in Servië en
Kosovo kan alleen succesvol zijn, als de media die zich onafhankelijk
opstellen van de autoriteiten, daadkrachtig in hun werk worden
ondersteund. Daar ligt een taak voor Europa, en dus voor Nederland.
Judit Neurink is vice-voorzitter van de NVJ, Paul Staal is
directeur van Press Now en Hans Verploeg is bestuurslid van de
International Federation of Journalists.